ECLI:NL:RBGEL:2022:6556

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
C/05/409187 / HZ ZA 22-289
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet in incident met afwijzing van beide vorderingen en liquidatietarief

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 november 2022 een vonnis gewezen in verzet in een incident. De zaak betreft een geschil tussen een gedaagde in conventie, eiser in reconventie, en de Stichting Beleggersbelangen Woonkapitaal. De gedaagde heeft verzet aangetekend tegen eerdere beslissingen en heeft incidentele vorderingen ingediend, waaronder een verzoek tot zekerheidstelling en een oproep in vrijwaring. De rechtbank heeft beide vorderingen afgewezen. De Stichting stelde dat de gedaagde misbruik van procesrecht maakte door niet alle aangekondigde vorderingen op te nemen in het petitum van de verzetdagvaarding. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het petitum niet volledig was, de vorderingen wel degelijk herkenbaar waren in de tekst van de dagvaarding. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht en dat de gedaagde niet had aangetoond dat de Stichting geen woonplaats in Nederland had, waardoor de vordering tot zekerheidstelling niet kon worden toegewezen. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van het incident, met een verhoging van het liquidatietarief tot 1,5 vanwege het aantal incidenten. De zaak zal op 11 januari 2023 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van de Stichting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/409187 / HZ ZA 22-289
Vonnis in verzet in incident van 30 november 2022
in de zaak van
[gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten],
wonende te [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
eiser in het verzet,
eiser in de incidenten,
advocaat mr. I.P. van Rossen te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING BELEGGERSBELANGEN WOONKAPITAAL,
gevestigd te Vlijmen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gedaagde in het verzet,
verweerster in de incidenten,
advocaat mr. J.W.P.M. van der Velden te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] en de Stichting genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de verzetdagvaarding tevens incidentele vordering tot zekerheidstelling tevens incidentele conclusie tot vrijwaring tevens eis in reconventie van [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten]
  • de conclusie van antwoord in incident van de Stichting.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2.De beoordeling in de incidenten

misbruik van procesrecht / welke incidentele vorderingen liggen voor?

2.1.
De Stichting heeft gesteld dat [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] misbruik van procesrecht maakt door in het petitum van zijn hierboven genoemde processtuk (hierna: de verzetdagvaarding) de op het voorblad aangekondigde twee incidentele vorderingen niet op te nemen. Daarmee is geen sprake van een op die aangekondigde vorderingen toegesneden, afzonderlijk, voldoende in het oog springend en als zodanig herkenbaar petitum, zodat de incidentele vorderingen nietig zijn, althans niet voor toewijzing vatbaar, aldus de Stichting. Zij verwijst daarbij naar de artikelen 111 lid 2 aanhef en onder d en 120 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en naar HR 15 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0413,
NJ1992/724, r.o. 3.3.
2.2.
In dat arrest heeft de Hoge Raad, ook in r.o. 3.3., het volgende overwogen:

Het voormelde voorschrift eist niet dat de duidelijke en bepaalde conclusie op een bepaalde plaats of in een bepaalde vorm in de dagvaarding wordt opgenomen. Wel is in beginsel vereist dat op een voldoende in het oog springende wijze in de dagvaarding een afzonderlijk en als zodanig herkenbaar petitum voorkomt. Indien evenwel uit het lichaam van de dagvaarding zonder meer duidelijk is tegen welke vordering de gedaagde zich heeft te verweren, zal het zich kunnen voordoen dat daarin reeds een voldoende duidelijke en bepaalde conclusie ligt besloten, ook als een uitdrukkelijk petitum ontbreekt.
2.3.
In het petitum van de verzetdagvaarding ontbreekt inderdaad, zoals door de Stichting aangestipt, een op de op het voorblad aangekondigde incidentele vorderingen toegespitste eis. Die kan echter, voor de twee aangekondigde incidentele vorderingen, wel vrij eenvoudig worden herkend in het lichaam van de verzetdagvaarding:
  • onder het in blauw en vet afgedrukte, in kapitalen weergegeven kopje ‘incidentele vordering tot zekerheidstel[l]ing’ staat in het laatste randnummer (20.) opgenomen dat [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] de rechtbank verzoekt (bedoeld zal zijn: vordert dat de rechtbank) om die reden, preliminair, de Stichting te veroordelen tot het bieden van een garantie tot het kunnen betalen van de proceskosten en de mogelijke schadevergoeding die voortkomt uit het onterecht gelegde beslag en
  • onder het in blauw en vet afgedrukte kopje ‘Incidentele conclusie strekkende tot oproep in vrijwaring ex art. 210 lid 1 Rv’ staat in randnummer 26 opgenomen dat [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] gelet op het voorstaande zich op artikel 210 lid 1 Rv beroept en verzoekt de rechtbank (bedoeld zal opnieuw zijn: vordert dat de rechtbank) [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] toe te staan de hierboven genoemde rechtspersonen (bedoeld zal zijn: rechtspersoon, namelijk ING Bank N.V.) te dagvaarden tegen een door de rechtbank te bepalen terechtzitting, teneinde op de eis tot vrijwaring te antwoorden en voort te procederen, kosten rechtens.
2.4.
Gelet op het inhoudelijk verweer van de Stichting tegen deze beide incidentele vorderingen, heeft zij deze incidentele vorderingen als zodanig ook herkend. Mede tegen de achtergrond van de hiervoor aangehaalde overweging van de Hoge Raad, leidt het ontbreken van de beide incidentele vorderingen in het petitum van de verzetdagvaarding niet tot nietigheid - of op voorhand tot afwijzing - van deze vorderingen. Van misbruik van procesrecht is evenmin sprake.
2.5.
Voor hetgeen [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] heeft aangevoerd over de ‘incidentele vordering tot bekendmaking van de schuldeisers namens wie de stichting optreedt’ ligt dat anders. Voor zover [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] een incidentele vordering met dat onderwerp heeft willen instellen, geldt dat hij deze vordering níet heeft aangekondigd op het voorblad en evenmin heeft opgenomen in het petitum van de verzetdagvaarding. Hoewel de Stichting tegen hetgeen zij in het lichaam van de verzetdagvaarding op dit punt kennelijk heeft gelezen ook (subsidiair) verweer heeft gevoerd, is dat onvoldoende om in deze procedure uit te gaan van niet twee, maar drie incidentele vorderingen. Daar komt nog bij dat de rechtbank niet inziet op welke grond hetgeen [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] onder voormeld kopje heeft opgenomen, zich leent voor een beoordeling als incidentele vordering. Zoals de Stichting terecht heeft betoogd, leent de door [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] op die plek opgeworpen discussie zich prima voor behandeling in de hoofdzaak.
incidentele vordering tot zekerheidstelling
2.6.
[gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] vordert dat de rechtbank de Stichting zal veroordelen tot het bieden van een garantie tot het kunnen betalen van de proceskosten en de mogelijke schadevergoeding die voortkomt uit het onterecht gelegde beslag.
2.7.
Aan deze vordering legt [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] ten grondslag dat de Stichting geen kantooradres heeft, dat van de Stichting geen jaarrekeningen beschikbaar zijn en de Stichting in de hoofdzaak domicilie kiest op het adres van haar advocaat. Daaruit concludeert [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] dat de Stichting vooral een stichting ‘op papier’ is en voor het overige geen verhaal biedt, ook omdat - naar [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] heeft becijferd - van haar eigen vermogen ten hoogste € 1.689,42 resteert, welk bedrag redelijkerwijs geacht moet zijn inmiddels geheel te zijn besteed aan opgekomen kosten voor papier, porto en archief. Op grond van het voorgaande verwacht [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] dat de Stichting, indien - en daar gaat [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] vanuit - [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] in de hoofdzaak in het gelijk wordt gesteld, geen verhaal zal bieden voor de voldoening van de proceskosten (€ 8.339,89) en de schade als gevolg van het onterecht door de Stichting gelegde beslag (€ 20.000,00). [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] beroept zich hierbij op artikel 244 Rv (bedoeld zal zijn: artikel 224 Rv).
2.8.
De Stichting voert als gezegd verweer en stelt, onder meer, dat de Stichting een naar Nederlands recht opgerichte stichting is, die statutair is gevestigd in Nijmegen en kantoor houdt in Vlijmen, ten huize van de secretaris van de Stichting. Alle bestuurders zijn Nederlands ingezetenen en er is geen enkel aanknopingspunt met het buitenland, zoals ook blijkt uit het door [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] overgelegde uittreksel uit het Handelsregister. De Stichting heeft dus haar woonplaats en gewone verblijfplaats in Nederland. Aan toepassing van artikel 224 lid 1 Rv wordt daarom niet toegekomen en de incidentele vordering moet worden afgewezen. Aangezien [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] deze incidentele vordering heeft gebaseerd op een stelling (“de Stichting heeft geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland”), waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen heeft, maakt hij misbruik van recht en handelt hij onrechtmatig. Een volledige proceskostenveroordeling, bestaande uit driemaal het liquidatietarief, is in dit incident dan ook op zijn plaats, aldus nog steeds de Stichting.
2.9.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv is een ieder zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instelt of zich voegt of tussenkomt in een geding alhier, verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij veroordeeld zou kunnen worden.
2.10.
[gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] heeft niet gesteld dat de Stichting geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Hij heeft slechts gesteld dat de Stichting blijkens het uittreksel uit het Handelsregister geen kantooradres heeft en dat het bezoekadres van de Stichting een woonhuis in Vlijmen betreft. Dat is onvoldoende. Bovendien geldt het volgende. De Stichting heeft haar statutaire zetel in Nijmegen. Dat is beslissend voor de vraag waar de Stichting haar woonplaats heeft (artikel 1:10 lid 2 BW). Aan de voorwaarde van artikel 224 lid 1 Rv is niet voldaan. De daarop gebaseerde incidentele vordering kan dan ook niet worden toegewezen. Al hetgeen [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] overigens heeft aangevoerd, is in het kader van een incidentele vordering op grond van artikel 224 Rv niet van belang.
2.11.
De incidentele vordering zal worden afgewezen. Van misbruik van recht is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake, hoe kansloos deze incidentele vordering ook moge overkomen. Voor de stelling dat [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] de vordering heeft ingesteld met geen ander doel dan de Stichting te schaden (onder meer bestaande uit vertraging van de hoofdzaak), is door de Stichting geen onderbouwing gegeven.
incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring
2.12.
[gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] vordert dat de rechtbank hem zal toestaan ING Bank N.V. (hierna: ING) te dagvaarden tegen een door de rechtbank te bepalen terechtzitting, teneinde op de eis tot vrijwaring te antwoorden en voort te procederen, kosten rechtens.
2.13.
Aan deze vordering legt [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] ten grondslag dat in het geval de vorderingen jegens hem in de hoofdzaak worden toegewezen op grond van de door de Stichting in de dagvaarding gestelde feiten, die toewijzing van de vorderingen dan mede een gevolg is van het handelen van ING. ING heeft de bankrekening van Woonkapitaal B.V. opgeheven wegens de door ING als ‘Ponzi Scheme’ gekwalificeerde werkzaamheden. Die opheffing is onrechtmatig geweest, want het bestaan van een ‘Ponzi-scheme’ is niet komen vast te staan. De schade die daardoor is ontstaan, komt dan ook niet voor rekening van [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] , maar voor rekening van ING, die de bankrekening onrechtmatig heeft opgeheven.
2.14.
De Stichting voert verweer en stelt, onder meer, dat de schade van de beleggers niet is ontstaan door de bedrijfsbeëindiging van Woonkapitaal B.V. door ING, maar dat het Woonkapitaal B.V. was dat geen deugdelijk ondernemingsmodel hanteerde, veel te hoge kosten had, geen vastgoed aankocht en uitkeringen deed aan beleggers met inleg van nieuwe beleggers. Met het opheffen van de bankrekening van Woonkapitaal B.V. heeft ING op de juiste wijze vormgegeven aan haar bijzondere zorgplicht jegens de beleggers.
2.15.
De rechtbank stelt voorop dat voor toewijzing van een incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring is vereist dat eiser in het incident, de gewaarborgde, zich met redenen omkleed beroept op een rechtsverhouding met de derde, de waarborg, die meebrengt dat de waarborg verplicht is om de nadelige gevolgen van een eventuele veroordelende beslissing tegen de gewaarborgde in de hoofdzaak te dragen. Het bestaan van die rechtsverhouding behoeft in het vrijwaringsincident niet vast komen te staan.
2.16.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] ter concretisering van zijn vordering geen stellingen heeft ingenomen over een rechtsverhouding
tussen hem, [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] , en ING, laat staan over een rechtsverhouding tussen [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] en ING die voor ING een verplichting tot vrijwaring meebrengt. [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] stelt slechts dat ING, en niet hij, aansprakelijk is voor de schade van de beleggers. Stellingen daarover betreffen de rechtsverhouding tussen de beleggers en ING en niet die tussen [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] en ING. De kennelijke stelling “niet [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] is aansprakelijk, maar ING” hoort thuis in de hoofdzaak. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] wel aangevoerde gronden deze incidentele vordering niet kunnen dragen. Deze zal dan ook worden afgewezen.
2.17.
[gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De rechtbank ziet - onder meer gelet op het aantal incidenten - aanleiding om daarbij een factor 1,5 toe te passen op het (standaard) liquidatietarief (onbepaalde waarde) bij een vonnis in incident. De gevorderde nakosten alsmede de wettelijke rente over de proces- en nakosten zullen worden toegewezen als na te melden.
2.18.
Tot slot verzoekt de rechtbank [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] om tegen de eerstvolgende roldag de producties bij zijn verzetdagvaarding bij de rechtbank in te dienen. De verzetdagvaarding zoals ingediend bij de rechtbank bevatte enkel een ‘lijst van producties in de procedure [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] / Stichting Beleggersbelangen Woonkapitaal’.

3.De beslissing

De rechtbank
in de incidenten
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] in de kosten van de incidenten, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op € 844,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde conv/eiser reconv/eiser verzet/eiser incidenten] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
11 januari 2023voor conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van de Stichting.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.
mk/kh