ECLI:NL:RBGEL:2022:6357

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
05-880906-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het aanwezig hebben van grote hoeveelheden harddrugs en softdrugs

Op 7 november 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man uit Arnhem. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid harddrugs en softdrugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 20 april 2017 in Arnhem, samen met anderen, opzettelijk een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen aanwezig had. Tijdens een doorzoeking van zijn woning werden diverse soorten drugs aangetroffen, waaronder amfetamine, MDMA, heroïne, en cocaïne. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist van de aanwezigheid van deze drugs en dat hij de feitelijke macht over deze middelen had. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, maar de rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en matigde de straf tot 30 maanden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de schadelijke gevolgen van drugshandel voor de samenleving. De verdachte werd schuldig bevonden aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en kreeg een gevangenisstraf opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/880906-17
Datum uitspraak : 7 november 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Grave in Grave (UAH).
Raadsman: mr. B. Kurvers, advocaat in 's-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
24 oktober 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 april 2017 te Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
  • (in totaal) ongeveer 21.455,52 gram amfetamine en/of
  • (in totaal) ongeveer 3 gram 2C-B en/of
  • (in totaal) ongeveer 10.970 pillen bevattende 2C-B en/of
  • (in totaal) ongeveer 2.038 gram MDMA en/of
  • (in totaal) ongeveer 17.637 pillen bevattende MDMA en/of
  • (in totaal) ongeveer 47,75 gram heroïne en/of
  • (in totaal) ongeveer 11.655 zegels bevattende LSD en/of
  • (in totaal) ongeveer 321,07 gram cocaïne,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of 2C-B en/of MDMA en/of heroïne en/of LSD en/of cocaïne, zijnde amfetamine, 2C-B, MDMA, heroïne, LSD en/of cocaïne (telkens) (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 20 april 2017 te Arnhem, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
  • (in totaal) ongeveer 298,74 gram hennep en/of
  • (in totaal) ongeveer 330,57 gram hasjiesj,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep en/of hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verbalisanten traden vanwege een voorgenomen aanhouding van verdachte op 20 april 2017 om 11:45 uur binnen in de woning [adres 1] te Arnhem. In de woning waren [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] (de rechtbank merkt op: de moeder van verdachte) aanwezig. Verdachte was daar niet aanwezig. [2]
Toen de politieagenten door de moeder van verdachte in de woning werden binnengelaten, zagen zij in de woonkamer een grote hoeveelheid op drugs lijkende goederen en zagen ze ook dat medeverdachte [medeverdachte 2] bezig was die in te pakken. Vervolgens vroegen en verkregen ze toestemming om de woning te doorzoeken. Daarbij vonden de verbalisanten een grote hoeveelheid op drugs lijkende goederen, onder meer in de woonkamer, de slaapkamer en de kinderkamer. Naast de bank in de woonkamer lag een zebragestreepte tas met een plastic zak pillen. Zij namen al die goederen in beslag. [3]
De politie heeft die goederen genummerd, gewogen en vervolgens indicatief getest. [4] Vervolgens heeft het NFI monsters van de aangetroffen stoffen getest op de aanwezigheid van verdovende middelen. Daaruit kwam naar voren dat zich onder de inbeslaggenomen goederen onder meer bevonden:
21.455,52 gram amfetamine [5] ;
3 gram 2C-B [6] ;
10.970 pillen bevattende 2C-B [7] ;
2.038 gram MDMA [8] ;
17.637 pillen bevattende MDMA [9] ;
47,75 gram heroïne [10] ;
11.655 zegels bevattende LSD [11] ;
321,07 gram cocaïne [12] ;
298,74 gram hennep [13] en
330,57 gram hasjiesj [14] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van grote hoeveelheden harddrugs en softdrugs. De officier van justitie heeft de bewijsmiddelen opgesomd en nader toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
Beelden van camera’s die rondom de flatwoning aan het [adres 1] in de periode rond 20 april 2017 stonden opgesteld, zijn door verbalisanten bekeken. In de avond van 19 april 2017 vanaf 18.48 uur ziet de verbalisant een man op de camerabeelden die gelijkenis vertoont met verdachte. Deze persoon wordt een aantal keren op beeld waargenomen, tot hij om 20.06 uur via de centrale hal het pand verlaat. Op de camerabeelden van de lift van 20.57 uur herkent verbalisant [medeverdachte 3] . Op de beelden van 20 april 2017 om 09.23 uur wordt [medeverdachte 1] herkend wanneer zij naar de flat loopt en in de lift stapt. Om 09.32 uur stapt [medeverdachte 1] weer in de lift en stapt uit op de begane grond. Om 10.44.27 uur komt de persoon die op verdachte lijkt weer in beeld, komend vanaf de parkeerplaats. Hij stapt de lift in, heeft een zwart/witte tas in zijn hand en stapt op een verdieping uit. Om 11.10 uur stapt [medeverdachte 1] vanaf de begane grond weer de lift in. Zij stapt korte tijd later op een verdieping uit. Om 11.42 uur stapt de persoon die op verdachte lijkt de lift weer in op een verdieping en loopt korte tijd later de flat uit. [15]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 20 april 2017 zijn kickboks spullen uit de woning heeft gepakt en er zijn moeder heeft binnengelaten. Daarna is hij weggegaan. [16] Zijn ex [getuige 2] en [medeverdachte 3] (de rechtbank leest: [medeverdachte 3] ) hebben een sleutel van de woning aan het [adres 1] . [17] [medeverdachte 3] is een vriendin van verdachte. [18]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat haar zoon [verdachte] aan het [adres 1] in Arnhem woont. Hij woont daar alleen. Zij belde daar op 20 april 2017 om ongeveer 11.30 uur aan. Haar zoon had gevraagd of zij de kattenbak wilde verschonen. Haar zoon deed open. Er waren nog een meisje en een jongen in de woning. Hij heeft haar aan hen voorgesteld en is toen weggegaan. [19]
Verdachte staat sinds 24 december 2013 in het GBA / de BRP ingeschreven op het adres [adres 1] in Arnhem. [20] De bewoonster van [adres 2] heeft verklaard dat haar buurjongen er sinds enkele jaren woont. Twee à drie weken geleden sprak zij de buurjongen. Verder heeft zij de afgelopen tijd niemand bij de woning gezien. [21] De bewoner van [adres 3] heeft verklaard dat zijn buurman alleen in de woning woont sinds zijn ex-vriendin [getuige 2] weg is. Hij heeft nooit iemand anders in de woning gezien, maar zag [verdachte] ook niet vaak. De laatste keer was een paar weken voor de inval van de politie. [22] De huismeester van het [adres 1] heeft verklaard dat hij de bewoner van nummer 123 wel eens naar de entree van de flat zag lopen en de lift zag ingaan. [23] [getuige 2] , de ex-vriendin van verdachte, heeft verklaard dat zij in 2014 op het [adres 1] met hem was gaan samenwonen en daar in december 2016 nog een aantal weken met hem heeft gewoond. Voor zover zij wist, woonde verdachte daar nog steeds. [24]
Verdachte maakt gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit telefoonnummer staat op zijn naam geregistreerd sinds 2 augustus 2012. [25] Aan de hand van de bevraagde en verstrekte historische verkeersgegevens behorende bij dat nummer is vastgesteld dat in de periode van 12 januari tot en met 11 juli 2017 van alle zendmast-aanstralingen tijdens ongeveer 30% van de aanstralingen de mast aan het Kleefseplein in Arnhem werd aangestraald. Die zendmast ligt op een afstand van ongeveer 100 meter van het [adres 1] in Arnhem. [26]
De rechtbank stelt op basis van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen allereerst vast dat verdachte de persoon is die is waargenomen op de camerabeelden.
Dat verdachte de persoon op de beelden is, betekent dat hij op 19 en 20 april 2017 in het flatgebouw aan het [adres 1] was. Dat hij, in weerwil van zijn ontkennende verklaringen daarover, op dat moment deze woning ook feitelijk bewoonde, stelt de rechtbank vast op basis van zijn waargenomen verblijf in de woning, het feit dat hij de toegangsdeur van die woning kon openen voor zijn moeder, een en ander in verband en samenhang met zijn inschrijving op dat adres in de BRP, de verklaringen van [medeverdachte 1] , die verklaart dat verdachte daar woont, de verklaringen van de gebouwbeheerder en de buren aan het [adres 1] , die verklaren dat zij hem daar hebben gezien en het hiervoor genoemde proces-verbaal waaruit blijkt dat de telefoon van verdachte frequent een zendmast in de nabijheid van het [adres 1] aanstraalde.
De rechtbank merkt op dat voor het ‘aanwezig hebben’ van drugs, als bedoeld in artikel 2 onder C van de Opiumwet, is vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze goederen, én dat deze goederen zich binnen zijn machtssfeer bevonden. [27] Naar algemene ervaringsregels mag worden aangenomen dat de bewoner van een woning bekend is met wat zich zoal in die woning bevindt. Dat de wetenschap van de aanwezigheid van die drugs bij verdachte kan worden verondersteld, volgt naar het oordeel van de rechtbank verder uit de grote hoeveelheden en de vindplaatsen van deze drugs. Deze drugs waren veelal niet verstopt, maar bevonden zich op toegankelijke en alledaagse plekken door de woning verspreid, zoals de slaapkamer, de kinderkamer en de woonkamer. Omdat de drugs in zijn woning lagen, kon verdachte daarover de feitelijke macht uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken. De rechtbank concludeert dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de tenlastegelegde drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte wist dat er drugs in de woning aanwezig waren en dat hij hierover kon beschikken, ziet de rechtbank zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van medeplegen. Medeplegen vereist een bewuste, nauwe samenwerking. Dit betekent dat in ieder geval is vereist dat de (mede)dader zich niet alleen bewust is van de aanwezigheid van de goederen waartoe hij in een zekere machtsrelatie staat, maar ook (1) dat zulks voor de andere mededaders ieder voor zich eveneens geldt, én (2) dat de mededaders zich over en weer bewust zijn van die bewustheid bij de ander(en). Het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben vereist dus ten minste (de vaststelling van) een ‘tezamen afweten’ van de aanwezigheid van de goederen. Bovendien is vereist dat de ‘macht’ over de aanwezige goederen samen wordt uitgeoefend.
Gelet op de reeds benoemde hoeveelheid drugs en de toegankelijke plaatsen waar de drugs in de woning werden aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] van de aanwezigheid van deze goederen op de hoogte waren. [medeverdachte 2] werd door de politie gezien terwijl hij drugs aan het inpakken was in de woning van verdachte, die zelf afwezig was. [medeverdachte 3] bevond zich op dat moment eveneens in de woonkamer. Zij had volgens de verklaring van verdachte een sleutel van de woning, zodat zij ook zodoende feitelijk de beschikking had over de in de woning gelegen drugs. Net als [medeverdachte 2] beschikte zij over handschoenen, die kennelijk tijdens het inpakken werden gebruikt. Verdachte heeft zijn moeder voorgesteld aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , wat een verdere indicatie vormt dat verdachte deze beide personen kende en wist wat zij in zijn woning aan het doen waren. Bovendien is een zwart/witte tas aangetroffen naast de bank in de woonkamer met daarin een plastic zak met pillen. Verdachte is die ochtend in de lift naar boven gezien terwijl hij, komend vanaf de parkeerplaats, een dergelijke tas bij zich had. De verklaring van verdachte dat hij niet in de woonkamer is geweest en daar geen drugs heeft gezien, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank concludeert dat de voornoemde omstandigheden samen de conclusie rechtvaardigen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen, zodat ook medeplegen wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Voor de tenlastegelegde handelingen van het bereiden, bewerken of verwerken zijn ten aanzien van de beide feiten geen duidelijke aanknopingspunten voor betrokkenheid van verdachte in het dossier terug te vinden. De rechtbank zal verdachte daarom van deze handelingen vrijspreken.

3. De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks20 april 2017 te Arnhem,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
), althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk gevalopzettelijk aanwezig heeft gehad,
  • (in totaal) ongeveer 21.455,52 gram amfetamine en
  • (in totaal) ongeveer 3 gram 2C-B en
  • (in totaal) ongeveer 10.970 pillen bevattende 2C-B en
  • (in totaal) ongeveer 2.038 gram MDMA en
  • (in totaal) ongeveer 17.637 pillen bevattende MDMA en
  • (in totaal) ongeveer 47,75 gram heroïne en
  • (in totaal) ongeveer 11.655 zegels bevattende LSD en
  • (in totaal) ongeveer 321,07 gram cocaïne,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of 2C-B en/of MDMA en/of heroïne en/of LSD en/of cocaïne,zijnde amfetamine, 2C-B, MDMA, heroïne, LSD en/of cocaïne (telkens
) (een)middel
(len
)als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks20 april 2017 te Arnhem,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
), althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk gevalopzettelijk aanwezig heeft gehad,
  • (in totaal) ongeveer 298,74 gram hennep en
  • (in totaal) ongeveer 330,57 gram hasjiesj,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,zijnde hennep en
/ofhasjiesj
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank rekening moet houden met de beperkte rol van verdachte in de tenlastegelegde feiten en zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte is niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld. Bovendien is de redelijke termijn in deze zaak geschonden. Vanwege al deze factoren heeft de raadsman verzocht ten opzichte van de eis de onvoorwaardelijke straf flink te matigen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid van verschillende soorten harddrugs en softdrugs. Zijn woning fungeerde daarvoor als opslagplaats. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. De hoeveelheid aangetroffen drugs wijst op opslag ten behoeve van de handel in verdovende middelen. Die handel gaat vaak gepaard met andere vormen van ernstige en ontwrichtende criminaliteit. De hoeveelheid drugs vertegenwoordigt naar een op ervaringsregels gebaseerde schatting van de rechtbank een aanzienlijke (straat)waarde, waarbij aannemelijk is dat verdachte die drugs onder zich had voor (omvangrijk) geldelijk gewin. Dat maakt dat de rechtbank kans op herhaling als reëel inschat. Voorts houdt de rechtbank er in strafverzwarende zin rekening mee dat verdachte de door hem gepleegde strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 7 september 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een drugsgerelateerd feit. In het kader van een verdenking van recentere drugsgerelateerde feiten heeft de reclassering op 9 april 2021 gerapporteerd. Uit die rapportage volgt dat verdachte een onrustige jeugd heeft gekend, gedragsproblemen had en vanaf zijn zestiende levensjaar werd ondersteund door een organisatie die hulp biedt aan mensen met een verstandelijke beperking. Door deze organisatie werd ADHD bij verdachte vastgesteld. Uit diagnostiek van 2009 blijkt een IQ van 71. Verdachte is in militaire dienst geweest en heeft aangegeven daar een trauma te hebben opgelopen. Nadat hij ontslag nam bij Defensie heeft hij een aantal jaren gewerkt als portier bij uitgaansgelegenheden. Hij heeft drie kinderen bij drie partners.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De rechtbank merkt op dat reeds het aanwezig hebben van harddrugs in de hoeveelheden zoals aangetroffen bij verdachte in vergelijkbare gevallen tot zeer forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen hebben geleid. De bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van vijf jaren.
In de gegeven omstandigheden acht de rechtbank een dergelijke straf echter niet passend. Reden daarvoor is dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) fors is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. Ter zitting hebben zowel de officier van justitie als de raadsman op deze overschrijding gewezen.
Als uitgangspunt geldt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis moet worden gewezen. De redelijke termijn is in dit geval begonnen te lopen vanaf het moment waarop verdachte door de politie in verzekering is gesteld, te weten 27 juni 2017. Tussen die datum en de datum van dit vonnis – 7 november 2022 – ligt een periode van meer dan 5 jaren. Deze overschrijding van de redelijke termijn met meer dan 2 jaren valt de verdediging niet te verwijten. Overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wordt bij een dusdanige overschrijding gehandeld naar bevind van zaken.
De rechtbank volgt de raadsman en de officier van justitie in hun standpunten dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. De rechtbank is echter van oordeel dat ook een dergelijke forse overschrijding van de redelijke termijn er niet zelfstandig toe kan leiden dat een op te leggen straf wordt beperkt in de mate als geëist door de officier van justitie. Overige omstandigheden die tot de oplegging van een dergelijk relatief lage straf zouden moeten leiden zijn door de officier van justitie noch de raadsman aangevoerd en evenmin anderszins aannemelijk geworden. Alles afwegende acht de rechtbank het vanwege de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn passend en geboden om de gevangenisstraf van 5 jaren te matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Tegelaar (voorzitter), mr. E.S.M. van Bergen en
mr. R.P.W. van de Meerakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 november 2022.
Mr. Van de Meerakker is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 20170508.1011, onderzoek ONRAD17012 / Sasha, gesloten op 6 maart 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming, p. 960-961.
3.Proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming bijlage, p. 962-973.
4.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 252-264 en proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 266-293.
5.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 253, 273, 275 en 292 en proces-verbaal van bevindingen p. 343, 347 en 348.
6.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 271 en proces-verbaal van bevindingen p. 334.
7.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 253, 254 en 272 en proces-verbaal van bevindingen p. 343 en 346.
8.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 257, 259, 267, 268, 269, 270, 274, 275, 280, 286, 290 en 291 en proces-verbaal van bevindingen p. 343, 344, 346, 347, 348 en 349.
9.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 254, 255, 257, 268, 271, 272, 274, 275, 276, 278 en 288 en proces-verbaal van bevindingen p. 334, 343, 346, 348 en 349.
10.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 257 en proces-verbaal van bevindingen p. 343.
11.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 256, 271, 273, 274, 276, 277, 278, 279 en 280 en proces-verbaal van bevindingen p. 334 en 341.
12.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 257, 267, 270, 281, 282, 287, 289, 290 en 291 en proces-verbaal van bevindingen p. 343, 347, 348 en 349.
13.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 255, 256, 258, 268, 272, 280, 282, 283, 284, 285, 287, 288, 289 en 290.
14.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 258, 269, 271, 281, 282, 283, 288.
15.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, p. 671-683.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 juni 2017, p. 652.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 juni 2017, p. 647.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 juni 2017, p. 653.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 21 april 2017, p. 576-580.
20.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek bewoning [adres 1] te Arnhem, p. 728.
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 20 april 2017, p. 734-735.
22.Proces-verbaal bevindingen gesprek [naam] , p. 738-739.
23.Proces-verbaal bevindingen buurtonderzoek Brandenburgseplein, p. 741.
24.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 14 juli 2017, p. 757
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1057.
26.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek bewoning [adres 1] te Arnhem, p. 732.
27.Hoge Raad 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1945.