In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland zich gebogen over de vraag of bij een overgang van onderneming binnen een concern door middel van afsplitsing, de gewerkte uren van een werknemer bij verschillende concernvennootschappen kunnen worden samengevoegd voor de vaststelling van het recht op lage-inkomensvoordeel (LIV) en loonkostenvoordeel (LKV). De eiseres, een onderneming, had een verzoek ingediend voor het LIV voor het jaar 2020, maar dit was door de inspecteur van de Belastingdienst afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres haar beroep alleen doorzette in het geval de beroepen van haar dochtervennootschappen, [B.V. 1] en [B.V. 2], zouden worden afgewezen. Tijdens de zitting op 12 september 2022 werd duidelijk dat de rechtbank de beroepen van de dochtervennootschappen gegrond verklaarde, waardoor de rechten op loonkostenvoordelen werden vastgesteld conform de aanvragen van de betreffende vennootschappen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat het niet formeel was ingetrokken en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 november 2022, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.