ECLI:NL:RBGEL:2022:6510

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
05/880870-18 ontneming
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit seksuele uitbuiting

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 21 november 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de seksuele uitbuiting van Oost-Europese vrouwen. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 138.818,20, wordt vastgesteld. Dit bedrag is gebaseerd op een rapport van de politie en betreft de prostitutie-inkomsten van verschillende slachtoffers over een periode van vier jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde en zijn medeveroordeelde gezamenlijk voordeel hebben genoten van de prostitutie-inkomsten van twee specifieke slachtoffers, [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7], en heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld. De verdediging heeft betoogd dat de vordering moet worden afgewezen of in ieder geval gematigd, omdat de veroordeelde niet alle inkomsten heeft gegenereerd en de kosten niet volledig zijn meegenomen in de berekening. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende inzicht is gegeven in de inkomsten en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 14.887, waarbij de betalingsverplichting van de veroordeelde op € 1.488 is bepaald. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 24 dagen, indien de veroordeelde niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer : 05/880870-18 (ontneming)
Datum uitspraak : 21 november 2022
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats/-land] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. B.A.C. van Tuinen, advocaat in Amsterdam.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 138.818,20. Daarbij heeft de officier van justitie zich gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 26 oktober 2020 en het proces-verbaal aanvraag SFO van 1 april 2019.
Uit voornoemd rapport volgt dat het bedrag van € 138.818,20 het geschatte voordeel is dat veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] volgens berekening door de politie gezamenlijk in totaal hebben verkregen uit de prostitutieverdiensten van onder meer [slachtoffer 1] (eerder genaamd [slachtoffer 1] ), [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] over de periode van 1 januari 2015 tot 1 oktober 2019.

2.De procedure

De zaak is op openbare terechtzittingen onderzocht.
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij de vordering en verzocht om veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 138.818,20. Daarbij heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde evenals [medeveroordeelde] geen enkel inzicht heeft gegeven in de inkomsten die zij samen hebben gegeneerd uit de prostitutiewerkzaamheden van de vrouwen en hoe de onderlinge verdeling is geweest. Daarom wordt uitgegaan van de voordeelberekening zoals opgenomen in bovenstaand rapport.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen gelet op de door hem bepleite vrijspraak in de hoofdzaak. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het gemiddelde maandbedrag veel te hoog is geschat. Er is alleen rekening gehouden met de maanden waarin geld is verdiend, maar niet met de maanden waarin niet of nauwelijks iets is verdiend. Uitgangspunt zou moeten zijn hoe vaak het huisnummer is doorgegeven aan de klant. Daarnaast is de periode waarvan uit wordt gegaan te ruim. Veroordeelde is op 7 oktober 2019 in België aangehouden en was dat toen al lange tijd alleen aan het werk. Verder is onduidelijk wat de verdenking over de periode 2015 en 2016 is. De raadsman meent dat niet alle kosten in de berekening zijn meegenomen. Zo ontbreken de kosten van condooms en glijmiddel, de kosten voor het plaatsen van advertenties en in de lucht houden en omhoog halen van de advertenties en is het overzicht van de hotel/vakantiepark-overnachtingen niet volledig.
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het bij een hoofdelijke aansprakelijkheid erop neer zal komen dat veroordeelde de vordering zal moeten betalen, omdat van [medeveroordeelde] geen substantiële bijdrage daarin is te verwachten. Volgens de raadsman heeft veroordeelde het door de vrouwen verdiende geld bij [medeveroordeelde] moeten inleveren.
De raadsman verzoekt bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening te houden met de omstandigheden waaronder dit wederrechtelijk voordeel is verkregen en met het feit dat het overgrote deel van dit voordeel aan [medeveroordeelde] is toegevallen. Hij verzoekt de betalingsverplichting te beperken tot bijvoorbeeld één maand.
De raadsman heeft verder verzocht rekening te houden met overschrijding van de redelijke termijn.
3. De beoordeling van de vordering [1]
Bij vonnis van 21 november 2022 (hierna: het vonnis) is veroordeelde veroordeeld tot straf voor onder meer het medeplegen van mensenhandel in de zin van seksuele uitbuiting van
[slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en het daaruit opzettelijk voordeel trekken. Tevens is veroordeelde schuldig bevonden aan mensenhandel van [slachtoffer 8] .
Op basis van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan een geldbedrag worden ontnomen van een persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het strafbaar feit waarvoor hij veroordeeld is of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
In het vonnis heeft de rechtbank bewezen verklaard dat veroordeelde en [medeveroordeelde] (hierna: veroordeelden) uit de prostitutieverdiensten van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] financieel voordeel hebben verkregen. Niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 8] daadwerkelijk prostitutiewerkzaamheden heeft verricht. Daarnaast is veroordeelde in het vonnis vrijgesproken van mensenhandel van de overige in de tenlastelegging genoemde vrouwen. De rechtbank zal bij de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel daarom alleen uitgaan van de verdiensten uit prostitutie van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] .
Voorop wordt gesteld dat veroordeelde evenmin als medeveroordeelde [medeveroordeelde] enig inzicht heeft gegeven in de inkomsten die zij samen hebben gegeneerd uit de prostitutie-werkzaamheden van de vrouwen. De rechtbank zal dit bedrag daarom zelfstandig vaststellen op basis van het dossier.
Gewerkte periode van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]
In het vonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] in de periode van
23 augustus 2018 tot en met 12 februari 2019 prostitutiewerkzaamheden hebben verricht voor veroordeelden. Van 7 november 2018 tot 25 november 2018 verbleven beide vrouwen aantoonbaar buiten Nederland en hebben zij geen inkomsten voor veroordeelden gegeneerd. Over dit deel van november 2018 bevat het dossier ook geen klantgesprekken. Bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal de rechtbank de periode van 7 november 2018 tot 25 november 2018 dan ook buiten beschouwing laten. Het voorgaande leidt volgens de rechtbank tot de conclusie dat veroordeelden gedurende een periode van ruim vijf en een halve maand wederrechtelijk voordeel hebben verkregen uit de prostitutiewerkzaamheden van beide vrouwen.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij de berekening van de prostitutieverdiensten van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] heeft de rechtbank de door de politie opgenomen klantgesprekken betrokken, voor zover deze gesprekken hebben plaatsgevonden in de periode dat beide vrouwen daadwerkelijk voor veroordeelden werkzaam waren. Omdat op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken niet is vast te stellen welk bedrag beide vrouwen in bovenstaande periode precies aan inkomsten uit prostitutie hebben gegenereerd, gaat de rechtbank uit van de door de politie berekende gemiddelde maandbedragen. Deze gemiddelden zijn berekend op basis van de inhoud van de uitgeluisterde klantgesprekken. De klantgesprekken zijn uitgesplitst in de volgende tarieven:
½ uur voor € 70
1. uur voor € 120
½ uur zonder condoom € 100
1. uur zonder condoom € 150
snelle wip € 50
escort € 160 [2]
Vervolgens heeft de politie uit bovengenoemde klantgesprekken het aantal klanten per maand met de daarbij behorende tarieven gedestilleerd. Dit resulteert in de volgende maandgemiddelden.
klanten september 2018
tarieven aantal klanten bedragen in €
½ uur voor € 70 51 3.570
1. uur voor € 120 22 2.640
½ uur zonder voor € 100 12 1.200
1. uur zonder voor € 150 5 750
snelle wip € 50 11 550
escort voor € 160 1 160
afwijkende bedragen 3
630 +
totaal 9.500
klanten oktober 2018
½ uur voor € 70 25 1.750
1. uur voor € 120 7 840
½ uur zonder voor € 100 4 400
1. uur zonder voor € 150 5 750
snelle wip € 50 4 200
afwijkende bedragen 1
300 +
totaal 4.240
klanten november 2018
½ uur voor € 70 22 1.540
1. uur voor € 120 2 240
½ uur zonder voor € 100 2 200
snelle wip € 50 1
50 +
totaal 2.030
klanten december 2018
½ uur voor € 70 43 3.010
1. uur voor € 120 4 480
½ uur zonder voor € 100 10 1.000
1. uur zonder voor € 150 6 900
snelle wip € 50 3 150
escort voor € 160 7 1.120
afwijkende bedragen 1
250 +
totaal 6.910
klanten januari 2019
½ uur voor € 70 35 2.450
1. uur voor € 120 6 720
½ uur zonder voor € 100 5 500
1. uur zonder voor € 150 6 900
snelle wip € 50 1 150
escort voor € 160 7 1.120
klanten in een ochtend
1.000 +
5.94 [3]
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen klantgesprekken bevat over de maanden augustus 2018 en februari 2019 en daardoor ook geen maandgemiddelden, terwijl [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] een deel van die maanden wel voor veroordeelden in de prostitutie hebben gewerkt. De rechtbank zal voor deze 2 maanden het gemiddelde maandbedrag bepalen op (€ 9.500 +
€ 4.240 + € 6.910 + € 5.940 = € 26.590 : 4 =) (afgerond) € 6.647. Bij deze berekening is de maand november 2018 buiten beschouwing gelaten nu [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] van 7 tot 25 november 2018 buiten Nederland hebben verbleven.
De rechtbank stelt de verdiensten uit prostitutie van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] over de periode van
23 augustus 2018 tot en met 10 februari 2019 aldus vast op: € 9.500 + € 4.240 + € 2.030 +
€ 6.910 + € 5.940 + (halve maand x € 6.647 = (afgerond)) € 3.323 = totaal € 31.943. [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] hebben verklaard dat zij de helft van hun verdiensten aan veroordeelden moesten afstaan. [4] Dit betekent dat veroordeelden over bovengenoemde periode gezamenlijk een bedrag van (afgerond) € 15.971 hebben verkregen uit de prostitutieverdiensten van beide vrouwen.
Daarnaast komt uit het dossier naar voren dat veroordeelden in bovenstaande periode betalingen hebben verricht voor overnachtingen in vakantiewoningen en hotelkamers ten behoeve van de prostitutiewerkzaamheden van de vrouwen. Daarbij gaat het om de volgende factuurkosten:
Locatie
periode
bedrag in €
Van de Valk hotel Almere
8-9 dec. 2018
129,50
Roompot vakantieparken
21-28 jan. 2019
273,00
Roompot vakantieparken
17-21 dec. 2018
191,60
Roompot vakantieparken
21-24 dec. 2018
176,70
Roompot vakantieparken
31 dec. 2018-
7 jan. 2019
312,60 [5]
Totaal
1.083,40
Het dossier bevat ook een factuur van Van de Valk hotel Almere voor 1 tot 2 januari 2019. De rechtbank zal deze buiten beschouwing laten nu er een factuur is van Roompot vakantieparken die de periode van 31 december 2018 tot 7 januari 2019 omvat en het dossier geen aanknopingspunten bevat dat [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] op verschillende adressen waren ondergebracht. Ten aanzien van de kosten voor overnachting in Roompot over de periode van 28 januari 2019 tot en met 1 februari 2019 overweegt de rechtbank dat op basis van het dossier niet is vast te stellen dat deze kosten daadwerkelijk zijn voldaan zodat deze evenmin op het voordeel in mindering worden gebracht.
Het dossier bevat daarnaast nog meer facturen van hotels en vakantieparken, maar deze vallen buiten de periode waarin beide vrouwen daadwerkelijk voor veroordeelden hebben gewerkt zodat deze niet bij de berekening worden betrokken.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat niet alle kosten in de berekening zijn meegenomen, overweegt de rechtbank dat bij gebrek aan onderbouwing met nota’s of andere objectieve stukken, niet is vast te stellen dat veroordeelden deze kosten ook daadwerkelijk hebben gemaakt.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de volgende berekening:
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel:
Bruto opbrengst € 15.971
Totale kosten (afgerond)
€ 1.084 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 14.887
Verdeling/betalingsverplichting
De raadsman heeft gepleit voor een (sterke) matiging van de betalingsverplichting omdat het overgrote deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel is toegevallen aan [medeveroordeelde] .
De rechtbank stelt voorop dat indien meerdere personen als medepleger betrokken zijn bij hetzelfde feitencomplex, als uitgangspunt geldt het voordeel dat ieder daadwerkelijk heeft genoten. Het voordeel wordt ponds-pondsgewijs verdeeld indien over de onderlinge verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen andere aanwijzingen bestaan.
De rechtbank overweegt dat veroordeelde noch medeveroordeelde [medeveroordeelde] inzicht heeft gegeven in de onderlinge verdeling van het voordeel dat zij gezamenlijk hebben verkregen uit de prostitutiewerkzaamheden van de vrouwen. Daar staat tegenover dat het dossier voldoende aanwijzingen bevat dat [medeveroordeelde] een initiërende, leidende en overheersende rol heeft gehad in het geheel. Dat de helft van de opbrengsten van de vrouwen voor het overgrote deel werd toegeëigend door [medeveroordeelde] vindt naar het oordeel van de rechtbank ondersteuning in de verklaringen van [slachtoffer 9] . [slachtoffer 9] heeft verklaard dat zij voor veroordeelden in Nederland in de prostitutie werkte in de tijd dat [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , de rechtbank begrijpt [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , door veroordeelden te werk werden gesteld. Over de verdeling van de opbrengsten van de vrouwen heeft [slachtoffer 9] verklaard dat het geld dat de vrouwen hadden verdiend altijd in het bezit was van [medeveroordeelde] en vaak door hem alleen werd geïnd, terwijl de helft van het geld dat [slachtoffer 9] met haar prostitutiewerkzaamheden verdiende volgens afspraak ook voor [veroordeelde] was. [6] Voorts bevat het dossier onder meer onderstaand tapgesprek:
Op 21 november 2018 belde [veroordeelde] met [telefoonnummer] , een nummer dat aan [naam] wordt toegeschreven:
Y: (…) Ik wou [slachtoffer 6] vragen… zij komt met [slachtoffer 7] , weet je.. (…)
Y: (…) Ik heb eerder de telefoon namens de meisjes opgenomen en kreeg 10% van … (…) [7]
In het voorgaande ziet de rechtbank grond om de betalingsverplichting voor [medeveroordeelde] te bepalen op 90 procent en veroordeelde aansprakelijk te stellen voor de overige 10 procent.
De rechtbank stelt de betalingsverplichting van veroordeelde aldus vast op (afgerond)
€ 1.488.
Op dit moment is niet aannemelijk geworden dat sprake is van een situatie waarin al vaststaat dat veroordeelde ook in de toekomst in het geheel niet zal kunnen terugbetalen.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 14.887;
- stelt de betalingsverplichting vast op een bedrag van
€ 1.488;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 24 dagen.
Aldus gegeven door mr. M.J. Ouweneel, voorzitter, mr. C.E.W. van de Sande en
mr. S.M.A. Lestrade, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff en
mr. H.J.M. Fransen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 november 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel opgemaakt door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, gesloten op 26 oktober 2020 in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanvraag SFO bijlage tapgesprekken p. 79-94.
3.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel p. 8, proces-verbaal aanvraag SFO p. 15 en bijlage p. 78.
4.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 6] p. ZD04-68 en ZD04-73 en proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris t.a.v. getuige [slachtoffer 7] p. 9-10.
5.Proces-verbaal van bevindingen p. 109 en 112, proces-verbaal van bevindingen p. 113 met bijlage p. 115 en proces-verbaal van bevindingen p. 116-117 van het ontnemingsdossier.
6.Proces-verbaal getuigenverhoor van [slachtoffer 9] bij de rechter-commissaris p. 6-7.
7.Tapgesprek, p. ZD04-210.