ECLI:NL:RBGEL:2022:6492

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3869
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toevoegingen wegens gezamenlijke huishouding en beoordeling van duurzame relatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedaan op 23 november 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van twee toevoegingen in de kosten van een advocaat beoordeeld. De Raad voor Rechtsbijstand had de toevoegingen ingetrokken omdat eiseres, volgens de Raad, een gezamenlijke huishouding voerde met haar gemachtigde, waardoor haar verzamelinkomen boven de heffingsvrije grondslag uitkwam. Eiseres had aanvankelijk aangegeven alleenstaand te zijn, maar de Raad ontving een melding van de advocaat van haar oud-werkgevers dat zij samenwoonde met haar gemachtigde. De rechtbank oordeelt dat de Raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een duurzame en gezamenlijke huishouding. De rechtbank stelt vast dat de enkele vaststelling van het samenwonen en de relatie niet voldoende is om te concluderen dat er een gezamenlijke huishouding is. Eiseres heeft bewijs overgelegd van logeerovereenkomsten en een kostenoverzicht, waaruit blijkt dat zij niet bijdraagt aan de huishouding van haar gemachtigde. De rechtbank vernietigt het besluit van de Raad en oordeelt dat het beroep gegrond is, wat betekent dat eiseres recht heeft op de toevoegingen en het griffierecht vergoed moet worden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/3869

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2022 in de zaak tussen

[Eiseres A] , uit [plaats B] , eiseres

(gemachtigde: L.P. den Ouden),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand (de Raad)

(gemachtigde: mr. M. Rutten).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekkingen van de tegemoetkomingen (toevoegingen) in de kosten van een advocaat van in totaal € 2.180,94.
1.1.
Bij afzonderlijke besluiten van 11 maart 2021 heeft de Raad de toevoegingen met nummers 4NM3778 en 4NI9234 ingetrokken. Met het besluit van 22 februari 2021 heeft de Raad de toevoeging met nummer 4OH8739 ingetrokken. Met het besluit van 12 maart 2021 heeft de Raad het besluit van 22 februari 2021 over toevoeging 4OH8739 herzien in die zin dat die toevoeging in stand blijft.
Met het besluit van 31 januari 2019 heeft de Raad de aanvraag van eiseres om de toevoeging met nummer 4NI9243 afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 8 juli 2021 op het bezwaar van eiseres, is de Raad bij de besluiten van 11 maart 2021 gebleven. Daarnaast heeft de Raad het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van 22 februari 2021 (4OH8739) en 31 januari 2019 (4NI9243) niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De Raad heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de Raad.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de Raad de toevoegingen met nummers 4NM3778 en 4NI9234 op goede gronden heeft ingetrokken. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.1.
Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat hij het beroep tegen de intrekking van de toevoeging met nummer 4OH8739 niet handhaaft. Dat geldt ook voor zijn beroep voor zover dat gericht is tegen de beslissing over de toevoeging met nummer 4NI9243. Daarom zal de rechtbank deze toevoegingen niet betrekken bij de beoordeling van het beroep van eiseres.
Waarom heeft de Raad de aan eiseres toegekende toevoegingen ingetrokken?
3. Eiseres heeft in 2018 en 2019 toevoegingen aangevraagd in verband met gerechtelijke procedures tegen haar oud-werkgevers. In haar aanvragen heeft zij aangegeven dat zij alleenstaand is en dat zij geen gezamenlijke huishouding heeft met een partner. De Raad heeft haar vervolgens de toevoegingen (4NM3778 en 4NI9234) toegekend. Haar inkomen lag namelijk beneden de heffingsvrije grondslag. Op 2 november 2020 ontving de Raad echter een melding van de advocaat van de oud-werkgevers van eiseres. In deze melding stond dat eiseres een gezamenlijke huishouding voert met haar gemachtigde. Uit de daarna gegeven toelichting van eiseres leidt de Raad af dat zij een relatie heeft gekregen met haar gemachtigde, sinds februari 2018 bij hem woont en dat hij al haar kosten betaalt. Volgens de Raad is niet gebleken dat zij een gescheiden huishouding voeren. Daarom moet zijn inkomen bij dat van haar worden opgeteld. Omdat daardoor het verzamelinkomen boven de heffingsvrije grondslag ligt en omdat het vermogen van haar gemachtigde boven het heffingsvrije vermogen ligt, heeft eiseres geen recht op de verstrekte toevoegingen. Daarom heeft de Raad de toevoegingen ingetrokken.
Waarom is eiseres het hiermee niet eens?
4. Eiseres voert aan dat zij geen gezamenlijke huishouding heeft (gevoerd) met haar gemachtigde. Zij logeert weliswaar bij hem, maar draagt niets bij aan een gezamenlijke huishouding omdat zij geen inkomen heeft. Hij heeft haar onderdak aangeboden, zodat zij de gerechtelijke procedures kon voeren. Als hij dat niet had gedaan, had zij moeten terugkeren naar Spanje en was het voeren van die procedures niet mogelijk geweest. Haar gemachtigde betaalt alles voor haar in het vertrouwen dat zij de gerechtelijke procedures kan winnen. Met het geld waar zij via die procedures recht op heeft kan zij hem terugbetalen. Haar advocaat was op de hoogte van haar situatie en heeft nooit aangegeven dat eiseres misbruik maakte van toevoegingen voor rechtsbijstand. Wat betreft de relatie met haar gemachtigde voert zij aan dat zij eerst een vriendschappelijke relatie met elkaar hadden. Dat is in de zomer van 2019 overgegaan in een affectieve relatie, maar inmiddels is de relatie ook weer beëindigd.
Is sprake van een duurzame en gezamenlijke huishouding?
5. De rechtbank merkt allereerst op dat de draagkracht van een rechtzoekende bepalend is voor de vraag of die rechtzoekende in aanmerking komt voor een toevoeging. Het verzamelinkomen van de rechtzoekende wordt daarbij beoordeeld. Bij de vaststelling van dat verzamelinkomen moet ook het inkomen en vermogen van de persoon met wie de rechtzoekende een duurzame en gezamenlijke huishouding heeft, worden opgeteld. [1] Voor de vraag wat onder een duurzame en gezamenlijke huishouding moet worden verstaan heeft de Raad normen opgesteld. Het gaat dan niet alleen om het samen betalen van de kosten, maar ook om het gebruikmaken van elkaars eigendommen en het elkaar helpen in de huishouding. [2] Hoewel niet in geschil is dat eiseres en haar gemachtigde op hetzelfde adres wonen, is dus wel in geschil of zij met elkaar een duurzame en gezamenlijke huishouding voeren.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de Raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een duurzame en gezamenlijke huishouding. Aangezien de intrekking van toegekende toevoegingen een belastend besluit is, is het aan de Raad om aannemelijk te maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor intrekking. De enkele vaststelling dat eiseres sinds februari 2018 bij haar gemachtigde woont, dat zij een relatie met hem heeft (gehad) en dat hij haar kosten betaalt is hiervoor onvoldoende. Hieruit blijkt namelijk nog niet dat zij gebruik maken van elkaars eigendommen en dat zij elkaar in de huishouding helpen.
5.2.
In dit kader is van belang dat eiseres en haar gemachtigde logeerovereenkomsten en een kostenoverzicht hebben overgelegd. Zij hebben deze logeerovereenkomsten voorafgaand aan het aanvragen van de toevoegingen afgesloten en ondertekend. Hierin is opgenomen dat eiseres bij haar gemachtigde mag logeren tegen betaling. Verder is hierin opgenomen dat hij andere kosten van eiseres zal voorschieten en dat eiseres hem zal terugbetalen zodra zij over het geld beschikt waarvoor zij gerechtelijke procedures heeft moeten opstarten. Het kostenoverzicht is ook voorzien van zowel haar handtekening als die van haar gemachtigde. Hierop staat welke kosten haar gemachtigde voor haar heeft voorgeschoten. Anders dan de Raad meent, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiseres en haar gemachtigde voor elkaar zorgen. Hooguit betekent dit dat hij op een bepaalde manier voor haar zorgt, maar niet dat eiseres ook voor hem zorgt. Eiseres heeft bovendien onweersproken verklaard dat zij meestal in de door haar gehuurde kamers verblijft. Soms eet zij samen met haar gemachtigde, maar meestal niet. Zij maakt haar eigen kamers schoon en niet die van haar gemachtigde. Ook doet zij alleen haar eigen was en niet die van hem. Zij helpt hem niet in zijn huishouding. Hieruit blijkt dus niet zondermeer dat sprake is van een duurzame en gezamenlijke huishouding.
5.3.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Raad niet zonder nader onderzoek zoals bijvoorbeeld een huisbezoek tot de conclusie kon komen dat er wel sprake is van een duurzame en gezamenlijke huishouding.
5.4.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met de zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht genomen. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De Raad moet een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat de Raad het door eiseres betaalde griffierecht aan haar moet vergoeden. Eiseres heeft niet verzocht om vergoeding van de proceskosten. De proceskosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de Raad een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres moet nemen;
  • gelast dat de Raad aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 181 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Bril, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 34, derde lid, aanhef en onder b, van de Wet op rechtsbijstand.
2.Zie “Normen met betrekking tot de samenstelling van de huishouding” op www.rvr.org/kenniswijzer.