ECLI:NL:RBGEL:2022:6187

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
C/05/399746 / HZ ZA 22-54
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van vervoerder voor schade door ladingdiefstal en de toepassing van CMR-verdrag

In deze zaak vorderde BSH Electrodomesticos schadevergoeding van de vervoerder Duvenbeck Logistica S.L.U. wegens diefstal van een lading huishoudapparatuur. De rechtbank Gelderland oordeelde dat Duvenbeck aansprakelijk was voor het verlies van de goederen, aangezien de diefstal plaatsvond tijdens het vervoer. De rechtbank stelde vast dat de aansprakelijkheid van Duvenbeck beperkt was tot de CMR-limiet van 8,33 SDR per kilogram, omdat er geen sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid. De rechtbank verwierp het verweer van Duvenbeck dat er sprake was van overmacht, omdat niet alle redelijke maatregelen waren genomen om de diefstal te voorkomen. De rechtbank oordeelde ook dat BSH Electrodomesticos vorderingsgerechtigd was, ondanks dat de schadevergoeding door de verzekeraars was uitgekeerd aan een derde partij. In de aanhangige zaak tegen Petko Angelov, die het transport uitvoerde, werd eveneens geoordeeld dat zijn aansprakelijkheid beperkt was tot de CMR-limiet. De rechtbank veroordeelde beide gedaagden tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Vonnis in gevoegde zaken van 2 november 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/399746 / HZ ZA 22-54 van
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BSH ELECTRODOMESTICOS ESPANA S.A.,
gevestigd te Zaragoza, Spanje,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
XL INSURANCE COMPANY SE, DIREKTION FÜR DEUTSCHLAND,
gevestigd te Keulen, Duitsland,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ERGO VERSICHERUNG AG,
gevestigd te Düsseldorf, Duitsland,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
HDI GLOBAL SE,
gevestigd te Hannover, Duitsland,
eiseressen,
advocaat mr. J.P. Eckoldt te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
DUVENBECK LOGISTICA S.L.U.,
gevestigd te Vitoria-Gasteiz, Spanje,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. van Rossenberg te Rotterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/05/399968 / HZ ZA 22-59 van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
DUVENBECK LOGISTICA S.L.U.,
gevestigd te Victoria-Gasteiz, Spanje
eiseres,
advocaat mr. W.M. van Rossenberg te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
EOOD PETKO ANGELOV BG,
gevestigd te Plovdiv, Bulgarije
gedaagde,
advocaat mr. D. Komen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna BSH c.s., Duvenbeck en Petko Angelov genoemd worden.

1.De procedure in de zaak 22-54

1.1.
Het verloop van de procedure in de zaak 22-54 blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 juli 2022
  • de akte overlegging producties van Duvenbeck
  • de akte overlegging producties van BSH c.s.
  • de spreekaantekeningen van BSH c.s.
  • de spreekaantekeningen van Duvenbeck
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 29 september 2022.
1.2.
Het verloop van de procedure in de zaak 22-59 blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 juli 2022
  • de akte overlegging producties van Duvenbeck
  • de akte overlegging producties van Petko Angelov
  • de spreekaantekeningen van Duvenbeck
  • de spreekaantekeningen van Petko Angelov
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 29 september 2022.
1.3.
Ten slotte is in beide zaken vonnis bepaald.

2.De feiten in beide zaken

2.1.
Eiseres sub 1 (hierna: “BSH Electrodomesticos”) maakt deel uit van het internationale Bosch-concern. Eiseressen sub 2 tot en met 4 zijn haar transportgoederenverzekeraar.
2.2.
Duvenbeck en Petko Angelov exploiteren beide een transportbedrijf.
2.3.
BSH Electrodomesticos heeft Duvenbeck op of omstreeks 16 oktober 2020 opgedragen om een lading huishoudapparatuur (waaronder wasmachines, ovens en inductiekookplaten) met een totaal gewicht van 7415 kilogram per vrachtwagen te vervoeren van de fabriek van BSH Electrodomesticos in Zaragoza, Spanje naar Vonk en Co in Tiel, Nederland.
2.4.
Duvenbeck heeft Petko Angelov opgedragen om het transport te verrichten. Op
15 oktober 2020 heeft daartoe een e-mailwisseling plaatsgehad tussen Duvenbeck en Petko Angelov. Deze e-mailwisseling luidt, voor zover relevant:
Petko Angelov:
“(….) Is the good high valuable? (…)”
Duvenbeck:
“(…) Yes, but the client haven’t asked us to stop at high security parkings. I will ask the client again to avoid problems. (…)”
2.5.
De goederen zijn op of omstreeks 16 oktober 2020 door Duvenbeck, althans Petko Angelov, in ontvangst genomen. Hiervan is een vrachtbrief opgemaakt. Op deze vrachtbrief staat BSH Electrodomesticos als afzender vermeld.
2.6.
Op 20 oktober 2020 is een deel van de lading uit de vrachtwagen gestolen. De gestolen lading bestond uit 165 stuks huishoudapparatuur en had een waarde van € 66.798,60. De diefstal heeft plaatsgehad nadat de chauffeur van Petko Angelov de vrachtwagen op 19 oktober 2020 ten behoeve van zijn nachtrust had geparkeerd op een parkeerplaats nabij de autosnelweg E17 te Laarne, België.
2.7.
BSH Electrodomesticos heeft Duvenbeck per brief van 22 oktober 2020 aansprakelijk gesteld voor haar schade ten gevolge van de ladingdiefstal.
2.8.
Eiseressen sub 2 tot en met 4 hebben op 12 november 2020 in hun hoedanigheid van transportgoederenverzekeraar van BSH Electrodomesticos een bedrag van € 66.798,60 uitgekeerd aan de (uiteindelijke) ladingbelanghebbende, namelijk BSH Huishoudapparaten B.V.
2.9.
BSH c.s. heeft Duvenbeck per brief van 13 november 2020 gesommeerd om de schade ten bedrage van € 66.798,60 binnen dertig dagen aan haar te vergoeden.
2.10.
Aan deze sommatie heeft Duvenbeck geen gevolg gegeven.

3.Het geschil

in de zaak 22-54
3.1.
BSH c.s. vordert dat de rechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Duvenbeck veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 66.798,60 aan eiseressen sub 2 tot en met 4 dan wel aan eiseressen gezamenlijk dan wel aan eiseres sub 1, met vermeerdering van dit bedrag met rente conform artikel 27 CMR te berekenen vanaf 22 oktober 2020 dan wel vanaf 13 november 2020 dan wel vanaf een in goede
justitiële orde te bepalen dag;
II. Duvenbeck veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.443,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
III. Duvenbeck veroordeelt in de kosten van dit geding (kosten dagvaarding, kosten vertaling naar het Spaans (€ 454,13), griffierecht en salaris advocaat) vermeerderd met de nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt BSH c.s. het volgende. Tussen BSH Electrodomesticos en Duvenbeck is een vervoersovereenkomst tot stand gekomen. Op grond daarvan heeft Duvenbeck zich ertoe verbonden om een lading huishoudapparatuur per wegtransport te vervoeren van Spanje naar Nederland. Duvenbeck heeft niet voldaan aan haar verplichting om de lading bij de geadresseerde af te leveren in dezelfde staat waarin zij de lading in ontvangst heeft genomen. BSH c.s. heeft hierdoor schade geleden. Voor deze schade is Duvenbeck aansprakelijk, te vermeerderen met rente en kosten.
3.3.
Duvenbeck voert als volgt verweer. BSH c.s. heeft geen schade geleden aangezien de lading toebehoorde aan een derde, die geen partij is in deze procedure, en aan die derde de schade is vergoed door eiseressen sub 2 tot en met 4. Weliswaar heeft de ladingdiefstal plaatsgehad, maar er is sprake van overmacht. Indien en voor zover Duvenbeck voor de schade van BSH c.s. aansprakelijk is, dan is deze aansprakelijkheid beperkt tot het bedrag dat het toepasselijke CMR-verdrag voorschrijft. Duvenbeck concludeert tot niet-ontvankelijkheid van BSH c.s., althans tot afwijzing van haar vorderingen, kosten rechtens.
in de zaak 22-59
3.4.
Duvenbeck vordert dat de rechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Petko Angelov veroordeelt om aan Duvenbeck te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting terzake voormeld verschuldigd al hetgeen Duvenbeck terzake het onderhavige schadegeval aan BSH c.s. en/of haar verzekeraars en/of derden verschuldigd mocht blijken te zijn, althans om aan Duvenbeck te betalen schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en met veroordeling van Petko Angelov in de kosten van het geding, waaronder de vertaalkosten.
3.5.
Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt Duvenbeck het volgende. Duvenbeck heeft Petko Angelov opgedragen om het hiervoor genoemde wegtransport uit te voeren. Indien en voor zover Duvenbeck aansprakelijk is voor de schade van BSH c.s., dan kan Duvenbeck Petko Angelov tot vergoeding van die schade aanspreken.
3.6.
Petko Angelov voert een gelijkluidend verweer als Duvenbeck in de zaak 22-54. Petko Angelov concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Duvenbeck, althans tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van Duvenbeck in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in beide zaken

4.1.
Ter beoordeling ligt voor of Duvenbeck, althans Petko Angelov aansprakelijk is voor de schade die BSH c.s. stelt te hebben geleden ten gevolge van de ladingdiefstal op
20 oktober 2022.
bevoegdheid rechtbank
4.2.
Omdat deze zaak een internationaal karakter kent, zal eerst worden beoordeeld of de rechtbank bevoegd is om van de zaak kennis te nemen.
4.3.
In de zaak tussen BSH c.s. en Duvenbeck wordt de bevoegdheid van de rechtbank ontleend aan het feit dat de goederen in Tiel, Nederland door de geadresseerde in ontvangst zouden worden genomen (artikel 31 lid 1 sub b CMR-verdrag juncto artikel 630 Rv). In de zaak tussen Duvenbeck en BSH c.s. wordt de bevoegdheid van de rechtbank ontleend aan het feit dat de aanleiding van dit geschil – namelijk de ladingdiefstal op 20 oktober 2022 – dezelfde is als in de procedure tussen BSH c.s. en Duvenbeck (artikel 7 lid 1 Rv en artikel 8, aanhef en lid 1 Verordening (EU) Nr. 1215/2012).
vorderingsgerechtigde
4.4.
Duvenbeck werpt als meest verstrekkende verweer op dat BSH c.s. niet vorderingsgerechtigd is omdat de verzekeraars een bedrag van € 66.798,60 hebben overgemaakt naar de uiteindelijke ladingbelanghebbende, namelijk BSH Huishoudapparaten B.V., zodat de verzekeraars zijn gesubrogeerd in de rechten van die laatste vennootschap. Deze rechtspersoon is echter geen partij in deze procedure, aldus Duvenbeck. Volgens Duvenbeck leidt dit ertoe dat BSH c.s. in deze procedure niet in haar vorderingen kan worden ontvangen.
4.5.
Dit verweer gaat niet op. BSH Electrodomesticos staat immers als afzender vermeld op de vrachtbrief. Haar vorderingsrecht vloeit voort uit de vervoersovereenkomst met Duvenbeck waarbij zij partij is.
4.6.
Verder heeft Duvenbeck aangevoerd dat uit de door BSH c.s. overgelegde stukken niet valt af te leiden wie het bedrag van € 66.798,60 aan BSH Huishoudapparaten B.V. heeft betaald uit hoofde van de transportgoederenverzekering. Ook zijn eiseressen sub 2 tot en met 4 volgens Duvenbeck slechts vorderingsgerechtigd tot het aandeel waarvoor zij op de polis betrokken zijn.
4.7.
Dit verweer gaat evenmin op. Uit de stukken die BSH c.s. heeft overgelegd als productie 8 volgt namelijk dat “
various companies of the (…) Bosch Group”, waarbij zowel BSH Electrodomesticos als BSH Huishoudapparaten B.V. uitdrukkelijk genoemd staan, over een transportgoederenverzekering beschikken bij eiseressen sub 2 tot en met 4. Verder volgt uit de stukken die BSH c.s. heeft overgelegd als producties 9 en 10 dat het bedrag van € 66.798,60 uit hoofde van die verzekering is overgemaakt naar BSH Huishoudapparaten B.V. Dat maakt dat de vorderingen van BSH Electrodomesticos bij wijze van subrogatie zijn overgegaan op eiseressen sub 2 tot en met 4. De vraag tot welk aandeel eiseressen sub 2 tot en met 4 op de polis betrokken zijn, doet daarbij niet ter zake.
aansprakelijkheid vervoerder
4.8.
Tussen partijen is sprake van een overeenkomst voor vervoer van goederen over de weg. Op deze overeenkomst is het CMR-verdrag van toepassing aangezien de plaats van ontvangst en de plaats van bestemming van de goederen gelegen zijn in twee verschillende landen, waarvan tenminste één land partij is bij het CMR-verdrag.
4.9.
Hoofdregel is op grond van artikel 17 lid 1 CMR-verdrag dat de vervoerder aansprakelijk is voor geheel of gedeeltelijk verlies van goederen, ontstaan tussen het moment van ontvangst en het moment van aflevering. Tussen partijen is niet in geschil dat op 20 oktober 2022 een deel van de lading uit de vrachtwagen gestolen is. Ook staat vast dat de ladingdiefstal heeft plaatsgehad tussen het moment van ontvangst en het moment van aflevering van de goederen. Dat maakt dat Duvenbeck op grond van artikel 17 lid 1 CMR-verdrag aansprakelijk is voor het gedeeltelijk verlies van de lading.
4.10.
Verder staat vast dat Duvenbeck Petko Angelov heeft opgedragen om het vervoer te verrichten. De ladingdiefstal heeft plaatsgehad op het moment dat Petko Angelov de goederen onder zich had. Op grond van artikel 37 sub a CMR-verdrag heeft Duvenbeck dus een verhaalsrecht op Petko Angelov voor de schadevergoeding die Duvenbeck aan BSH c.s. moet betalen.
beroep op overmacht
4.11.
Duvenbeck en Petko Angelov hebben zich beroepen op overmacht. Duvenbeck heeft aangevoerd dat de ladingdiefstal heeft plaatsgehad in de nacht van 20 oktober 2020, terwijl de chauffeur zijn nachtrust genoot op een parkeerplaats die deugdelijk was verlicht, omheind en voorzien van een met een slagboom afgesloten in- en uitrit. Volgens Duvenbeck is de chauffeur tijdens de diefstal bedwelmd door gas dat in zijn vrachtwagencabine was ingespoten.
4.12.
Petko Angelov heeft dezelfde stellingen aangevoerd en heeft daarnaast aangevoerd dat zij met Duvenbeck is overeengekomen dat er niet overnacht hoefde te worden op een beveiligde parkeerplaats. Volgens Petko Angelov is de ladingdiefstal uitgevoerd door een professionele dievenbende en heeft zij daarvan aangifte gedaan bij de Belgische politie.
4.13.
Op grond van artikel 17 lid 2 CMR-verdrag is de vervoerder van zijn aansprakelijkheid ontheven, indien het verlies van de goederen is veroorzaakt (onder andere) door omstandigheden die de vervoerder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen. Uit de jurisprudentie volgt dat een vervoerder zich uitsluitend daarop kan beroepen indien hij aantoont dat hij alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder te vergen maatregelen heeft genomen om het verlies te voorkomen (HR 17 april 1998,
NJ1998, 602).
4.14.
Vast staat dat de chauffeur van Petko Angelov heeft geparkeerd op een “gewone” parkeerplaats met enkel een omheining, slagboom en camera. Bewaking of bijzondere veiligheidsvoorschriften zoals kentekenregistratie en camera’s gericht op de diverse parkeerplaatsen waren niet aanwezig. Vast staat ook dat de vrachtwagen is geparkeerd in een uithoek van de parkeerplaats waar geen cameratoezicht is. De foto’s die beschikbaar zijn in het dossier van de Belgische politie zijn dan ook zodanig vaag dat daaruit de ware toedracht niet kan worden afgeleid.
4.15.
Ter mondelinge behandeling is bovendien gebleken dat de chauffeur van Petko Angelov zich eerst naar de “high security parking” heeft begeven aan de zijde van de E17 richting Gent, terwijl de route van Nederland naar Spanje via de overzijde van de E17 loopt, richting Antwerpen. Volgens de advocaat van Petko Angelov is het de chauffeur pas na aankomst bij de “high security parking” gebleken dat daar geen plek meer was. Vervolgens heeft de chauffeur van Petko Angelov zich weer naar de overzijde van de E17 begeven, richting Antwerpen, waar hij de vrachtwagen heeft geparkeerd op de daar aanwezige “gewone” parkeerplaats. Uit het feit dat de chauffeur van Petko Angelov eerst naar de “high security parking” is gereden en uit het feit dat daarover per e-mail is gecorrespondeerd (zie r.o. 2.4), volgt dat Petko Angelov wist dat zich waardevolle goederen in de vrachtwagen bevonden. Desondanks heeft Petko Angelov de vrachtwagen niet geparkeerd op de “high security parking”, maar op de parkeerplaats aan de overzijde van de snelweg. Dat maakt dat Duvenbeck, althans Petko Angelov, niet alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder te vergen maatregelen heeft genomen om het verlies te voorkomen.
4.16.
Het feit dat Duvenbeck aan Petko Angelov per e-mail van 15 oktober 2020 heeft laten weten dat BSH c.s. niet zou hebben gevraagd om te parkeren op een “high security parking”, leidt niet tot een ander oordeel. Uit het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad Oegema/Amev van 17 april 1998 valt af te leiden dat niet relevant is of partijen bepaalde instructies of toestemming hebben gegeven omdat dit de vervoerder niet ontslaat van haar verplichting om alle in redelijkheid van haar te vergen maatregelen te treffen. Dit geldt in het bijzonder nu Duvenbeck en Petko Angelov wisten van de waarde van de lading.
Het beroep op overmacht door Duvenbeck en Petko Angelov gaat dan ook niet op.
beperking artikel 23 CMR
4.17.
Duvenbeck en Petko Angelov hebben zich daarnaast beroepen op de beperking van artikel 23 CMR-verdrag jo artikel 25 CMR-verdrag tot 8,33 SDR per verloren of beschadigd kilogram brutogewicht. Artikel 23 CMR-verdrag bepaalt dat een schadevergoeding bij geheel of gedeeltelijk verlies van goederen niet meer kan bedragen dan 8,33 rekeneenheden voor elke ontbrekende kilogram brutogewicht. BSH c.s. beroept zich op haar beurt op artikel 29 CMR-verdrag, stellende dat de vervoerder ongelimiteerd aansprakelijk is wegens opzet dan wel bewuste roekeloosheid. Op grond van artikel 29 CMR-verdrag kan de vervoerder zich niet beroepen op de beperking van artikel 23 CMR-verdrag indien de schade voortspruit uit zijn opzet of zijn schuld, die met opzet gelijk te stellen is. In dat geval wordt de schadevergoeding berekend naar de waarde van de goederen op de plaats en het tijdstip van ontvangst. De stelplicht en de bewijslast van de stelling dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde vervoerder berust op degene die zich daarop beroept.
verzwaarde motiveringsplicht
4.18.
BSH c.s. stelt voorop dat op Duvenbeck (en daarmee op Petko Angelov) een verzwaarde stel- en motiveringsplicht rust om uit te leggen onder welke omstandigheden de goederen zijn verdwenen. Volgens haar is nog steeds onduidelijk welke die omstandigheden zijn omdat enkel sprake is van een in een laat stadium overgelegd onderzoeksrapport van de Belgische autoriteiten. Een verklaring door Petko Angelov of diens chauffeur over de toedracht is niet gegeven. De consequentie van het niet voldoen aan de verzwaarde stelplicht is, aldus BSH c.s., dat de vervoerder ongelimiteerd aansprakelijk is wegens opzet althans bewuste roekeloosheid in de zin van artikel 29 CMR-verdrag.
4.19.
Duvenbeck (en daarmee ook Petko Angelov) heeft hier tegenin gebracht dat een dergelijke algemene verzwaarde stelplicht niet op een vervoerder rust. Overigens heeft zij alle noodzakelijke informatie verstrekt en alle medewerking verleend aan het onderzoek naar de diefstal. Dat het lange tijd heeft geduurd voordat zij het onderzoeksrapport van de Belgische politie heeft ontvangen, kan Duvenbeck (en daarmee ook Petko Angelov) niet worden verweten.
4.20.
Anders dan Duvenbeck en Petko Angelov betogen, rust volgens vaste jurisprudentie in geval van vermissing tijdens een vervoertraject op de vervoerder een verzwaarde motiveringsplicht van zijn verweer. Van een vervoerder, in wiens domein de feitelijke gegevens omtrent het afgelegde vervoer liggen, kan verlangd worden dat zij die feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van haar betwisting van de stellingen van, in dit geval, BSH c.s., teneinde aan BSH c.s. aanknopingspunten voor haar stellingen (en voor eventuele bewijslevering) te verschaffen (zie onder meer Hof Den Bosch 24 maart 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1058). BSH c.s. heeft immers, anders dan Petko Angelov, geen enkele invloed gehad of kunnen hebben op wat er in de tijd na het vertrek van de combinatie met de zending is gebeurd.
4.21.
Geoordeeld wordt echter dat Duvenbeck en Petko Angelov redelijkerwijs hebben voldaan aan de op hen rustende motiveringsplicht. Duvenbeck heeft immers aangevoerd dat omstreeks juni 2022 het Belgische politiedossier is opgevraagd, maar dat dit niet werd verstrekt omdat het politieonderzoek nog niet zou zijn afgerond. Nadat Petko Angelov het dossier had ontvangen, hebben zowel Duvenbeck als Petko Angelov het politiedossier in deze procedure overgelegd. Ook is een handgeschreven in de Bulgaarse taal gestelde verklaring van de chauffeur in het geding gebracht. Niet kan worden ingezien wat onder de gegeven omstandigheden nog meer van Duvenbeck had kunnen worden gevergd. Het enkele feit dat Duvenbeck niet meteen wist waar, wanneer en hoe de ladingdiefstal heeft plaatsgehad, maakt niet dat zij in deze procedure niet aan haar motiveringsplicht heeft voldaan.
4.22.
BSH c.s. heeft er daarnaast op gewezen dat de ladingdiefstal heeft plaatsgevonden onder verdachte omstandigheden. Zo heeft zij aangevoerd dat de Belgische politie verdachte bewegingen heeft waargenomen op de beschikbare camerabeelden en dat de politie de telefoons en tablets van de chauffeur in beslag heeft genomen en uitgelezen. Daaruit is gebleken dat de chauffeur van Petko Angelov rond 21.00 uur herhaaldelijk Bulgaarse telefoonnummers heeft gebeld, aldus BSH c.s., terwijl de chauffeur tegenover de politie had verklaard dat hij omstreeks 19.30 was gaan slapen. BSH c.s. suggereert daarmee dat de chauffeur van Petko Angelov bij de ladingdiefstal betrokken kan zijn geweest.
4.23.
Duvenbeck en Petko Angelov hebben er op gewezen dat er blijkens het rapport van de Belgische autoriteiten geen enkel bewijs is dat de chauffeur de goederen zou hebben gestolen. Ook overigens vindt de stelling van BSH c.s. onvoldoende steun in het politiedossier dat door Duvenbeck en Petko Angelov is overgelegd. Zo staat op pagina 4 van het politiedossier dat de politie op de beschikbare camerabeelden “
allerlei beweging gedurende de avond en nacht” heeft waargenomen, maar daaruit volgt niet dat de chauffeur van Petko Angelov bij de diefstal betrokken was. Gesteld noch gebleken is dat de chauffeur van Petko Angelov zichtbaar is op de diverse screenshots van de camerabeelden in het politiedossier. Ook anderszins volgt de betrokkenheid van de chauffeur van Petko Angelov niet uit het politiedossier.
4.24.
Nu de stelplicht en de bewijslast van de stelling dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid op BSH c.s. rust en zij tegenover de gemotiveerde betwisting door Duvenbeck en Petko Angelov onvoldoende omstandigheden heeft aangedragen die kunnen leiden tot de slotsom dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid, komt de rechtbank toe aan de bespreking van de aansprakelijkheidsmaximering, zoals neergelegd in artikel 23 CMR.
4.25.
BSH c.s. heeft voor het eerst ter zitting aangevoerd dat het eerder door haar genoemde gewicht van de gestolen goederen niet klopt. Op grond van de weeggegevens als overgelegd in het dossier van de Belgische politie vóór en na de diefstal volgt dat de gestolen goederen een gewicht hadden van 5437 kilogram zodat de limiet van 8,33 SDR over deze hoeveelheid dient te worden berekend, aldus BSH c.s.
4.26.
Duvenbeck en Petko Angelov hebben er op gewezen dat aan dit nieuwe standpunt van BSH c.s. voorbijgegaan moet worden omdat het aantal kilogram juist afkomstig is van BSH c.s. en overigens in het rapport van de Belgische politie is opgenomen: “
Bij een weging door het WIM-systeem dient telkens een foutmarge van enkele honderden kilo’s per as te worden gerekend.
4.27.
De vordering van BSH c.s. is gebaseerd op haar stelling bij dagvaarding dat 165 stuks huishoudapparatuur met een gewicht van 2.677 kg waren verdwenen, waarmee een waarde van € 66.798,60 was gemoeid. Die stelling is onderbouwd met verwijzing naar de door haar in het geding gebrachte vrachtbrief waarop een totaal bruto gewicht is vermeld en met verwijzing naar een overzicht van haar kant ‘Robbery shipment 10306441+10306442’ waarop het gewicht van 2.667,05 is berekend. Daarbij komt dat de verzekeraars bij de uitkering van de schade eveneens zijn uitgegaan van het gewicht van 2.667 kilogram. Gelet hierop en op het feit dat er andere oorzaken aan het verschil in weging ten grondslag kunnen liggen, wordt uitgegaan van 2.667 kilogram. De schadevergoeding dient dan ook te worden berekend naar 8,33 SDR over 2.667 kilogram.
4.28.
BSH c.s. vordert ten slotte rente conform artikel 27 CMR vanaf 22 oktober 2020 over de schadevergoeding. Duvenbeck en Petko Angelov hebben hier geen verweer tegen gevoerd, zodat de rente zal worden toegewezen vanaf genoemde datum.
Daarnaast vordert BSH c.s. een bedrag van € 1.443,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Het gesloten stelsel van de CMR met betrekking tot de toewijsbaarheid van schadevergoeding sluit, gezien het bepaalde in artikel 23 lid 4 CMR, uit dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten voor vergoeding in aanmerking komen (gerechtshof Arnhem 30 augustus 2011, S&S 2012, 33).
in de zaak 22-54
4.29.
Duvenbeck zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van BSH c.s. worden veroordeeld. Daarbij zal het tarief salaris advocaat worden gehanteerd uitgaande van het toe te wijzen bedrag, waarbij wordt gerekend met € 10,00 als koers SDR x 2.667 kilogram is € 26.670,00.
  • dagvaarding € 119,21
  • vertaalkosten 454,13
  • griffierecht 2.837,00
  • salaris advocaat
Totaal € 4.852,34
in de zaak 22-59
4.30.
Petko Angelov zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Duvenbeck worden veroordeeld. Daarbij zal het tarief salaris advocaat worden gehanteerd uitgaande van het toe te wijzen bedrag, waarbij wordt gerekend met € 10,00 als koers SDR x 2.667 kilogram is € 26.670,00.
  • dagvaarding € 239,06
  • vertaalkosten 356,95
  • griffierecht 676,00
  • salaris advocaat
Totaal € 2.714,01
5. De beslissing
De rechtbank
in de zaak 22-54
5.1.
verklaart voor recht dat Duvenbeck jegens BSH c.s. niet verder aansprakelijk is dan tot het bedrag van de CMR-beperking ex artikel 23 CMR van 8,33 SDR per verloren kilogram brutogewicht over 2.667 kilogram,
5.2.
veroordeelt Duvenbeck tot betaling aan BSH c.s. van het onder 5.1 genoemde bedrag omgerekend in euro’s, vermeerderd met de rente conform artikel 27 CMR-verdrag vanaf 22 oktober 2020,
5.3.
veroordeelt Duvenbeck in de proceskosten, aan de zijde van BSH c.s. tot op heden vastgesteld op € 4.852,34, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis indien en voor over deze niet binnen die termijn zijn voldaan,
5.4.
veroordeelt Duvenbeck in de nakosten aan de zijde van BSH c.s. en begroot het nasalaris op een bedrag van € 163,00 zonder betekening en veroordeelt Duvenbeck voorwaardelijk, voor het geval zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan de in dit vonnis uitgesproken veroordeling voldoet en indien betekening plaatsvindt en noodzakelijk is, in de kosten van betekening, tot op heden begroot op € 82,00 voor salaris van de advocaat en de kosten van het betekeningsexploot, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis indien en voor zover deze niet binnen die termijn zijn voldaan,
5.5.
verklaart dit vonnis ten aanzien van 5.2 tot en met 5.4 uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
in de zaak 22-59
5.7.
verklaart voor recht dat Petko Angelov jegens Duvenbeck niet verder aansprakelijk is dan tot het bedrag van de CMR-beperking ex artikel 23 CMR van 8,33 SDR per verloren kilogram brutogewicht over 2.667 kilogram,
5.8.
veroordeelt Petko Angelov tot betaling aan Duvenbeck van het onder 5.6 genoemde bedrag omgerekend in euro’s, vermeerderd met de rente conform artikel 27 CMR-verdrag vanaf 22 oktober 2020,
5.9.
veroordeelt Petko Angelov in de proceskosten, aan de zijde van Duvenbeck tot op heden vastgesteld op € 2.714,01, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis indien en voor over deze niet binnen die termijn zijn voldaan,
5.10.
veroordeelt Petko Angelov in de nakosten aan de zijde van Duvenbeck en begroot het nasalaris op een bedrag van € 163,00 zonder betekening en veroordeelt Petko Angelov voorwaardelijk, voor het geval zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan de in dit vonnis uitgesproken veroordeling voldoet en indien betekening plaatsvindt en noodzakelijk is, in de kosten van betekening, tot op heden begroot op € 82,00 voor salaris van de advocaat en de kosten van het betekeningsexploot, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis indien en voor zover deze niet binnen die termijn zijn voldaan,
5.11.
verklaart dit vonnis ten aanzien van 5.8 tot en met 5.10 uitvoerbaar bij voorraad
5.12.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022.
eh/kh