ECLI:NL:RBGEL:2022:6295

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
ARN_21_2025
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om omgevingsvergunning voor het aanleggen van een in- en uitweg in de gemeente Apeldoorn

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser A tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een in- en uitweg ten behoeve van het perceel aan het adres C te plaats B. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn afgewezen met het besluit van 27 februari 2020, en het college bleef bij deze afwijzing in het bestreden besluit van 3 maart 2021. De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het college.

De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de aanvraag heeft kunnen afwijzen. De afwijzing is gemotiveerd op basis van het gemeentelijk uitwegenbeleid, dat een maximale breedte van 3,5 meter voor uitwegen toestaat. Eiser heeft verzocht om een uitweg van 8,5 meter breed, maar de rechtbank oordeelt dat de reeds aangelegde uitweg van 6 meter breed voldoende is en dat de afwijzing van de aanvraag in het belang is van het behoud van het uiterlijk aanzien van de omgeving en de bescherming van groenvoorzieningen.

De rechtbank wijst erop dat het college niet verplicht is om in gelijke gevallen dezelfde fouten te herhalen en dat de belangenafweging die het college heeft gemaakt deugdelijk is. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel wordt afgewezen, omdat de rechtbank vaststelt dat de situatie van eiser niet gelijk is aan die van andere gevallen waarin afwijkingen zijn toegestaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/2025

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

(gemachtigde: E.J. van Heiningen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn(het college)
(gemachtigden: mr. E. van den Berg en mr. A.J.C. Leijser).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een in- en uitweg ten behoeve van het perceel [aan het adres C] te [plaats B] .
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 27 februari 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 maart 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. C.R. van Stokkum, kantoorgenoot van gemachtigde van eiser, en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een in- en uitweg. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft het college de aanvraag om een omgevingsvergunning mogen afwijzen?
5. De woningen aan [het adres D] , waaronder de woning van eiser, maken deel uit van [de nieuwbouwwijk E] . Bij de uitvoering van dit project is van gemeentewege de infrastructuur aangelegd, waaronder begrepen de uitwegen. De aangelegde uitwegen hebben een breedte tot maximaal 6 meter. Daarbij is afgeweken van het gemeentelijk uitwegenbeleid. Volgens dit beleid mag een uitweg niet breder zijn dan 3,50 meter. Deze afwijking vindt zijn oorzaak in de gebrekkige communicatie bij de ontwikkeling van de woonwijk. In het koopcontract en het programma van eisen was geen duidelijkheid gegeven over de maximale afmetingen. Enkel was opgenomen dat door de gemeente een uitweg zal worden aangelegd ter breedte van circa 3 meter. Wat maximaal kon worden toegestaan is niet gecommuniceerd. Toekomstige bewoners waren dan ook onaangenaam verrast toen zij alsnog kennisnamen van het beleid dat uitwegen maximaal 3,5 meter breed mochten zijn. Velen hadden op de bouwtekeningen uitritten ingetekend die breder waren. Dit heeft geresulteerd in nader overleg met het college, waarbij het college uiteindelijk heeft toegezegd dat uitritten tot een breedte van 6 meter worden toegestaan. Deze zijn vervolgens van gemeentewege aangelegd. Dit is ook gebeurd bij het perceel van eiser.
6. Eiser heeft op 20 januari 2020 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het wijzigen van zijn uitweg tot een breedte van 8,5 meter. Het college heeft bij besluit van 27 februari 2020 die aanvraag afgewezen, gelet op het bepaalde in artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening 2014 (APV) en omdat geen aanleiding bestaat af te wijken van de in dit specifieke geval toegestane maximale breedte van zes meter. Bij het besluit op bezwaar van 3 maart 2021 is het college bij zijn standpunt gebleven.
7. Door partijen is gediscussieerd over de vraag of het toetsingskader voor de aanvraag van eiser is gelegen in het bepaalde in artikel 2.11 of artikel 2.12 van de APV. Dit lijkt te zijn voortgekomen uit een onjuiste interpretatie van elkaars standpunt. Zoals door het college ter zitting bevestigd is niet beoogd te stellen dat artikel 2.12 van de APV in dit geval toepassing mist. Wat het college bedoelde te zeggen is dat de bestaande uitweg met een breedte van 6 meter niet vergunningsplichtig is nu deze van gemeentewege is aangelegd. Voor de wijziging van deze inmiddels gerealiseerde uitweg is wel vergunning nodig, waarbij de beoordeling geschiedt op grond van het bepaalde in artikel 2.12 van de APV. Partijen verschillen in zoverre niet van mening over het te hanteren toetsingskader, zodat de beroepsgronden van eiser op dit punt (verder) buiten bespreking blijven.
8. Eiser vindt dat het college zijn aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. De afwijzing is onvoldoende gemotiveerd. De gekozen breedte van 6 meter biedt gelegenheid om twee voertuigen naast elkaar te parkeren, waarbij beide voertuigen afzonderlijk van elkaar kunnen uitwegen. Bij eiser is de situatie echter anders. Omdat het pad naar zijn voordeur deel uitmaakt van de uitweg van 6 meter, blijft eigenlijk circa 5 meter over om met zijn voertuigen op en van het perceel te rijden. Dit betekent dat hij met één van de voertuigen een bochtje moet maken om niet over het gras heen te rijden. Met de gevraagde verbreding van de uitweg wordt hieraan tegemoet gekomen. Niet duidelijk is waarom zijn belang niet zwaarder weegt dan het algemeen belang bij het voorkomen van verstening. Daarbij doet eiser tevens een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij wijst er op dat het college in diverse gevallen is afgeweken van het geldende uitwegenbeleid, waarbij zelfs uitwegen zijn toegestaan van 11 meter breed. Daarnaast voert hij aan dat de oplossing die het college heeft geboden voor de woningen aan [het adres D] (breedte maximaal 6 meter), niet in overleg met alle bewoners is afgestemd en dat voor die afwijking ook geen grondslag is te vinden in het beleid van het college.
9. De rechtbank stelt vast dat het college inderdaad veelvuldig is afgeweken van het geldende beleid. Dit beleid laat een uitweg toe tot maximaal 3,5 meter. Hiervoor is al uiteengezet waarom het college bij de aanleg van de wijk van het beleid is afgeweken en heeft toegestaan dat uitwegen werden gerealiseerd tot een breedte van maximaal 6 meter. Het college wijst er op dat feitelijk nergens in de wijk uitwegen zijn aangelegd die breder zijn dan 6 meter. De uitweg van 11 meter waar eiser op doelt, ziet op een situatie waar twee uitwegen van twee verschillende percelen op elkaar aansluiten. Ook daar is dus geen sprake van een uitweg van meer dan 6 meter breed.
10. Het college is niet bereid tot verdere afwijking van het beleid dan met de reeds aangelegde breedte van 6 meter is gebeurd. Dat zou leiden tot een verdergaande verstening waar juist door middel van plantsoenen is voorzien in groen. Het instandhouden van de groenvoorzieningen is van belang voor de uiterlijk aanzien van de wijk. Dit is ook tot uitdrukking gebracht in het kavelpaspoort van [de nieuwbouwwijk E] , waarin is opgenomen dat de groenbermen, sloot en bomen kenmerkend zijn voor de wijk. Daarbij heeft het college op de zitting toegelicht dat eiser een uitweg heeft van 6 meter breed en daarmee voldoende ruimte heeft om uit te wegen, ook al ligt een deel van de uitweg aan het pad naar de voordeur. Dat eiser daardoor een tweede voertuig dat is geparkeerd niet altijd in een rechte lijn kan uitwegen is geen bijzondere omstandigheid. Van hem kan worden verlangd een klein bochtje te maken als hij uitweegt op de openbare weg.
11. De rechtbank is van oordeel dat het college het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd. Het college heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van artikel 2:12, tweede lid, van de APV en heeft gemotiveerd waarom de aanvraag is afgewezen, namelijk omdat dat in het belang is van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving. Het college heeft in haar oordeel in redelijkheid kunnen betrekken dat een uitweg van 8,5 meter niet binnen de stedenbouwkundige uitgangspunten past en afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien, omdat er door een brede uitweg meer verstening optreedt en daardoor de mogelijkheid tot het realiseren van groenvoorzieningen wordt beperkt. Anders dan eiser betoogt, heeft het college daarmee gemotiveerd welk belang er in het geding is en waarom dat zwaarder moet wegen dan het belang van eiser. Er heeft een deugdelijk gemotiveerde belangenafweging plaatsgevonden. Het betoog van eiser slaagt niet.
12. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Eiser heeft weliswaar veel voorbeelden aangedragen van vergunde uitwegen die afwijken van het beleid, maar daaruit volgt niet dat gelijke gevallen niet gelijk zijn behandeld. De rechtbank leidt uit die voorbeelden af dat veelvuldig en zonder of in afwijking van de vergunning uitwegen zijn aangelegd met een breedte tot zes meter. Dit komt voort uit het gegeven dat deze uitwegen van gemeentewege zijn aangelegd bij de aanleg van de wegen als zodanig. Het college acht in die situatie geen vergunning noodzakelijk. Ook eiser heeft, in afwijking van het beleid, een uitweg van 6 meter breed. Voor zover het college in één of meer van die situaties een fout zou hebben gemaakt en eiser daarop een beroep doet, leidt dat overigens niet tot het oordeel dat het college in het geval van eiser die fout ook zou moeten maken. Het is immers vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat het bestuursorgaan gehouden is om in het verleden gemaakte fouten te herhalen.
13. Voor zover eiser betoogt dat de maatwerkoplossing – een uitweg met een breedte van maximaal 6 meter – niet met hem en de andere bewoners van [het adres D] is afgestemd, leidt dit niet tot het oordeel dat de aanvraag van eiser had moeten worden toegewezen. Met de maatwerkoplossing heeft eiser al een bredere uitweg dan is toegestaan volgens het beleid. Het college heeft met de maatwerkoplossing getracht om aan [het adres D] uniformiteit aan de te realiseren uitwegen aan te brengen. Weliswaar is de afwijking niet in overeenstemming met het door het college zelf opgestelde uitwegenbeleid, maar dat betekent nog niet dat het college dan maar gehouden is verdergaande afwijkingen toe te staan.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Wezep, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer
belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 2:11 Algemene plaatselijke verordening 2014
(…)
3. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht in het kader van de aanleg, onderhoud of reconstructie van een weg.
(…)
Artikel 2:12 Algemene plaatselijke verordening 2014
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
a. een uitweg te maken naar de weg;
b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.