ECLI:NL:RBGEL:2022:6318

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
ARN 22/976
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen Wob-verzoek en verplichting tot inhoudelijke besluitvorming

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser A tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op zijn Wob-verzoek van 2 mei 2018. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen had het bezwaar op 23 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen procesbelang zou hebben. De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2022 en 5 oktober 2022 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en het college zich afmeldde. Tijdens de zitting op 5 oktober 2022 overhandigde de gemachtigde van het college een grote stapel stukken aan eiser, wat leidde tot verbazing bij zowel de rechtbank als eiser.

De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank concludeert dat eiser nog steeds procesbelang heeft, omdat er geen formele beslissing is genomen op zijn Wob-verzoek. De rechtbank wijst erop dat de Wet open overheid (Woo) op 1 mei 2022 in werking is getreden, waardoor de Wob is ingetrokken. Dit betekent dat het college een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiser, waarbij de bepalingen van de Woo in acht moeten worden genomen.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 23 december 2021 en draagt het college op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Tevens moet het college het griffierecht van € 184 aan eiser vergoeden en zijn reiskosten van € 30,72 vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter W.P.C.G. Derksen en is openbaar uitgesproken op 10 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/976

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2022

in de zaak tussen

[Eiser A] uit [plaats B] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen(gemachtigde: mr. W. Bloemena).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek van 2 mei 2018 om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het college heeft met het bestreden besluit van 23 december 2021 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen procesbelang heeft.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft hieraan deelgenomen en het college heeft zich afgemeld. De rechtbank had echter nog vragen aan het college en heeft daarom het onderzoek op de zitting geschorst. De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2022 wederom op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.
1.2.
Op de zitting van 5 oktober 2022 heeft de gemachtigde van het college een grote stapel met stukken aan eiser gegeven. Daarbij heeft deze gemachtigde van het college aan eiser gezegd dat dit de stukken zijn waar in het Wob-verzoek van 2 mei 2018 om is verzocht en dat hij tot de kerst voldoende leesvoer zou hebben. Zowel de rechtbank als eiser waren door deze zeer ongebruikelijke en onverwachte handelswijze van de gemachtigde van het college verrast. Het alsnog verstrekken van stukken was voor eiser geen aanleiding om het beroep in te trekken.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Het college heeft het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had eiser nog procesbelang in de bezwaarprocedure?
3. Het college heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen procesbelang meer heeft. Dit omdat het college met een e-mail van 25 april 2018 en een brief van 27 augustus 2019 op het Wob-verzoek van eiser gereageerd heeft. In zowel de
e-mail als de brief wordt niet ingegaan op het Wob-verzoek van eiser, maar wordt eiser kort gezegd geïnformeerd over hoe er met eiser gecommuniceerd gaat worden omdat de veelschrijversregeling wordt toegepast.
3.1.
De rechtbank ziet in de e-mail van 25 april 2018 en in de brief van 27 augustus 2019 geen beslissing op het Wob-verzoek. Bovendien heeft de gemachtigde van het college op de zitting gezegd dat er formeel gezien geen beslissing is genomen op eiser zijn Wob-verzoek. Dat betekent dat eiser bij zijn bezwaar dat is gericht op het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn Wob-verzoeknog steeds een procesbelang heeft, namelijk het verkrijgen van een besluit. Het bezwaar gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn
Wob-verzoek heeft het college dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Heeft eiser recht op een dwangsom vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing?
4. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de al verschuldigde dwangsom vast te stellen. In dit geval is de dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing. In artikel 15 van de Wob is bepaald dat paragraaf 4.1.3.2. van de Awb, waarin ook artikel 4:17 van de Awb staat, niet van toepassing is op besluiten op grond van de Wob.
4.1.
De rechtbank merkt daarbij op dat op 1 mei 2022 de Wet open overheid (Woo) in werking is getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en op de ingediende Wob-verzoeken van vóór 1 mei 2022 nu beslist moeten worden met inachtneming van de bepalingen van de Woo. Ook onder de Woo is bepaald dat paragraaf 4.1.3.2. van de Awb, waarin ook artikel 4:17 van de Awb staat, niet van toepassing is op besluiten op grond van de Wob. [1] Eiser heeft dan ook geen recht op een dwangsom op grond van artikel 4:17 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het college het bezwaar, wegens het ontbreken van procesbelang, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarom vernietigt de rechtbank het bestreden besluit van 23 december 2021.
5.1.
Het college moet daarom alsnog een besluit nemen op het bezwaar van eiser. Omdat inmiddels de Wob is ingetrokken en de Woo in werking is getreden moet het college in dat besluit de Woo toepassen. Het besluit op het bezwaar moet een inhoudelijk besluit op het verzoek van eiser inhouden. Daarbij kan het college niet volstaan met een verwijzing naar de grote en ongeordende stapel stukken die de gemachtigde op zitting aan eiser heeft gegeven. Het college moet inzicht geven welke stukken zijn verstrekt, of dit alle stukken zijn waarop het verzoek betrekking heeft en indien dat niet zo is, welke weigeringsgrond van toepassing is. Het college krijgt hiervoor een termijn van vier weken.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Eiser heeft verzocht om zijn reiskosten vergoed te krijgen. De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten die eiser heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting van 5 augustus 2022 en 5 oktober 2022 voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten worden vergoed op basis van het openbaar vervoer, tweede klas. Daarom stelt de rechtbank de voor vergoeding in aanmerking komende reiskosten vast op € 30,72. De overige door eiser genoemde kosten komen volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 23 december 2021;
  • draagt het college op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184 aan eiser moet vergoeden.
  • veroordeelt het college tot betaling van € 30,72 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr.K. Berends, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2022
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8.2. van de Woo