ECLI:NL:RBGEL:2022:6259

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
05.143235.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeerszaak met vrijspraak voor schuld aan ongeval en veroordeling voor rijden onder invloed van cannabis en alcohol

Op 1 november 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een verkeerszaak waarbij de verdachte, een beginnend bestuurder, werd beschuldigd van schuld aan een verkeersongeval en rijden onder invloed van alcohol en cannabis. Het ongeval vond plaats op 10 september 2021 op de A50 in Ewijk, waarbij de verdachte betrokken was bij een aanrijding met een ander voertuig. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het veroorzaken van het ongeval door onvoorzichtig rijgedrag, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, omdat niet kon worden vastgesteld dat het ongeval aan de verdachte te wijten was. De rechtbank oordeelde dat het dossier te summier was om schuld aan de zijde van de verdachte vast te stellen. Er waren te veel onduidelijkheden over de feitelijke toedracht van het ongeval, en de rechtbank kon niet concluderen dat de verdachte onvoldoende afstand had gehouden of te hard had gereden. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Echter, de rechtbank oordeelde wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan rijden onder invloed van alcohol en cannabis, wat wettig en overtuigend bewezen werd geacht. De verdachte had een alcoholgehalte van 0.86 milligram ethanol per milliliter bloed en 2.9 microgram THC per liter bloed, wat boven de wettelijke grenswaarden lag. De rechtbank legde een taakstraf van 40 uur op en ontzegde de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingevorderd was.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.143235.22
Datum uitspraak: 1 november 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. J.L. Vermeer, advocaat in Rhenen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 september 2021 te Ewijk, in de gemeente Beuningen,
in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig (bedrijfsauto, bestelwagen), daarmede rijdende over de weg, de
(autosnelweg) A50 Links,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft
gereden, hierin bestaande dat verdachte,
- terwijl hij beginnend bestuurder was en/of
- terwijl hij ter plaatse bekend is,
- niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor
hem, verdachte, gelegen weggedeelte(n) van die weg (de A50) en/of het zich daarop
bevindende verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en
verkeersteken 1990 de snelheid van het door hem bestuurde voertuig niet zodanig
heeft geregeld dat hij in staat was het voertuig tot stilstand te brengen binnen de
afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- met een hoge snelheid, althans met een hogere snelheid dan die voor veilig
verkeer ter plaatse geboden was, een voor hem (uit) rijdend ander voertuig is
genaderd en/of
- zonder te remmen, althans zonder (sterk) snelheid te verminderen, en/of uit te
wijken is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met, een voor hem (uit)
rijdend ander voertuig,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander (te weten [slachtoffer]
) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat
daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8,
eerste, tweede lid en/of vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 september 2021 te Ewijk, in de gemeente Beuningen,
in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto,
bestelwagen), daarmee rijdende op de weg, de (autosnelweg) A50 Links,
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en
verkeersteken 1990 de snelheid van het door hem bestuurde voertuig niet zodanig
heeft geregeld dat hij in staat was het voertuig tot stilstand te brengen binnen de
afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- met een hoge snelheid, althans met een hogere snelheid dan die voor veilig
verkeer ter plaatse geboden was, een voor hem (uit) rijdend ander voertuig is
genaderd en/of
- zonder te remmen, althans zonder (sterk) snelheid te verminderen, en/of uit te
wijken is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met, een voor hem (uit)
rijdend ander voertuig,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
2
hij op of omstreeks 10 september 2021 te Ewijk, gemeente Beuningen een voertuig, te weten bedrijfsauto (bestelwagen) heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten cannabis terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 0.86 milligram ethanol per milliliter bloed en 2.9 microgram THC per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1 (verkeersongeval)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 primair.
Het standpunt van de verdediging
De vrouw heeft integrale vrijspraak bepleit, nu niet kan worden vastgesteld dat het ongeval aan verdachte is te wijten.
Beoordeling door de rechtbank
Niet ter discussie staat dat op 10 september 2021 omstreeks 20:30 uur een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de A50 in Ewijk. Bij dit ongeval waren naar alle waarschijnlijkheid het voertuig van verdachte en het voertuig van [slachtoffer] betrokken. Beiden hebben letsel (in het geval van [slachtoffer] mogelijk zelfs blijvend letsel) en schade aan hun auto opgelopen. Verder staat vast dat verdachte beginnend bestuurder was en dat hij reed onder invloed van alcohol en drugs.
Primair: schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het aan verdachtes schuld - in de zin van artikel 6 WVW - is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen (de) gedragingen van verdachte en het ongeval.
De rechtbank overweegt dat de vraag naar de schuld van verdachte niet kan worden beantwoord omdat het dossier te summier is en te veel onduidelijkheden bevat over de feitelijke toedracht van het ongeval. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de gang van zaken bij het onderzoek naar het incident bijzonder ongebruikelijk is. Zo is het ongeval in eerste instantie door de politie afgedaan met een zogenaamde kenmerkmelding plus, waarbij als toedracht een klapband van de auto van [slachtoffer] werd vermeld. Pas toen de politie had vernomen dat de verzekering van [slachtoffer] haar aansprakelijk achtte voor de aanrijding en haar schade niet vergoedde, heeft de politie nader onderzoek ingesteld. Het nader onderzoek naar de toedracht bevat een rapport van de Verkeers Ongevallen Analyse (VOA) en twee getuigenverklaringen. Het onderzoek ten behoeve van de VOA heeft maanden na het ongeval plaatsgevonden. In het rapport leidt de VOA enkel tot een hypothese naar aanleiding van de vraag of het aannemelijk is dat beide voertuigen met elkaar in contact zijn gekomen, door de schadefoto’s van deze voertuigen te vergelijken met schadefoto’s van andere voertuigen die betrokken waren bij een kop-staart aanrijding op een rijksweg. De hypothese uit het VOA – te weten dat de auto van [verdachte] met de linker voorzijde tegen de rechter achterzijde van de auto van [slachtoffer] is gebotst – wordt door geen enkel ander bewijsmiddel ondersteund, terwijl het VOA het eerdere scenario van een klapband zonder verder onderzoek terzijde schuift. Daar komt bij dat geen van de getuigen heeft verklaard te hebben waargenomen dat verdachte tegen [slachtoffer] is aangereden. Integendeel, één van de getuigen (nota bene een politieagente) verklaart nadrukkelijk dat zij heeft gezien dat het voertuig van verdachte en dat van [slachtoffer]
nietmet elkaar in aanraking zijn gekomen.
Maar zelfs als ervan uit wordt gegaan dat inderdaad sprake is geweest van een botsing tussen de voorzijde van de auto van [verdachte] en de achterzijde van de auto van [slachtoffer] (wat de rechtbank op basis van onder meer het VOA-rapport wel waarschijnlijk acht), dan nog kan uit dat enkele feit niet de conclusie worden getrokken dat sprake was van schuld aan de zijde van verdachte [verdachte] . Dat in het VOA-rapport is aangegeven dat vermoedelijk sprake is geweest van een groot snelheidsverschil tussen de beide voertuigen, rechtvaardigt niet de conclusie dat [verdachte] (dus) te hard heeft gereden. Verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij zich aan de toegestane snelheid hield en dat er ineens een klap was. Geen enkel stuk in het dossier verschaft informatie over de snelheid waarmee verdachte, dan wel [verdachte] reed.
Verder is opvallend dat uit het dossier en de verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting volgt dat hij op de eerste baan gezien vanaf de linker middenberm reed en [slachtoffer] (dan dus rechts voor hem) op de tweede baan vanaf de linker middenberm. De hypothese van de VOA dat de auto van [verdachte] met de
linkervoorzijde tegen de
rechterachterzijde van de auto van [slachtoffer] is gebotst, vraagt dan om een nadere toelichting. Het lijkt immers op het eerste gezicht niet logisch dat een auto met de linker voorzijde tegen de rechter achterzijde van een zich rechts voor hem bevindende andere auto aan botst. Die toelichting ontbreekt in dit (summiere) dossier. Niet duidelijk is of [verdachte] , [slachtoffer] of wellicht beiden hun rijbaan hebben verlaten. Ook volgt niet uit het dossier dat verdachte niet op het verkeer voor hem heeft gelet, niet tijdig heeft geremd en/of zijn snelheid niet voldoende zou hebben geregeld. Het enkele feit dat (vermoedelijk) een aanrijding tussen de twee voertuigen heeft plaatsgevonden, waarvan de oorzaak niet kan worden vastgesteld, brengt niet zonder meer mee dat van verdachte kan worden gezegd dat hij onvoldoende afstand heeft gehouden.
De rechtbank is op basis van het voorgaande niet in staat om vast te stellen of er sprake is van schuld van verdachte aan de aanrijding en zo ja, in welke mate. De enkele omstandigheid dat verdachte onder invloed was van alcohol en drugs maakt deze conclusie niet anders. Immers, in beginsel is uitsluitend de vaststelling van middelengebruik onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Subsidiair: artikel 5 WVW
Vervolgens is de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Om tot een veroordeling van dit feit te kunnen komen, moet sprake zijn van zodanige gedragingen van verdachte dat gevaar en/of hinder op weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook die vraag niet kan worden beantwoord. Er is immers onvoldoende informatie in het dossier aanwezig om eventuele verkeersfouten van verdachte aan te wijzen. Het subsidiair ten laste gelegde feit kan daardoor evenmin wettig en overtuigend worden bewezen, waardoor verdachte ook hiervan zal worden vrijgesproken.
Feit 2 (rijden onder invloed)
Ten aanzien van het rijden onder invloed van alcohol en drugs is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
 het proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 4;
 het rapport ‘Alcohol en drugs in het verkeer’ van [naam] Ziekenhuis, p. 24-25 en
 de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 oktober 2022.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder
feit 2 ten laste gelegdeheeft begaan, te weten dat:
2
hij op
of omstreeks10 september 2021 te Ewijk, gemeente Beuningen
een voertuig, te weten bedrijfsauto (bestelwagen) heeft bestuurd
of als bestuurder
heeft doen besturen, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs
en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en
/ofalcohol als bedoeld in
artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol, in combinatie
met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten cannabis terwijl
ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de
Wegenverkeerswet 1994het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 0.86 milligram ethanol per milliliter
bloed en 2.9 microgram THC per liter bloed bedroeg
, in elk geval (telkens) zijnde
hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of
alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar. Deze eis is mede gebaseerd op het standpunt dat sprake is van een schending van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht te volstaan met de oplegging van een rijontzegging die gelijk is aan de periode dat verdachte zijn rijbewijs kwijt is geweest. Zij heeft in dat verband gewezen op het tijdsverloop, de omstandigheid dat verdachte intussen niet meer in aanraking is gekomen met politie of justitie en het feit dat zijn werk heeft geleden onder de rijontzegging.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft gereden onder invloed van alcohol en drugs. Zowel verdachte als andere weggebruikers liepen door toedoen van verdachte een verhoogd risico op verkeersongevallen.
Uit het strafblad van verdachte van 7 september 2022 volgt dat verdachte in december 2018 een strafbeschikking heeft ontvangen voor het rijden zonder geldig rijbewijs.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank de jurisprudentiële uitgangspunten voor gecombineerd gebruik als uitgangspunt genomen. Dat betekent dat de rechtbank een taakstraf van 40 uur oplegt en daarnaast een rijontzegging van 12 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
 9, 14 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en
 9, 14 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde onder feit 1 primair en subsidiair;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van 40 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
 ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest;
 bepaalt dat een gedeelte van deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, te weten 8 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Leemreize (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. R.D. Leen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.H.M. van Keulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 november 2022.
De voorzitter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 9 juni 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.