ECLI:NL:RBGEL:2022:6277

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
C/05/407062 / FA RK 22-2335
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van vaderschap door bijzondere curator met afwijzing op basis van belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van het vaderschap van een minderjarige, ingediend door de bijzondere curator. De minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], is pas één jaar oud en de ouders zijn tegen de vaststelling van het vaderschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gezinsleven is en dat het in het belang van de minderjarige is om te wachten totdat hij zelf een weloverwogen oordeel kan vormen over zijn vaderschap. De bijzondere curator heeft het verzoek ingediend omdat zij meent dat het belangrijk is voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarige, maar de rechtbank oordeelt dat de belangen van de minderjarige op dit moment niet gediend zijn met een onmiddellijke vaststelling van het vaderschap. De rechtbank wijst het verzoek af en stelt dat het pas aan de orde kan komen wanneer de minderjarige ouder is en zelf kan oordelen. De voorwaardelijke verzoeken van de man om een omgangsregeling en informatie- en consultatieregeling zijn eveneens niet aan de orde gekomen, omdat het vaderschap niet is vastgesteld. De rechtbank heeft wel een informatieregeling vastgesteld tussen de man en de vrouw, waarbij de vrouw de man maandelijks informeert over de minderjarige en daarbij foto's voegt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/407062 / FA RK 22-2335
Datum uitspraak: 8 november 2022
beschikking
in de zaak van
Mr. W.G. Kuster-van de Ven,advocaat te Nijmegen, in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige:
[de minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige] ),
hierna te noemen de bijzondere curator,
als advocaat voor zichzelf verschijnende.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
- [de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
thans gedetineerd in de [naam PI] ,
advocaat: mr. M.T. Psara in Den Haag.
- [de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te Arnhem,
advocaat: mr. K.J.M. Slangen in Arnhem.
In zijn hoedanigheid als vermeld in artikel 44 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- het Openbaar Ministerie in het arrondissement Oost-Nederland.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
- het verzoekschrift van de bijzondere curator, ingekomen op 29 juli 2022;
- het verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 16 augustus 2022;
- het verweerschrift met voorwaardelijke zelfstandige verzoeken van de man, ingekomen op 31 augustus 2022;
- het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van de vrouw, ingekomen op 29 september 2022.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 10 oktober 2022. Daarbij waren aanwezig:
- de bijzondere curator,
- de man, bijgestaan door zijn advocaat,
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
- een zittingsvertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.Waar gaat het om?

2.1.
Deze zaak gaat over [de minderjarige] . Hij is op [geboortedatum] in [geboorteplaats] geboren.
2.2.
Op de geboorteakte van [de minderjarige] staat dat de vrouw zijn moeder is. Op zijn geboorteakte staan geen gegevens over zijn vader vermeld.
2.3.
Voordat [de minderjarige] was geboren, heeft de man een verzoekschrift bij deze rechtbank ingediend om (onder andere) toestemming te krijgen om de toen nog ongeboren [de minderjarige] te erkennen. [1] In die procedure heeft de rechtbank een DNA-verwantschapsonderzoek gelast.
2.4.
Het DNA-verwantschapsonderzoek is uitgevoerd door CWZ. Uit de brief van CWZ van 16 maart 2022 volgt dat de man met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van [de minderjarige] .
2.5.
De man heeft vervolgens op 22 juni 2022 zijn destijds gedane verzoeken ingetrokken, waardoor deze rechtbank bij beschikking van 15 juli 2022 heeft vastgesteld dat de procedure is geëindigd. De rechtbank kwam daardoor niet toe aan de beantwoording van de vraag of het in het belang van [de minderjarige] is dat de man in de geboorteakte wordt geregistreerd als de vader van [de minderjarige] .
2.6.
De bijzondere curator is in de beschikking van 15 juli 2022 echter niet ontslagen van haar taak. Zij heeft vervolgens op 28 juli 2022 namens [de minderjarige] verzocht om de man als de vader van [de minderjarige] op zijn geboorteakte te registreren. Dit heet de (gerechtelijke) vaststelling van het vaderschap van de man van [de minderjarige] . Deze procedure gaat over dit verzoek van de bijzondere curator.
2.7.
De man is het niet eens met dit verzoek en voert verweer. Daarnaast heeft hij verzocht om een omgangsregeling en een informatie-en consultatieregeling vast te stellen als de rechtbank toch zou bepalen dat de man als vader van [de minderjarige] op zijn geboorteakte wordt geregistreerd.
2.8.
De vrouw is het ook niet eens met het verzoek van de bijzondere curator en voert daartegen verweer. Daarnaast is de vrouw het ook niet eens met de voorwaardelijke verzoeken van de man om een omgangsregeling en een informatie- en consultatieregeling vast te stellen als zijn vaderschap wordt vastgesteld.
2.9.
Op de stellingen van partijen zal hierna worden ingegaan, voor zover dit voor de beoordeling van de verzoeken van belang is.

3.De beoordeling

Vaststelling van het vaderschap

Ontvankelijkheid
3.1.
In de eerdere procedure is de bijzondere curator op grond van artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemd als vertegenwoordiger van [de minderjarige] . De bijzondere curator treedt ook in deze procedure (rechtsgeldig) op als vertegenwoordiger van [de minderjarige] , omdat zij bij het beëindigen van die eerdere procedure niet is ontslagen van haar taak. [2] Daarnaast is het zo dat er geen minimumleeftijd geldt voor [de minderjarige] voor het geval de bijzondere curator namens hem een verzoek wil indienen om het vaderschap van de man door de rechtbank te laten vaststellen. [3] De bijzondere curator is daarom ontvankelijk in haar verzoek om het vaderschap van de man van [de minderjarige] gerechtelijk te laten vaststellen.
Inhoudelijke beoordeling
3.2.
In artikel 1:207 BW staat uitgelegd onder welke voorwaarden de rechtbank het vaderschap van de man van [de minderjarige] kan vaststellen. Dat aan die voorwaarden wordt voldaan, staat in deze procedure niet ter discussie. Partijen zijn het erover eens dat de man de verwekker van [de minderjarige] is, wat ook volgt uit het eerder uitgevoerde DNA-onderzoek. Daarnaast staat in de geboorteakte van [de minderjarige] maar één ouder, zodat er in beginsel geen beletsel is om het vaderschap van de man vast te stellen.
3.3.
De rechtbank moet naast de voorwaarden in artikel 1:207 BW, echter ook beoordelen of het op dit moment vaststellen van het vaderschap van de man in het belang van [de minderjarige] is. Dit volgt uit artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De rechter moet volgens dit artikel namelijk het belang van [de minderjarige] vooropstellen. Als de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet in het belang van [de minderjarige] is, dan dient de rechtbank dit dus niet te doen.
3.4.
De bijzondere curator is voor [de minderjarige] benoemd om zijn belangen op de korte maar ook de (middel) lange termijn zoveel mogelijk te behartigen. Onderdeel van de taak van de bijzondere curator is daardoor om zelf te toetsen of het in het belang van [de minderjarige] is om nu namens hem dit verzoek in te dienen of dat er beter kan worden gewacht totdat [de minderjarige] ouder is en hij zelf een oordeel kan vormen over de vaststelling van het vaderschap van de man. De bijzondere curator heeft gesteld dat zij het verzoek ondanks de leeftijd van [de minderjarige] nu heeft ingediend omdat het verzoek in het belang van de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] is. Zij vindt het daarvoor onvoldoende wanneer enkel uit een DNA-onderzoek zou volgen wie zijn vader is. Dit moet daarom wat de bijzondere curator betreft nu al juridisch worden vastgesteld. De leeftijd van [de minderjarige] staat daar volgens haar niet aan in de weg. De bijzondere curator heeft er namelijk onvoldoende vertrouwen in dat de vrouw daadwerkelijk statusvoorlichting aan [de minderjarige] zal geven als uit zijn geboorteakte niet zou volgen dat de man zijn vader is.
3.5.
Zowel de man als de vrouw is het niet eens met de visie van de bijzondere curator. Zij vinden beiden dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om nu het vaderschap van de man vast te stellen. Zij vinden dat er moet worden gewacht totdat [de minderjarige] ouder is en zelf een oordeel kan vormen over de vaststelling van het vaderschap. De man heeft daartoe aangevoerd dat hij zijn eerdere verzoek bewust heeft ingetrokken omdat hij geen strijd met de vrouw wil. [de minderjarige] heeft in zijn visie last van die strijd tussen hen, hij gunt [de minderjarige] een rustig en gelukkig leven en kiest er daarom bewust voor om afstand te nemen en dus geen onderdeel te zijn van het leven van [de minderjarige] . De vrouw heeft aangevoerd dat zij ooit de hoop had een gezin te vormen met [de minderjarige] en de man, maar vindt dit niet langer een veilige optie voor [de minderjarige] . Zij heeft te weinig zicht op het milieu waar de man zich in begeeft en door het gebrek aan openheid aan de zijde van de man, ziet zij op dit moment ook geen rol voor de man als vader van [de minderjarige] .
3.6.
De rechtbank overweegt als volgt. In een procedure als deze komt het aan op een afweging van de belangen van alle betrokkenen, waarbij het belang van [de minderjarige] om te weten van wie hij afstamt als zwaarwegend wordt gezien. De wetgever heeft in dit verband als uitgangspunt gekozen dat de juridische werkelijkheid zoveel als mogelijk in overeenstemming dient te zijn met de biologische. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin het belang van een zeer jeugdig kind meebrengt dat over het verzoek tot vaststelling van het vaderschap niet wordt beslist totdat het kind zelf zich daarover een weloverwogen oordeel kan vormen.
3.7.
Bij de beoordeling acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang. Al sinds voor de geboorte van [de minderjarige] wordt er geprocedeerd over het vaderschap van de man. Eerst op verzoek van de man zelf, maar inmiddels enkel op verzoek van de bijzondere curator namens de inmiddels één jaar oude [de minderjarige] . De man en de vrouw staan uitdrukkelijk niet achter het – op dit moment – vaststellen van het vaderschap van de man. Dit is een uitzonderlijke situatie, die bovendien doet vermoeden dat er meer speelt dan door partijen expliciet is gemaakt. Ook de Raad heeft dit tijdens de mondelinge behandeling onderkend. Zij heeft namelijk aangegeven dat het in de meeste gevallen de voorkeur heeft dat het vaderschap wordt vastgesteld zodra dat kan, maar dat er hier veel meer aan de hand is, dat [de minderjarige] nog erg jong is en dat onduidelijk is hoe het leven van [de minderjarige] zich verder zal ontwikkelen. De man vormt bovendien geen gezin met de vrouw en [de minderjarige] en heeft ook geen rol in het leven van [de minderjarige] . Het door de bijzondere curator gestelde belang van de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] , vindt de rechtbank op zichzelf onvoldoende als grond om het verzoek toe te wijzen. Dat de man [de minderjarige] ’s vader is, staat immers niet ter discussie en volgt ook uit het uitgevoerde DNA-onderzoek. De vrouw heeft daarnaast tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij statusvoorlichting zal geven en hierbij zo nodig hulp zal inschakelen om zich te laten informeren hoe zij dit het beste kan doen. De rechtbank heeft geen reden om aan de toezegging van de vrouw te twijfelen. Daar komt tot slot bij dat de door de vrouw te geven statusvoorlichting niet (enkel) kan worden afgedwongen door het gerechtelijk vaststellen van het vaderschap van de man.
3.8.
Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank op dit moment onvoldoende zicht op wat er allemaal speelt om het belang van [de minderjarige] nu, maar ook op de (middel)lange termijn, goed te kunnen inschatten. Dit maakt dat het verzoek van de bijzondere curator prematuur is. Het belang van [de minderjarige] brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat pas over het verzoek tot vaststelling van het vaderschap wordt beslist wanneer hij zich daarover zelf een weloverwogen oordeel kan vormen. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
De voorwaardelijke verzoeken van de man
3.9.
De man heeft zijn verzoeken om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen en een informatie-en consultatieregeling te bepalen alleen aan de rechtbank voorgelegd als zijn vaderschap gerechtelijk zou worden vastgesteld. Doordat de rechtbank de verzoeken van de bijzondere curator zal afwijzen, wordt het vaderschap van de man niet gerechtelijk vastgesteld. De voorwaarde die de man aan zijn verzoeken heeft gesteld wordt dus niet vervuld, zodat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van zijn verzoeken.
Overeenstemming over de informatieregeling
3.10.
Los van de door de rechtbank te nemen beslissingen, hebben de man en de vrouw tijdens de mondelinge behandeling een informatieregeling afgesproken. Zij hebben afgesproken dat de vrouw de man iedere maand voor de eerste van de maand door het zenden van een email via hun advocaten informeert over [de minderjarige] en daarbij een foto voegt. Daarnaast hebben de man en de vrouw afgesproken dat de vrouw de eerste keer dat zij de man informeert daarbij zes (6) foto’s van [de minderjarige] voegt. Verder hebben zij afgesproken dat de man de foto’s die hij ontvangt niet online of offline mag verspreiden en deze foto’s ook niet aan anderen mag verstrekken. De rechtbank zal daarom deze door de man en de vrouw afgesproken informatieregeling vaststellen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt vast als informatieregeling met betrekking tot [de minderjarige] dat de vrouw de man iedere maand voor de eerste van de maand, door het zenden van een email via hun advocaten, informeert over [de minderjarige] en daarbij een foto voegt. Daarnaast hebben de man en de vrouw afgesproken dat de vrouw de eerste keer dat zij de man informeert, daarbij zes (6) foto’s van [de minderjarige] voegt. Verder hebben zij afgesproken dat de man de foto’s die hij ontvangt niet online of offline mag verspreiden en deze foto’s ook niet aan anderen mag verstrekken;
4.2.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator als geëindigd;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A. Roodenburg, rechter, in tegenwoordigheid van E.M.B. Scholten als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.zaaknummer C/05/393260 / FA RK 21-3059.
2.Zie rechtsoverweging 2.7 van de beschikking van deze rechtbank van 15 juli 2022, zaaknummer C/05/393260 / FA RK 21-3059.
3.Zie HR 31 oktober 2003, NJ 2004, 315.