Uitspraak
1.De inhoud van de tenlastelegging
Er is een echtelijke ruzie geweest en dat is een beetje uit de hand gelopen”, “
Ze hebt een ambulancetje nodig” en “
Ze is gevallen ja door een ruzie. Is niet zo heel veel aan de hand maar ze hebt wel een gaatje in der kop. Ze moet even nagekeken worden”. [4]
Ik heb ruzie gehad met mijn vriend en hij heeft mij geslagen en het hele huis zit onder het bloed”. [slachtoffer] antwoordt op de vraag van de centralist hoe haar vriend heet: ‘
[verdachte]’. Op een vraag van de centralist “
Ben je ook gestoken dan met een mes of niet?” antwoordt [slachtoffer] : “
Ja ja ja ja, overal”. [5]
3.De bewezenverklaring
primair ten laste gelegdeheeft begaan, te weten dat:
of omstreeks10 september 2021 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes
, althans een scherp voorwerpin de nek en
/ofhals en
/ofgezicht
, althansenin het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde
5.De strafbaarheid van het feit
6.De strafbaarheid van de verdachte
7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
- het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 27 september 2022 (hierna: het strafblad);
- de rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 21 oktober 2022;
- het reclasseringsadvies van 4 november 2022;
- het aanvullende reclasseringsrapport van 10 november 2022.
8.De beoordeling van de civiele vordering
- verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
- de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
- de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
- de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
9.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
(parketnummer 99-000311-12)
10.De toegepaste wettelijke bepalingen
11.De beslissing
gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren;
- legt een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op voor de duur van 5 jaren, inhoudende dat verdachte wordt bevolen:
- zich te onthoudenvan direct of indirect
contactmet de aangeefster [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) gedurende de looptijd van de maatregel, met uitzondering van contact dat via de reclassering, Jeugdzorg of soortgelijke instantie verloopt in het belang van hun kinderen (artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht); - beveelt dat vervangende hechtenis van 1 week wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
- legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 9.197,00 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 september 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 80 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
- bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
wijst de vordering toeen beveelt dat een
deel van de vrijheidsstraf, die als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten
360 dagen gevangenisstraf,
moet worden ondergaan(parketnummer 99-000311-12).