ECLI:NL:RBGEL:2022:6358

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
05-043182-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor poging tot zware mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 4 november 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige man uit Amsterdam, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 150 uur. De zaak kwam voort uit een incident op 19 februari 2022 in Nunspeet, waar de verdachte de aangever met kracht in het gezicht schopte tijdens een ruzie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om de aangever van het leven te beroven, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die zich op noodweer beriep, verworpen, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op het moment van de trap. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de aangever. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, waarbij rekening is gehouden met het advies van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.043182.22
Datum uitspraak : 4 november 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. H.H. Jansen, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 februari 2022 te Nunspeet ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] met kracht in het gezicht heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 februari 2022 te Nunspeet ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer] met kracht in het gezicht heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 februari 2022 te Nunspeet [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met kracht in het gezicht te schoppen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit (poging tot zware mishandeling). Hij heeft vrijspraak gevorderd van het primair tenlastegelegde feit (poging tot doodslag). Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en nader toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte nimmer de intentie had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [slachtoffer] hierdoor zou komen te overlijden. Uit het dossier volgt evenmin dat verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op vrijdag 18 februari 2022 met vrienden een avond uit ging in Nunspeet. Op de vroege morgen van zaterdag 19 februari 2022 ging hij samen met vrienden buiten roken. Aangever zag dat een groep van ongeveer vier personen ruzie zocht met de rest. Op het moment dat aangever de groepen uit elkaar wilde halen, was één jongen vooral dreigend naar aangever toe. Deze jongen duwde aangever de hele tijd. Op het moment dat aangever tussen de groep stond die ruzie zocht en de groep die geen ruzie wilde, kreeg hij ineens een black out. Over dat moment heeft aangever verklaard dat hij helemaal niks meer weet. Aangever is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Hij heeft zijn neus op twee plekken gebroken en heeft waarschijnlijk een hersenschudding. [2]
Door getuige [getuige] zijn camerabeelden gemaakt en deze camerabeelden zijn uitgekeken door de politie. Op de beelden wordt onder meer waargenomen dat verdachte [slachtoffer] een schop gaf tegen zijn hoofd. Verbalisant zag dat verdachte dit met kracht deed. Verdachte gebruikte zijn armen om de trap kracht bij te zetten. Verdachte maakte met zijn rechterbeen een draaiende trap. Verbalisant herkende de trappende beweging als een zogenaamde low-kick. De verbalisant zag dat door de trap het hoofd van [slachtoffer] naar achteren bewoog en dat hij vervolgens naar voren viel en hier bewegingsloos bleef liggen en gedurende de rest van het filmpje niet meer bewoog. Verbalisant hoorde een doffe klap op het moment dat het been van verdachte het hoofd van [slachtoffer] raakt. [3]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] tegen het hoofd heeft getrapt. [4] Verdachte zag dat zijn vriendin [naam] op de grond werd geduwd door [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] toen geduwd waardoor [slachtoffer] op de grond viel. [slachtoffer] zat nog op één knie. Verdachte wilde [slachtoffer] tegen zijn arm trappen, maar raakte hem tegen het hoofd.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank stelt voorop dat uit geen van de verklaringen blijkt dat verdachte het slachtoffer heeft getrapt met als doel om hem te doden. Toch kan (voorwaardelijk) opzet op de dood bewezen worden geacht als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door het geven van de trap zou komen te overlijden. Het met kracht tegen een hoofd trappen kan dodelijk letsel opleveren. Of in een concreet geval een aanmerkelijke kans bestaat op het ontstaan van dergelijk letsel, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hierbij komt betekenis toe aan onder meer de intensiteit van de schop, de eventuele herhaling van schoppen, de precieze plek op het hoofd waartegen is geschopt en het soort schoenen waarmee is geschopt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte aangever eenmaal met kracht tegen het hoofd heeft getrapt. Uit de bewijsmiddelen in het dossier volgt niet op welke plaats van het hoofd verdachte aangever heeft geraakt. Daarbij droeg verdachte sportschoenen. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat in dit specifieke geval een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever bestond. Voorwaardelijk opzet kan daarom niet worden vastgesteld. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
De volgende vraag die aan de rechtbank voorligt, is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
Het hoofd is een lichaamsdeel met vitale organen. Wanneer hier met kracht met geschoeide voet een trap tegenaan wordt gegeven, bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel. Het handelen van verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het ontstaan van dit letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks19 februari 2022 te Nunspeet ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
voornoemde [slachtoffer] met kracht in het gezicht heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte handelde uit noodweer. De groep van verdachte was in de minderheid en werd omsingeld door een groep van 20 à 30 personen. Vervolgens ontstond een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. [naam] (vriendin van verdachte) werd met kracht naar de grond geduwd door [slachtoffer] , waardoor pijn en letsel is ontstaan bij haar. Dit maakt dat er sprake was van onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Vervolgens keerde [slachtoffer] zich tegen verdachte en wilde [slachtoffer] vechten met verdachte. De dreigende aanranding door [slachtoffer] moet in redelijkheid worden beschouwd als zodanig bedreigend voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding. Het door verdachte gebruikte geweld (het trappen van [slachtoffer] ) was noodzakelijk en hiermee is aan het subsidiariteitsvereiste voldaan. Ten aanzien van de proportionaliteit had verdachte nimmer de intentie om [slachtoffer] in het gezicht te trappen. Hij wilde op de arm trappen, zodat [slachtoffer] zou blijven liggen. Indien de rechtbank van oordeel is dat het beroep op noodweer niet slaagt, dan doet de verdediging een beroep op noodweerexces. De wederrechtelijke aanranding van [naam] is de oorzaak van een daaropvolgende hevige gemoedsbeweging bij verdachte en het onmiddellijke gevolg daarvan is de aan verdachte verweten gedraging. Het is enkel deze gemoedsbeweging waardoor verdachte op dat moment geweld heeft gebruikt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer(exces) toekomt.
Beoordeling door de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed, welke verdediging noodzakelijk en proportioneel is.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte (een zogenaamde ‘noodweersituatie’). De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake was, op het moment dat de vriendin van verdachte ( [naam] ) op de grond wordt geduwd door [slachtoffer] . Verdachte heeft naar eigen zeggen op dat moment [slachtoffer] een duw gegeven waardoor deze op de grond terecht kwam. Na deze duw eindigde naar het oordeel van de rechtbank de noodweersituatie. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens een trap tegen het hoofd gegeven. De rechtbank oordeelt dat hier niet opnieuw sprake is van een noodweersituatie. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dacht dat [slachtoffer] hem ging aanvallen (met een mes) en dat hij dit zag aan de manier waarop hij op wilde staan en de blik in zijn ogen. Geen van de getuigen heeft een dreigende houding van het slachtoffer gezien nadat hij op de grond was geduwd. Er zijn ook geen aanwijzingen in het dossier dat het slachtoffer een mes bij zich had. Er was naar het oordeel van de rechtbank op het moment dat [slachtoffer] op de grond was geduwd geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke (dreigende) aanranding van verdachte. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Nu niet aannemelijk is dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond, kan ook geen sprake zijn van noodweerexces.
Het feit is strafbaar.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

6.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een taakstraf van 150 uur.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat mocht de rechtbank van oordeel zijn dat enige strafoplegging noodzakelijk is, een taakstraf passend is bij de situatie van verdachte. Als een gevangenisstraf wordt opgelegd dan zal de toekomst van verdachte ernstig ontwricht raken.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft een weerloos slachtoffer met kracht met zijn voet tegen het hoofd getrapt. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan grof geweld in de richting van het slachtoffer. Hij heeft hiermee een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
De rechtbank weegt mee dat uit de justitiële documentatie van 27 september 2022 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. De reclassering adviseert in het rapport van 18 augustus 2022 om ambulante behandeling op te leggen, waarbij er aandacht moet bestaan voor eventuele traumaverwerking, emotiehantering en impulsbeheersing om het recidiverisico te beperken. Een meldplicht voor de duur van deze behandeling wordt hierbij nodig geacht. Ter bescherming van het slachtoffer adviseert de reclassering om betrokkene een contactverbod op te leggen. Uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat het verdachte niet onberoerd heeft gelaten. Verdachte komt niet meer in Nunspeet en gaat niet meer uit. Afgelopen september is hij gestart met een nieuwe opleiding.
Alles overwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden. De rechtbank zal aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden opleggen met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals de reclassering heeft geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod. De rechtbank ziet op basis van het reclasseringsrapport en het verhandelde ter terechtzitting niet de meerwaarde van een contactverbod. De rechtbank zal wel de meldplicht en de ambulante behandeling opleggen. Naast een voorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank een taakstraf van 150 uren passend en geboden.

7.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 962,75 aan materiële schade en € 1.250,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de rugzak en de spijkerbroek enige afschrijving dient plaats te vinden. De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard voor de schadepost die ziet op de jas. Wellicht had de jas gereinigd kunnen worden. Wat betreft de schadepost die ziet op de telefoon is het onduidelijk of de telefoon kapot is gegaan door het handelen van verdachte. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het eigen risico zorgverzekering. De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard voor de post die ziet op het verlies van arbeidsvermogen. De benadeelde was al arbeidsongeschikt en er blijkt niet dat deze is verlengd als gevolg van deze gebeurtenis. De verdediging verzoekt de immateriële schade te matigen gelet op vergelijkbare jurisprudentie.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat [slachtoffer] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de schadeposten die zien op de spijkerbroek (€ 69,99), rugzak (€ 79,99) en het eigen risico zorgverzekering (€ 333,42) moeten worden toegewezen. Ten aanzien van deze kosten acht de rechtbank voldoende onderbouwd dat deze schade door [slachtoffer] is geleden en in rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde feit. De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor de posten die zien op de schade aan de telefoon, de jas en het verlies van arbeidsvermogen. Zonder nadere toelichting neemt de rechtbank geen causaal verband aan tussen de gestelde schade aan de telefoon en de jas en de door de rechtbank bewezenverklaarde schop tegen het hoofd. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de betwisting door verdachte, de schadepost die ziet op het verlies van arbeidsvermogen onvoldoende is onderbouwd. Als vaststaand neemt de rechtbank aan dat slachtoffer [slachtoffer] ten tijde van het strafbare feit wegens ziekte al (tijdelijk) arbeidsongeschikt was. In dit licht vergt het nadere bewijslevering om het causaal verband te kunnen vaststellen tussen het gestelde verlies van arbeidsvermogen en het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Voor nadere bewijslevering is binnen het bestek van dit strafproces geen plaats. De behandeling van deze drie schadeposten zou een onevenredige belasting opleveren van het strafproces.
Smartengeld
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat [slachtoffer] door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. [slachtoffer] heeft door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel (gebroken neus) opgelopen. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal ten aanzien van de immateriële schade - die [slachtoffer] door toedoen van verdachte heeft geleden - een bedrag van € 1.000,- worden toegekend.
De rechtbank zal het toegewezen bedrag voor de materiële schadevergoeding voor wat betreft het eigen risico van € 333,42 vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 5 oktober 2022 (de datum waarop [slachtoffer] zijn vordering heeft ingediend). De rechtbank zal het toegewezen bedrag voor de materiële schadevergoeding voor wat betreft de rugzak à € 79,99 en de spijkerbroek à € 69,99 en de immateriële schadevergoeding van in totaal € 1.000,- vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 19 februari 2022 (datum van het strafbare feit).
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
drie (3) maandenen bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat:
 verdachte zich meldt voor de duur van de geïndiceerde ambulante behandeling bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Perzikweg 1-7. 2321DG, Leiden. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 verdachte zich laat behandelen door een forensische polikliniek, te bepalen door de reclassering. De behandeling start op een nader te bepalen datum. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- stelt als overige voorwaarden dat:
 verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
 verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een
taakstrafvan
150 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen;
 heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 1.483,40:
 de materiële schade ad € 149,98 (betreft de rugzak en spijkerbroek) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
 de materiële schade ad € 333,42 (betreft het eigen risico zorgverzekering) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
 de immateriële schade ad € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 483,40 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening;
 de materiële schade ad € 149,98 (betreft de rugzak en spijkerbroek) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
 de materiële schade ad € 333,42 (betreft het eigen risico zorgverzekering) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
 de immateriële schade ad € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 24 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Edelenbos (voorzitter), mr. A.M.P.T. Blokhuis en mr. M.D.R. Joppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Tuitert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 november 2022.
Mr. Blokhuis is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022078507, gesloten op 21 februari 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 81 en 82.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 111 en 112.
4.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2022.