ECLI:NL:RBGEL:2022:6269

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
05.195410.21.ontn
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van exploitatie hennepkwekerij en diefstal van stroom met ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 4 november 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 54-jarige man uit Venlo. De man is veroordeeld voor het medeplegen van de exploitatie van een hennepkwekerij en het medeplegen van diefstal van stroom. De rechtbank heeft hem een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, met een proeftijd van drie jaren, en daarnaast een taakstraf van 120 uren. Tevens is de man verplicht om een bedrag van ruim achttienduizend euro aan Liander terug te betalen voor illegaal afgetapte stroom, en bijna dertigduizend euro aan de Staat als wederrechtelijk verkregen voordeel.

De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 453.323,68, maar na aanpassing van de vordering werd dit bedrag verlaagd naar € 431.853,95. De verdediging stelde dat de veroordeelde slechts € 30.000,- aan de hennepkwekerij had verdiend en dat het voordeel gedeeld moest worden met mededaders. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten van € 48.000,- uit vier oogsten, na aftrek van kosten van € 18.772,63, en stelde het te betalen bedrag vast op € 29.227,37.

De rechtbank verwierp het draagkrachtverweer van de verdediging, omdat niet voldoende onderbouwd was dat de veroordeelde nu en in de toekomst geen draagkracht zou hebben. De rechtbank bepaalde ook de duur van de gijzeling op maximaal 180 dagen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Tegenspraak
Parketnummer : 05.195410.21 (ontneming)
Datum uitspraak : 4 november 2022
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsman: mr. E. Gorsselink, advocaat in Venlo.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 453.323,68.

2.De procedure

De zaak is op openbare terechtzittingen onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering aangepast en heeft gevorderd dat aan veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van € 431.853,95. De officier van justitie heeft op de oorspronkelijke ontnemingsvordering in mindering gebracht de vordering van de benadeelde partij (Liander N.V.). De officier van justitie gaat, in tegenstelling tot het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het rapport), bij zijn berekening uit van vier eerdere oogsten in beide kweekruimtes. De officier van justitie baseert zijn standpunt verder op het rapport en de bewijsmiddelen van de hoofdzaak. De officier van justitie gaat uit van meer oogsten dan veroordeelde verklaart, gelet op onder meer de volgende indicatoren: stof, vervuiling in de ruimte, cannacutters en knipscharen met hennepresten.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat van de verklaring van veroordeelde, dat hij € 30.000,- aan de hennepkwekrij heeft verdiend, moet worden uitgegaan. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er kan worden uitgegaan van drie mededaders waardoor de vordering door vier personen moet worden gedeeld.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank neemt als uitgangspunten het eveneens op 4 november 2022 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis ter zake van (onder meer):
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis onder meer vastgesteld dat veroordeelde zich als medepleger op 12 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan het telen van 875 hennepplanten.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit ‘andere strafbare feiten’ zoals bedoeld in artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht. Buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat veroordeelde andere strafbare feiten heeft gepleegd, namelijk het telen en verkopen van hennep in de periode van 26 mei 2020 tot 12 mei 2021. De rechtbank kan niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat veroordeelde het door de officier van justitie gevorderde bedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel alleen heeft genoten. Veroordeelde is immers door de rechtbank veroordeeld voor medeplegen.
Bij de beoordeling van de ontnemingsvordering baseert de rechtbank zich op de bewijsmiddelen opgenomen in het eindproces-verbaal. [1] De rechtbank gaat uit van de verklaring van veroordeelde afgelegd op de terechtzitting inhoudende dat hij voor zijn handelingen in de hennepkwekerij een vergoeding per oogst heeft gekregen. De hoogte van deze vergoeding, en daarmee het door veroordeelde genoten wederrechtelijk voordeel per oogst, stelt de rechtbank op basis van de verklaring van veroordeelde vast op € 12.000,-. [2]
Voor het aantal eerdere oogsten in kweekruimte A en B sluit de rechtbank aan bij het aantal genoemd door de officier van justitie. Naast de door de politie aangetroffen en vernietigde kweek, is sprake geweest van vier eerdere oogsten. Ter terechtzitting heeft veroordeelde verklaard dat één oogst is mislukt. Dit algemene verweer zal de rechtbank als niet onderbouwd terzijde schuiven.
Gelet op de verklaring van veroordeelde en de bevindingen uit voornoemd proces-verbaal is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten door zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij. Dit voordeel wordt op basis van de verklaring van veroordeelde vastgesteld op € 48.000,- (vier oogsten x € 12.000,-).
Kosten
Voor wat betreft de kosten ten aanzien van de hennepkwekerij zal de rechtbank de toegewezen vordering van de benadeelde partij Liander N.V. (exclusief de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten), in mindering brengen. Het totaal aan kosten komt daardoor op een bedrag van € 18.772,63.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een bedrag van
€ 29.227,37(€ 48.000,- aan opbrengsten minus € 18.772,63 aan kosten) en zal hem veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

4.De betalingsverplichting

De raadsman heeft, voor zover de rechtbank voldoende grond ziet om een bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen, een draagkrachtverweer gevoerd. Hij heeft betoogd dat de schuldenproblematiek van veroordeelde zijn huidige en toekomstige draagkracht sterk beïnvloedt. Gelet op de leeftijd van veroordeelde en het feit dat hij fysiek zwaar werk doet in samenhang met zijn schulden, kan hij een eventueel op te leggen ontnemingsbedrag nu en in de toekomst niet betalen. De raadsman meent, dat de ontnemingsvordering bij gebrek aan draagkracht primair moet worden afgewezen en subsidiair moet worden gematigd.
De rechtbank overweegt dat een draagkrachtverweer alleen dan kans van slagen heeft in een ontnemingsprocedure, indien duidelijk is dat de veroordeelde tegen wie de vordering tot ontneming van wederrechtelijk voordeel is gericht, nu en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat van die situatie hier sprake is.
De rechtbank neemt hierbij nog in aanmerking dat het Openbaar Ministerie de mogelijkheid heeft de veroordeelde gedurende de voor de ontnemingsmaatregel geldende verjaringstermijn onbeperkt uitstel van betaling dan wel betaling in termijnen toe te staan, en de op grond van artikel 6:6:26, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan de veroordeelde geboden rechtsgang, waarmee hij in een later stadium vermindering dan wel kwijtschelding van het door de rechtbank vast te stellen bedrag kan verzoeken.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer.
De rechtbank zal de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering bepalen op 180 dagen.

5.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 29.227,37 (negenentwintigduizend tweehonderdzevenentwintig euro en zevenendertig cent);
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 180 dagen.
Aldus gegeven door mr. A.M.P.T. Blokhuis (voorzitter), mr. G. Edelenbos en mr. M.D.R. Joppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Goedheer, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 november 2022.
mr. A.M.P.T. Blokhuis en mr. A.L. Goedheer zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , hoofdagent van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021233468, gesloten op 11 augustus 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2022.