ECLI:NL:RBGEL:2022:6458

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
05/127850-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van de Wegenverkeerswet met taakstraf en ontzegging rijbevoegdheid

Op 18 november 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 25 december 2021 in Ermelo een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 1980, werd beschuldigd van het veroorzaken van een ongeval door onvoorzichtig rijgedrag en het rijden onder invloed van alcohol. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had opgelopen. De verdediging vroeg om partiële vrijspraak voor het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op de snelheid, maar voerde geen verweer voor het rijden onder invloed.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten, waarbij het onvoorzichtige rijgedrag en het rijden onder invloed van alcohol als belangrijke factoren werden beschouwd. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte met een alcoholgehalte van 2,88 milligram in zijn bloed het verkeer in gevaar had gebracht en een ongeval had veroorzaakt, waarbij het slachtoffer een gebroken kuit- en scheenbeen had opgelopen. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn alcoholproblematiek en de gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/127850-22
Datum uitspraak : 18 november 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[naam verdachte],
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. R.P. Adema, advocaat in Putten.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 december 2021 te Ermelo, in de gemeente Ermelo, in elk
geval in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg, (Zeeweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld
te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
rijdende over voornoemde Zeeweg en/of gekomen nabij de kruising van wegen:
Zeeweg en/of de Horsterweg en/of de Fokko Kortlanglaan met een snelheid gelegen
tussen 46 en 54 km p/u te rijden en/of (daarbij)
zijn snelheid niet, althans onvoldoende, aan te passen aan een snelheid voor een
veilig verkeer ter plaatse en/of
(vervolgens)bord model B06 van het Reglement verkeer verkeerstekens 1990 en/of
de op het wegdek van de Zeeweg aangebrachte haaientanden te negeren en/of
(vervolgens) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig
zodanig te regelen dat hij in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij die weg(en) kon overzien en waarover deze vrij
waren en/of
(vervolgens) voornoemde kruising van wegen op te rijden, terwijl een (kruisende)
medeweggebruiker zich al op voornoemd kruisingsvlak bevond en/of
(vervolgens) op/tegen voornoemde medeweggebruiker te botsen en/of te rijden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten
gebroken kuit- en scheenbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat
daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8,
eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft
voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of
negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 december 2021 te Ermelo, in de gemeente Ermelo, als
bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg,
Horsterweg, en/of gekomen nabij de kruising van wegen: Zeeweg en/of de Horsterweg en/of de Fokko Kortlanglaan met een snelheid gelegen tussen 46 en 54 km p/u heeft gereden en/of (daarbij) zijn snelheid niet, althans onvoldoende, heeft aangepast aan een snelheid veilig
voor het verkeer ter plaatse en/of
(vervolgens) bord model B06 van het Reglement verkeer verkeerstekens 1990 en/of
de op het wegdek van de Zeeweg aangebrachte haaientanden heeft genegeerd en/of
(vervolgens) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig
zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij die weg(en) kon overzien en waarover deze vrij
waren en/of
(vervolgens) voornoemde kruising van wegen is opgereden, terwijl een (kruisende)
medeweggebruiker zich al op voornoemd kruisingsvlak bevond en/of
(vervolgens) op/tegen voornoemde medeweggebruiker is gebotst en/of gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 25 december 2021 te Ermelo, in de gemeente Ermelo, als
bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij
een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de
Wegenverkeerswet 1994, 2,88 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram,
alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde. Ten aanzien van het eerste feit is de officier van justitie van mening dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, dat daardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en dat het letsel dat het slachtoffer daarbij heeft opgelopen als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak gevraagd van het deel van de tenlastelegging van feit 1 dat ziet op de gereden snelheid, nu daarvoor onvoldoende bewijs voorhanden is. Daartoe is aangevoerd dat de verkeersongevallenanalyse is uitgegaan van aannames en dat dat niet voldoende is. De raadsman is het voor wat betreft de schuldgradatie en het zwaar lichamelijk letsel eens met de officier van justitie.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Feiten 1 en 2
De rechtbank zal de feiten 1 en 2 tegelijk beoordelen gelet op de nauwe onderlinge samenhang. Daarbij wordt ieder bewijsmiddel gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud ziet.
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 41;
- proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 44;
- proces-verbaal Forensische Opsporing Verkeer, p. 82-96;
- proces-verbaal rijden onder invloed, p. 6-8;
- Maasstad Ziekenhuis, Rapport Alcohol in het verkeer, p. 49-50;
- geneeskundige verklaring, p. 21;
- proces-verbaal van verhoor slachtoffer, p. 62;
- verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 november 2022;
- proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 36.
Gelet op de uiteenlopende standpunten ten aanzien van de gereden snelheid, overweegt de rechtbank op dit punt als volgt. Uit het proces-verbaal Forensische Opsporing Verkeer blijkt dat de ter plaatse geldende maximumsnelheid 50 kilometer per uur bedraagt. In dit proces-verbaal werd verder berekend dat de snelheid van de auto waarin verdachte reed bij aanvang van het remblokkeerspoor tussen de 46 en 54 kilometer per uur heeft gelegen. Dat gegeven, in combinatie met de verklaring van verdachte zelf bij de politie dat hij de kruising ‘iets te hard’ heeft benaderd en zijn verklaring ter zitting dat hij te hard de kruising op reed met ‘iets meer dan 50’, maakt dat voldoende bewijs aanwezig is voor dit deel van de tenlastelegging. Dat de uitkomst van de berekende snelheid indicatief is, maakt dat niet anders.
Letsel in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994)
Door het verkeersongeval heeft het slachtoffer [slachtoffer] onder meer een gebroken rechter onderbeen (scheenbeen en kuitbeen) opgelopen. Voor het herstel van deze beenbreuk was een operatie noodzakelijk. De arts heeft de duur van de genezing geschat op een periode van ongeveer 6 maanden. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat dit letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid dan wel onoplettendheid en/of onachtzaamheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Een enkel moment van onoplettendheid is over het algemeen niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen gedragingen van verdachte, zoals in de tenlastelegging weergegeven, het ongeval hebben veroorzaakt en de conclusie rechtvaardigen dat verdachte zeer onoplettend en onvoorzichtig rijgedrag heeft vertoond (samengevat: door te hard op een kruising af te rijden, zonder voorrang te verlenen een kruising op te rijden en onder invloed van alcohol) en daarmee schuld heeft aan het verkeersongeval.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair en de onder 2 ten laste gelegde feiten.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks25 december 2021 te Ermelo, in de gemeente Ermelo,
in elk
geval in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg,
(Zeeweg
), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld
te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer
, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en
/ofonoplettend,
rijdende over voornoemde Zeeweg en
/ofgekomen nabij de kruising van wegen:
Zeeweg en
/ofde Horsterweg en
/ofde Fokko Kortlanglaan met een snelheid gelegen
tussen 46 en 54 km p/u te rijden en
/of (daarbij
)
zijn snelheid niet, althans onvoldoende, aan te passen aan een snelheid voor een
veilig verkeer ter plaatse en
/of
(vervolgens)bord model B06 van het Reglement verkeer verkeerstekens 1990 en
/of
de op het wegdek van de Zeeweg aangebrachte haaientanden te negeren en
/of
(vervolgens) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig
zodanig te regelen dat hij in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij die weg(en) kon overzien en waarover deze vrij
waren en
/of
(vervolgens) voornoemde kruising van wegen op te rijden, terwijl een (kruisende)
medeweggebruiker zich al op voornoemd kruisingsvlak bevond en
/of
(vervolgens)
op/tegen voornoemde medeweggebruiker te botsen
en/of te rijden,
waardoor een ander
(genaamd [slachtoffer]
)zwaar lichamelijk letsel, te weten een
gebroken kuit- en scheenbeen,
of zodanig lichamelijk letselwerd toegebracht,
dat
daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan,terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8,
eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994,
danwel na het feit niet heeft
voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of
negende lid van genoemde wet;
2.
hij op
of omstreeks25 december 2021 te Ermelo, in de gemeente Ermelo, als
bestuurder van een motorrijtuig,
(personenauto
), dit voertuig heeft bestuurd, na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij
een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de
Wegenverkeerswet 1994, 2,88 milligram,
in elk geval hoger dan 0,5 milligram,
alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 1 en 2:
eendaadse samenloop van:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
en
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (2,88 milligram).

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur waarvan 90 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast heeft zij gevorderd aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen. Hij zegt zich niet te verzetten tegen de geëiste taakstraf. Hij heeft bepleit een op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid in duur te beperken, te weten maximaal 2 jaar. Daartoe is aangevoerd dat verdachte het afgelopen jaar (sinds het ongeval) heeft laten zien zich te kunnen gedragen in het verkeer en hij thans afhankelijk is van vervoer door het Leger des Heils.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft, na het nuttigen van veel te veel alcoholhoudende drank, als bestuurder van een personenauto door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt. Daarbij is hij gebotst tegen een fietser, het slachtoffer, als gevolg waarvan zij onder meer een breuk aan haar scheen- en kuitbeen van haar rechterbeen heeft opgelopen. Ter zitting is duidelijk geworden dat het slachtoffer nog steeds kampt met de gevolgen daarvan. Lang wandelen en staan is nog niet mogelijk. Ze heeft sinds het ongeluk lange tijd haar werk niet kunnen uitvoeren en is nog altijd aan het revalideren. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij met zoveel alcohol op toch in de auto is gestapt en deel heeft genomen aan het verkeer met het gevolg zoals hiervoor geschetst.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 augustus 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 26 oktober 2022. Daaruit volgt dat verdachte in het verleden is gediagnosticeerd met (trekken van) PDD-NOS en ADHD. Hij erkent problemen te ervaren met het uiten van zijn emoties. Verder is het alcoholgebruik van verdachte een factor die meespeelt in het risico op recidive. Verdachte werkt aan zijn problematiek en verblijft momenteel vrijwillig in een GGZ-instelling, waarna hij in de laatste fase een vervolgbehandeling bij Jellinek zal doorlopen. Hij is vóór zijn opname meer gaan drinken om naar eigen zeggen ‘zijn emoties te dempen’. Die emoties zien voornamelijk op het niet hebben van contact met zijn kinderen na een echtscheiding. Doordat verdachte geen betaalde baan meer heeft, heeft hij schulden opgebouwd. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld.
Verdachte pleegde de feiten twee maanden na het afsluiten van een tweejarig reclasseringstoezicht. Dat toezicht en de langdurige en intensieve forensische behandeling in combinatie met middelencontrole hebben er niet toe geleid dat bij verdachte sprake was van een blijvende gedragsverandering. Daarnaast heeft verdachte op dit moment ambulante begeleiding voor meerdere uren per week, woont hij in een maatschappelijke opvang en staat er een behandeling bij Jellinek in de startblokken. De zorg lijkt hiermee geborgd. Gelet hierop is de reclassering van mening dat een nieuw reclasseringstoezicht op dit moment geen toegevoegde waarde zal hebben in het terugdringen van recidive en wordt geadviseerd om aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank acht alles afwegende een taakstraf van 240 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk passend en geboden. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op twee jaar.
Daarnaast zal de rechtbank, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen. Een ontzegging van de rijbevoegdheid is daarnaast vanuit het oogpunt van generale preventie, en gelet op het feit dat deze doorgaans ook wordt opgelegd in zaken die qua ernst vergelijkbaar zijn met deze zaak, passend en geboden. Voor de duur daarvan heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten en soortgelijke zaken. De rechtbank zal aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 jaar opleggen. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen reden om de ontzegging van de rijbevoegdheid in duur te beperken.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een
taakstraf van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, te weten 60 uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit;

ontzegtverdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Bruins (voorzitter), mr. J.A.P. Bakker en mr. J.M. Breimer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 november 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021600305, gesloten op 14 februari 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.