ECLI:NL:RBGEL:2022:6557

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
05-249259-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en maatregel voor poging doodslag op (ex-)partner met toekenning schadevergoeding

Op 25 november 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn (ex-)partner. De verdachte heeft op 10 september 2021 in Arnhem zijn (ex-)partner 38 keer met een mes gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood, gezien de aard van de verwondingen en de omstandigheden van de aanval. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met een gedeeltelijke herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling voor 360 dagen. Daarnaast werd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, evenals een contactverbod met het slachtoffer voor 5 jaar. De rechtbank kende ook schadevergoeding toe aan het slachtoffer, bestaande uit materiële schade en smartengeld, in totaal € 9.197,00. De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor geweldsmisdrijven en dat de ernst van het feit een zware straf rechtvaardigde. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de verdachte en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-249259-21 en 99-000311-12 (VI)
Datum uitspraak : 25 november 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1975 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Achterhoek in Zutphen.
Raadsman: mr. L. de Leon, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 december 2021, 11 maart 2022, 27 mei 2022, 19 augustus 2022 en 11 november 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 september 2021 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp in de nek en/of hals en/of gezicht, althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 september 2021 te Arnhem aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer (diepe) snij- en/of steekwonden, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp in haar nek en/of hals en/of gezicht, althans in haar lichaam te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 september 2021 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp in de nek en/of hals en/of gezicht, althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat elke vorm van opzet op de dood ontbreekt. Voor wat betreft het subsidiair tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Op 10 september 2021 heeft in Arnhem een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] , zijn (ex-)partner. [2]
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat er al spanning was tussen hen, volgens haar omdat hij net een paar dagen geleden weer vrij was gekomen uit de gevangenis en oververmoeid was. Ze waren die dag met elkaar in gesprek in de keuken toen er spanning ontstond over onder andere de kinderen en geld. [slachtoffer] liep naar de slaapkamer, waar haar koffer stond. Ze was haar koffer aan het inpakken, omdat ze samen een weekend weg zouden gaan. Vanuit de slaapkamer schreeuwde ze nog iets naar verdachte, waarop hij vanuit de keuken op haar af kwam lopen. Verdachte begon vervolgens op haar in te slaan en te steken. Ze kon geen kant op. Hij was woest. Het ging er volgens haar heftig aan toe en ze dacht dat hij haar dood wilde maken. Ze heeft geroepen dat hij op moest houden en op een gegeven moment is verdachte gestopt, ze denkt omdat zij zo schreeuwde en hij toen in paniek raakte. Toen ze opstond had ze nog niet door hoe erg het was en dat ze onder de wonden zat. Ze zag wel overal bloed. Verdachte heeft 112 gebeld en is weggelopen. [slachtoffer] heeft vervolgens zelf ook 112 gebeld. [3]
Uit de weergave van de meldkamergesprekken blijkt dat verdachte op 10 september 2021 in het 112-gesprek onder andere het volgende heeft gezegd: “
Er is een echtelijke ruzie geweest en dat is een beetje uit de hand gelopen”, “
Ze hebt een ambulancetje nodig” en “
Ze is gevallen ja door een ruzie. Is niet zo heel veel aan de hand maar ze hebt wel een gaatje in der kop. Ze moet even nagekeken worden”. [4]
Uit de weergave van de meldkamergesprekken blijkt dat [slachtoffer] op 10 september 2021 in het 112-gesprek onder andere het volgende heeft gezegd: “
Ik heb ruzie gehad met mijn vriend en hij heeft mij geslagen en het hele huis zit onder het bloed”. [slachtoffer] antwoordt op de vraag van de centralist hoe haar vriend heet: ‘
[verdachte]’. Op een vraag van de centralist “
Ben je ook gestoken dan met een mes of niet?” antwoordt [slachtoffer] : “
Ja ja ja ja, overal”. [5]
Op 14 september 2021 is [slachtoffer] onderzocht door een forensisch arts. Uit de letselverklaring van 17 november 2021 blijkt dat zij minimaal 38 keer is gesneden of gestoken, onder andere zes keer in haar hals en drie keer in de achterzijde van haar hals. Verder heeft zij op andere plaatsen op het lichaam (meerdere) snij- en/of steekwonden, waaronder in haar gezicht. Uit de aanvullende letselinterpretatie van 21 april 2022 blijkt dat het niet aannemelijk is dat [slachtoffer] deze letsels zelf heeft toegebracht. [6]
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] meermalen met een mes heeft gestoken en dat [slachtoffer] als gevolg hiervan letsel heeft opgelopen.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of sprake was van opzet op de dood van [slachtoffer] .
Uit de letselverklaring van 17 november 2021 volgt dat rondom de halsspieren, luchtpijp en slokdarm onderhuids lucht in de weefsels is aangetroffen. Dit zou kunnen duiden op een perforatie van de luchtpijp of slokdarm via de steekverwondingen in de hals. Dit letsel zou het meest bedreigend zijn geweest voor het slachtoffer. Er is een zeer aanmerkelijk risico geweest op een afsluiting van de keel en luchtpijp met verstikking en het overlijden tot gevolg. [7]
De rechtbank overweegt dat het steken met een mes in (de achterzijde van) de hals naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans oplevert op de dood. Daaruit kan niet anders dan worden geconcludeerd dat de gedragingen van verdachte – het in woede meerdere malen (on)gericht steken, waarbij ook is gestoken in (de achterzijde van) de hals – naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zozeer op de dood te zijn gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Dat zou alleen anders zijn als er aanwijzingen zijn voor het tegendeel, maar van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Er was dan ook sprake van voorwaardelijk opzet op de dood. De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
primair ten laste gelegdeheeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks10 september 2021 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes
, althans een scherp voorwerpin de nek en
/ofhals en
/ofgezicht
, althansenin het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
primair:poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd, als de rechtbank niet tot oplegging van de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege overgaat, om een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren op te leggen.
Naast de primaire en subsidiaire vordering heeft de officier van justitie gevorderd dat een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zal worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd die gelijk is aan het voorarrest. De geëiste gevangenisstraf is niet passend, alleen al vanwege de bepleite vrijspraak voor het primair tenlastegelegde. Maar ook bij bewezenverklaring van het primaire feit is de strafeis exorbitant. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten in het dossier voor de oplegging van TBS met dwangverpleging. Voorts ziet de raadsman geen meerwaarde in de gevorderde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Een contactverbod op grond van 38v Sr is alleszins redelijk.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 27 september 2022 (hierna: het strafblad);
  • de rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 21 oktober 2022;
  • het reclasseringsadvies van 4 november 2022;
  • het aanvullende reclasseringsrapport van 10 november 2022.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft zijn (ex-)partner [slachtoffer] aangevallen en maar liefst 38 keer met een mes gestoken in haar hele lichaam, waarbij zij onder meer geraakt is in haar hals. Dit heeft potentieel dodelijk letsel opgeleverd. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat veel geluk heeft gehad dat zij nog leeft, want het was goed mogelijk geweest dat door de steekwonden de keel en luchtpijp was afgesloten met verstikking en het overlijden tot gevolg. Deze gebeurtenis is erg traumatisch geweest voor het slachtoffer, zo blijkt uit de ter zitting voorgelezen toelichting door haar advocaat. Zij heeft aangegeven daarom prijs te stellen op een contactverbod.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat de verdachte meer dan eens eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven, onder meer gepleegd tegen zijn (ex-)partner.
Oordeel over maatregel TBS
De officier van justitie heeft verzocht om aan verdachte naast een gevangenisstraf een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. De rechtbank zal hiertoe, gelet op het volgende, niet over gaan.
Het opleggen van een TBS-maatregel is mogelijk als aan de volgende voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats moet sprake zijn van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Aan dat vereiste is hier voldaan. Verder moet, zo volgt uit het eerste lid van artikel 37a Sr, sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan zowel ambulant als klinisch gedragskundig onderzoek. De onderzoekers van het PBC zijn ten aanzien van het psychisch functioneren van verdachte niet verder gekomen dan dat er sterke vermoedens zijn van aanwezige persoonlijkheidspathologie en aanwijzingen voor middelengebruik, maar dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om te stellen dat deze het niveau van een stoornis bereiken.
De vraag of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd kan eveneens niet worden beantwoord. De onderzoekers van het PBC stellen in algemene zin dat bij verdachtes uitgebreide justitieel dossier inclusief eerdere geweldsdelicten, problematisch sociaal-maatschappelijk functioneren op het gebied van relaties en werk en zijn middelengebruik, historische risicofactoren zijn voor een recidive in gewelddadig gedrag. Het is volgens de onderzoekers niet mogelijk om een uitspraak te doen over het risico op recidive dat voortvloeit vanuit eventuele pathologische gedragingen of handelingen van verdachte.
De weigering van verdachte om mee te werken als gevolg waarvan de onderzoekers niet tot conclusies kunnen komen, betekent op zichzelf niet dat de rechtbank niet alsnog tot het oordeel kan komen dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat terbeschikkingstelling wordt opgelegd. Dat oordeel kan ook op een andere wijze tot stand komen, bijvoorbeeld aan de hand van rapporten uit het verleden of andere gegevens over verdachte die dat oordeel kunnen rechtvaardigen. In dit geval zijn er geen rapporten uit het verleden, enkel verwijzingen naar oude rapporten in het PBC-rapport. De officier van justitie leunt bij zijn vordering sterk op een monodisciplinair psychologisch rapport uit 2012, waarin een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken zou zijn vastgesteld. “Het profiel van de scores [wijst] op onvolwassen, egocentrisch en zelf verwennende persoonlijkheidstrekken. De antisociale persoonlijkheidsstructuur en de narcistische kwetsbaarheid maken betrokkene gevoelig voor (vermeende) aantasting van zijn zelfgevoel. Dit kan al eens gauw leiden tot het omzetten van de onderhuids aanwezige boosheid en vijandigheid in agressief gedrag.”
Dit rapport uit 2012 is echter niet bij de stukken gevoegd, maar wordt slechts geciteerd in het PBC-rapport. Ook de onderzoekers van het PBC beschikten niet over dit rapport maar halen deze informatie uit eerdere rapportages. De officier van justitie heeft weliswaar aangevoerd dat de rechtbank, bij gebrek aan medewerking van verdachte aan gedragskundig onderzoek, haar eigen verantwoordelijkheid moet nemen en desondanks terbeschikkingstelling moet opleggen, maar een rechterlijk oordeel in deze zin moet wel voldoende basis hebben in de processtukken. Het had op de weg van de officier van justitie gelegen dit rapport uit 2012 op te sporen en aan de stukken toe te voegen, zodat de rechtbank hiervan kennis had kunnen nemen. Het oordeel over toerekening en noodzaak voor maatschappijbescherming is uiteindelijk aan de rechter, die ook daarbij doorgaans kan bogen op gedragskundig advies. Dit geldt echter in nog veel sterkere mate voor de beslissing of sprake is van een psychische stoornis; een citaat van één alinea uit een mono-rapportage van tien jaar geleden is daarvoor onvoldoende.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij weliswaar (recente) documentatie heeft voor geweldsfeiten, maar de rechtbank heeft met wat over verdachte bekend is onvoldoende concrete aanknopingspunten om tot de conclusie te kunnen komen dat de algemene veiligheid van anderen of van personen of goederen eist dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank kan op basis van wat er aan informatie ligt niet uitsluiten dat ook een minder ingrijpende vorm van behandeling in de toekomst voldoende is om het recidiverisico te beperken. Daarom zal de rechtbank aan verdachte geen TBS-maatregel opleggen.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest, zoals door de verdediging is bepleit, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan dit zeer ernstige feit.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank als uitgangspunt de straffen die doorgaans voor een voltooide doodslag worden opgelegd, te weten negen tot twaalf jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Vervolgens houdt de rechtbank rekening met het feit dat hier sprake is van een poging en dat de wet in dat geval bepaalt dat de maximumstraf met een derde wordt verminderd.
Alles afwegend, en daarbij betrekkend wat hierna volgt over de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren passend.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Omdat de rechtbank van oordeel is dat de kans aanwezig is dat het recidiverisico na afloop van de gevangenisstraf nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen, zal de rechtbank de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen, zoals de reclassering heeft geadviseerd en de officier van justitie heeft geëist. Er is voldaan aan de formele eisen die de wet stelt voor het opleggen van deze maatregel; de rechtbank legt een gevangenisstraf op ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander. De rechtbank acht het opleggen van deze maatregel aangewezen ter bescherming van de algemene veiligheid van personen en goederen.
Contactverbod
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte voorts de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 (vijf) jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] , op grond van artikel 38v Sr. Voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan wordt vervangende hechtenis voor de duur van 1 week toegepast, met een totale duur van ten hoogste 6 maanden.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] , wordt bevolen dat deze maatregel ex artikel 38v Sv dadelijk uitvoerbaar is zodat verdachte ook vanuit de PI geen contact meer kan zoeken en de directeur van de PI – meer – mogelijkheden heeft dit contactverbod te monitoren
Van dit contactverbod zal worden uitgezonderd het benodigde contact in het belang van de kinderen. Dit contact zal via Jeugdzorg, de reclassering of een soortgelijke instantie dienen te verlopen.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert € 1.447,00 aan materiële schade en € 10.000,00 aan smartengeld, beide vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen voor een bedrag van € 947,00 aan materiële schade en € 10.000,00 aan smartengeld, met toekenning van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De schadepost eigen risico zorgkosten is voldoende onderbouwd en komt redelijk voor.
Bij de overige posten (kleding, meubels, vloer) zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en deze schade vaststellen op een totaalbedrag van € 750,00. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De totale materiële schade wordt vastgesteld op € 1.197,00. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt. Als gevolg van het bewezen verklaarde feit heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel en geestelijk letsel (onder meer in de vorm van angst) opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 8.000,00 vaststellen. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
In totaal is verdachte dus een bedrag van € 9.197,00 verschuldigd. Verdachte is vanaf 10 september 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

9.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

(parketnummer 99-000311-12)

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft verdachte op 28 mei 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren en voorts is verdachte op 20 januari 2017 in Zweden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren en 6 maanden, die na overdracht aan Nederland is omgezet naar een gevangenisstraf van 4 jaren. Op 8 september 2021 is verdachte voorwaardelijk in vrijheid gesteld, waarbij als algemene voorwaarde is gesteld dat verdachte zich tijdens de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De periode van de voorwaardelijke invrijheidstelling bedraagt 1217 dagen.
De officier van justitie vordert volledige herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De raadsman heeft bepleit dat de feiten waarvoor verdachte is veroordeeld in deze zaken anders zijn dan onderhavige zaak en daarom zou de vordering in zijn geheel afgewezen moeten worden.
Beslissing
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd, binnen twee dagen nog wel, opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft daarmee de algemene voorwaarde, zich tijdens de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit, overtreden. De rechtbank ziet aanleiding de voorwaardelijke invrijheidstelling niet volledig, maar gedeeltelijk te herroepen, te weten voor 360 dagen. Op die wijze blijft er, ook na de nieuwe regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, nog een ruime proeftijd over om verdachte na zijn invrijheidstelling te volgen en te controleren.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 38z, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren;
 beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
  • legt een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op voor de duur van 5 jaren, inhoudende dat verdachte wordt bevolen:
  • zich te onthoudenvan direct of indirect
    contactmet de aangeefster [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) gedurende de looptijd van de maatregel, met uitzondering van contact dat via de reclassering, Jeugdzorg of soortgelijke instantie verloopt in het belang van hun kinderen (artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht);
  • beveelt dat vervangende hechtenis van 1 week wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
 beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
 legt verdachte tevens op de maatregel strekkende tot een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
 veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.197,00 aan materiële schade en € 8.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 september 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 9.197,00 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 september 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 80 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Beslissing ten aanzien van de voorwaardelijke invrijheidstelling (99-000311-12)

wijst de vordering toeen beveelt dat een
deel van de vrijheidsstraf, die als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten
360 dagen gevangenisstraf,
moet worden ondergaan(parketnummer 99-000311-12).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Breimer (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. C.L. Pas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Teger, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 november 2022.
Mr. Pas is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021425285 (onderzoek ON4R021109), gesloten op 16 februari 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Pv aangifte en verhoor slachtoffer [slachtoffer] , p. 111; proces-verbaal verhoor verdachte, p. 347-348.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , p. 109-113; proces-verbaal aanvullend verhoor, p. 115-116; proces-verbaal verhoor bij de rechter-commissaris op 18 mei 2022.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 383-384.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 385-386.
6.Letselverklaring mr. drs. [naam] , Forensisch arts, op 17 november 2021, p. 159; aanvullende letselinterpretatie mr. drs. [naam] , Forensisch arts, op 21 april 2022, p. 395-396.
7.Letselverklaring mr. drs. [naam] , Forensisch arts, op 17 november 2021, p. 160-161.