ECLI:NL:RBGEL:2022:6494

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
05.028595.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreigingen jegens politieambtenaren en diverse vernielingen met gevangenisstraf

Op 22 november 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Iran en momenteel gedetineerd in de P.I. Vught. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging van politieambtenaren en het vernielen van eigendommen. De feiten vonden plaats op 1 februari 2022 te Harderwijk, waar de verdachte met stenen gooide naar een politievoertuig en met een mes dreigde naar de agenten toe te lopen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de politieagenten heeft bedreigd met zware mishandeling, wat wettig en overtuigend bewezen werd geacht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een specifieke dreigende houding, omdat de agenten deze niet waarnamen. De verdachte had een psychiatrische stoornis die zijn handelen beïnvloedde, maar de rechtbank concludeerde dat hij verminderd toerekeningsvatbaar was. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 292 dagen, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 295 dagen op, met aftrek van voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels toegewezen, met uitzondering van de vorderingen tot smartengeld, die niet-ontvankelijk werden verklaard. De rechtbank besloot ook tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen stenen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.028595.22
Datum uitspraak : 22 november 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar 1987] in [geboorteplaats] (Iran),
op dit moment gedetineerd in de P.I. Vught, PPC in Vught.
Raadsman: mr. R.P. Adema, advocaat in Putten.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
feit 1.
hij op of omstreeks 1 februari 2022 te Harderwijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , respectievelijk brigadier en/of hoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn/haar bediening heeft bedreigd met zware mishandeling door
- met kracht (van een korte afstand) een of meer stenen te gooien tegen/naar de voorruit en/of de carrosserie van het dienstvoertuig waarin voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zaten en/of
- ( vervolgens) een dreigende houding aan te nemen (alsof hij, verdachte, wederom een steen wilde gooien) op het moment dat voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (op korte afstand van verdachte) uit het dienstvoertuig stappen;
feit 2.
hij op of omstreeks 1 februari 2022 te Harderwijk opzettelijk en wederrechtelijk een voorruit van een dienstvoertuig, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan de Nationale Politie, in elk geval aan een ander toebehoorde heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
feit 3.
hij op of omstreeks 1 februari 2022 te Harderwijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , respectievelijk brigadier en/of hoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn/haar bediening heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door,
- met een dreigende/intimiderende houding op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toe te lopen en/of
- daarbij een mes aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te tonen en/of in zijn/haar/hun richting te houden en/of zichtbaar voor zich te houden en/of daarmee zwaaiende bewegingen te maken en/of
- met dat mes in zijn hand op dreigende en/of intimiderende wijze op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is blijven toelopen (terwijl die zich op zeer korte afstand van verdachte bevond(en));
feit 4.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 1 februari 2022 te Harderwijk opzettelijk en wederrechtelijk
- een ruit (van de AZC-locatie waar meldplichtgesprekken worden gehouden) en/of
- een ruit en/of balie (van de AZC-locatie waar de receptie/beveiliging gevestigd is), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield en/of beschadigd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het nog maar de vraag is of het gooien met een steen bedreiging met zware mishandeling oplevert. Daarnaast kan ten aanzien van het tweede gedachtestreepje van feit 1 niet worden gesproken van een bedreiging, nu de verklaringen van beide aangevers niet spreken over het waarnemen van een dergelijke houding bij verdachte. De raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten.
Beoordeling door de rechtbank
feit 1
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 1 februari 2022 met zijn collega aangeefster [slachtoffer 2] onderweg was naar een melding op het AZC te Harderwijk. Daar zou een man met stenen aan het gooien zijn. [slachtoffer 1] reed het parkeerterrein op en zag verdachte staan. Er lag een grote stapel stenen bij zijn voeten. Het waren vuistgrote stenen. De man gooide met kracht een steen op de voorruit van de politieauto. Er kwam daardoor een ster of kras in de voorruit. [slachtoffer 1] schrok, omdat de steen met een behoorlijke kracht neerkwam. [slachtoffer 1] reed in de richting van verdachte. Verdachte rende weg en gooide nog een aantal stenen. [2] Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij zich erg bedreigd voelde toen de steen op de voorruit van de dienstauto terecht kwam en een barst veroorzaakte. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij de politie aanviel met stenen door de stenen tegen de politieauto te gooien. [4]
Het met kracht vuistgrote stenen gooien tegen de voorruit van een politieauto is naar zijn aard en onder deze omstandigheden voldoende om de redelijke vrees op te wekken bij de aangevers dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. De rechtbank acht het daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het tweede gedachtestreepje van feit 1, nu aangevers de dreigende houding zelf niet hebben waargenomen.
feit 2 tot en met feit 4.
Er is ten aanzien van feit 2 tot en met feit 4 sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
feit 2.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 126-132;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 133-137;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 138-139;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 november 2022.
feit 3.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 126-132;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 133-137;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 138-139;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 november 2022.
feit 4.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens [slachtoffer 3] , p. 313-316;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 november 2022.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
feit 1.
hij op
of omstreeks1 februari 2022 te Harderwijk [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] , respectievelijk brigadier en
/ofhoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland gedurende
en/of terzake vande rechtmatige uitoefening van hun
/zijn/haarbediening heeft bedreigd met zware mishandeling door
- met kracht (van een korte afstand)
een of meerstenen te gooien tegen/naar de voorruit
en/of de carrosserievan het dienstvoertuig waarin voornoemde [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] zaten
en/of
- (vervolgens) een dreigende houding aan te nemen (alsof hij, verdachte, wederom een steen wilde gooien) op het moment dat voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (op korte afstand van verdachte) uit het dienstvoertuig stappen;
feit 2.
hij op
of omstreeks1 februari 2022 te Harderwijk opzettelijk en wederrechtelijk een voorruit van een dienstvoertuig,
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan de Nationale Politie
, in elk geval aan een andertoebehoorde, heeft vernield
, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
feit 3.
hij op
of omstreeks1 februari 2022 te Harderwijk [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] , respectievelijk brigadier en
/ofhoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland gedurende
en/of terzake vande rechtmatige uitoefening van hun
/zijn/haarbediening heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en
/ofmet zware mishandeling, door,
- met een dreigende/intimiderende houding op die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] toe te lopen en
/of
- daarbij een mes aan die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] te tonen en
/ofin
zijn/haar/hun richting te houden en
/ofzichtbaar voor zich te houden en
/ofdaarmee zwaaiende bewegingen te maken en
/of
- met dat mes in zijn hand op dreigende en
/ofintimiderende wijze op die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] is blijven toelopen (terwijl die zich op zeer korte afstand van verdachte bevond(en));
feit 4.
hij op
een of meer tijdstippen op of omstreeks1 februari 2022 te Harderwijk opzettelijk en wederrechtelijk
- een ruit (van de AZC-locatie waar meldplichtgesprekken worden gehouden) en
/of
- een ruit en
/ofbalie (van de AZC-locatie waar de receptie/beveiliging gevestigd is),
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer 3]
, in elk geval aan een andertoebehoorde(n) heeft vernield
en/of beschadigd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
‘bedreiging met zware mishandeling, terwijl de bedreiging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’
feit 2:
‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’
feit 3:
‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, terwijl de bedreiging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’
feit 4:
‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten verminderd kunnen worden toegerekend aan verdachte. De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard gezien de omstandigheid dat verdachte ernstig verward was. Omdat het bewezenverklaarde in dat geval niet aan hem kan worden toegerekend, zou dit betekenen dat verdachte niet strafbaar is en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Deskundigenrapporten
Psychiater J. van der Meer heeft op 13 mei 2022 gerapporteerd over de geestvermogens van de verdachte. In het rapport naar aanleiding van het psychiatrisch onderzoek heeft de rechtbank onder meer het volgende gelezen. Bij verdachte is sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een matig ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De psychose zal het denken en handelen van verdachte in grote mate hebben bepaald. Daarbij wilde verdachte graag terugkeren naar Iran en lijkt het gedrag in enige mate gepland. Het is niet duidelijk of psychotische motieven een rol hebben gespeeld in de planning, omdat verdachte niet wil toelichten waarom hij zo graag snel naar Iran wil terugkeren en bij de politie heeft verklaard dat hij onder invloed van een djinn handelde. Het advies van de psychiater is om het bewezenverklaarde in ieder geval in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, waarbij gezien de ernst van de psychose op het moment van aanhouding mogelijk sprake was van volledige ontoerekenbaarheid.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank volgt de conclusie uit het psychiatrisch rapport, in die zin dat de bewezen verklaarde feiten verminderd aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het psychiatrisch rapport komt naar voren dat verdachte een psychiatrische stoornis had die het handelen van verdachte in grote mate beïnvloedde, maar dat verdachte nog in staat was om in zekere mate planmatig te handelen. Zo heeft verdachte de ruiten van het AZC te Harderwijk vernield in de hoop dat de politie zou komen en hem terug zou sturen naar Iran. Toen de politie arriveerde, stond verdachte klaar met enkele stenen die hij eerder had verzameld. Daarnaast had hij een mes op zak. De rechtbank is van oordeel dat er aldus uit de handelingen van verdachte enige planmatigheid blijkt. Vanwege die omstandigheid is niet zonder meer voorstelbaar dat de stoornis het handelen volledig heeft gedetermineerd en de handelingen niet meer aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten lijdende was aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en dat die stoornis ook in enige mate van invloed is geweest op zijn gedragskeuzes waardoor de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte zullen worden toegerekend.
Verdachte is derhalve strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 292 dagen met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de op te leggen straf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft daarbij opgemerkt dat de tijd die zijn cliënt in voorarrest heeft gezeten reeds aan de ruime kant is voor deze feiten, maar dat daar niets meer aan te doen is.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de NIFP-rapportage van 13 mei 2022.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van twee politieagenten door met stenen in hun richting te gooien en met een mes naar hen toe te blijven lopen, ook toen de politie de taser gebruikte. Daarbij maakte verdachte kenbaar dat hij wilde dat de politie hem in zijn borst zou schieten. Politieagenten dienen hun werkzaamheden ten dienste van en voor de samenleving op een normale en veilige wijze te kunnen verrichten. Daarnaast heeft verdachte een politievoertuig en de ruiten en de balie van het AZC waar hij verbleef, vernield. Al deze feiten die in een korte tijd plaatsvonden zijn ernstig en hebben een zeer onveilige situatie veroorzaakt voor de samenleving, de aanwezigen en in het bijzonder voor de betrokken politieagenten.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in Nederland niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Omdat de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar was, weegt zij dit ook mee bij de beoordeling van de op te leggen straf.
De rechtbank komt tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op de ernst van de feiten en ondanks de verminderde toerekeningsvatbaarheid aangewezen is. Een gevangenisstraf voor de duur dat verdachte tot aan dit vonnis in voorarrest heeft gezeten, is zeker zwaar genoeg. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om aan te sluiten bij de eis van de officier van justitie in die zin om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur gelijk aan het voorarrest, dat wil zeggen van 295 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben in verband met feit 1 en feit 3 ieder een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partijen vorderen ieder € 850,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. De benadeelde partij de Nationale Politie heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 822,90 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van benadeelde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dienen te worden gematigd in geval van toewijzing. De raadsman heeft betoogd dat de vordering van de Nationale Politie dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard, nu niet duidelijk is dat de Nationale Politie zelf de schade moet dragen en niet verzekerd is tegen deze schade.
Overweging van de rechtbank
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank begrijpt de vorderingen tot schadevergoeding zo dat deze zijn gebaseerd op ‘aantasting in persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Voor toewijsbaarheid van dergelijke vorderingen is het uitgangspunt dat de benadeelde partijen geestelijk letsel hebben opgelopen. Een enkel psychisch onbehagen is niet voldoende.
Onvoldoende is gesteld en gebleken dat immateriële schade is veroorzaakt waarvoor een vergoeding moet worden toegekend. De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in de toelichting van zijn vordering verklaard dat hij zich erg bedreigd voelde en meerdere nachten slecht heeft geslapen. Hiermee is weliswaar gegeven dat hij als gevolg van het strafbare feit psychisch onbehagen heeft ondervonden, maar nog niet dat als gevolg van het strafbare feit ook psychisch letsel is ontstaan. Dit geldt ook voor benadeelde partij [slachtoffer 2] die omschrijft dat zij na het incident angstig was en slecht sliep. Er zijn onvoldoende nadere gegevens voorhanden waaruit het bestaan van psychisch letsel blijkt en een toelichting ter zitting is uitgebleven. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partijen om de schade alsnog te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure. De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partijen kunnen de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van de vordering van de Nationale Politie
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank acht aannemelijk dat de Nationale Politie niet verzekerd is voor dergelijke schade gezien de taak van de politie. Ter onderbouwing van de schade is door de benadeelde partij een factuur bijgevoegd van herstel van de schade. Op de factuur staat als ontvanger opgenomen [naam] . De rechtbank acht het aannemelijk dat de schade door deze leasemaatschappij wordt doorgelegd naar de Nationale Politie. De schadepost is voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de schadepost ‘vervangen voorruit dienstvoertuig’ (tot een hoogte van € 822,90) kan worden toegewezen. Verdachte is vanaf 1 februari 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. De rechtbank zal niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu zij de Nationale Politie zelf in staat acht de schade te verhalen.

9.De beoordeling van het beslag

Standpunten
De officier van justitie heeft gevraagd om vernietiging van de in beslag genomen stenen. De raadsman verzet zich niet tegen vernietiging.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal beslissen dat de in beslag genomen stenen met betrekking tot welke feiten 1, 2, en 4 zijn begaan worden onttrokken aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 295 dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van stenen;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de Nationale Politie van € 822,90 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.F. Prisse (voorzitter), mr. A.M.P.T. Blokhuis en mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Buscop, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 november 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600/2022048681, gesloten op 19 maart 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 127-128.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 134.
4.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 november 2022.