ECLI:NL:RBGEL:2022:6171

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
05.128080.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldbrandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De verdachte werd ervan beschuldigd opzettelijk brand te hebben gesticht in een berging van een appartementencomplex in Goes op 21 mei 2022, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners. De militaire kamer heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig was aan culpoze brandstichting, maar niet aan opzettelijke brandstichting. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet, maar dat de verdachte wel aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld door open vuur in aanraking te brengen met brandbare stoffen in een kleine ruimte. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, als gevolg van de brand. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers, die maandenlang niet in hun woningen konden verblijven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/128080-22
Datum uitspraak : 31 oktober 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Middelburg.
Raadsman: mr. Van Asselt, advocaat in Roosendaal .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 mei 2022 te Goes
opzettelijk brand heeft gesticht door een (smeulende) sigaret, dan wel een kooktoestel, althans open vuur in aanraking te brengen met kookpuntbenzine, althans een brandbare stof, ten gevolge waarvan (goederen in) een berging/kelderbox geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval
brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de goederen die zich in de berging/kelderbox bevonden en/of in de aanleunende bergingen/kelderboxen en/of bovenliggende appartementen bevonden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen die zich in de berging/kelderbox bevonden en/of in de aanleunende bergingen/kelderboxen en/of bovengelegen appartementen bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich in de berging/kelderbox bevonden en/of in de aanleunende bergingen/kelderboxen en/of bovengelegen appartementen bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 21 mei 2022 te Goes,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam door een (smeulende) sigaret, dan wel een kooktoestel, althans open vuur in aanraking te brengen met kookpuntbenzine, althans een brandbare stof, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat (goederen in) een berging/kelderbox geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor de goederen die zich in de
berging/kelderbox bevonden en/of in de aanleunende bergingen/kelderboxen en/of bovenliggende appartementen bevonden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor personen die zich in de berging/kelderbox bevonden en/of in de aanleunende bergingen/kelderboxen en/of bovengelegen appartementen bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich in de berging/kelderbox bevonden en/of in de aanleunende bergingen/kelderboxen en/of bovengelegen appartementen bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 21 mei 2022 werd om 13:50 uur melding gedaan dat er brand was uitgebroken in de berging van een appartementencomplex aan de [adres 2] . [2] Vanwege de brand en rookontwikkeling werden meerdere bewoners van het appartementencomplex door de brandweer in veiligheid gebracht. [3] Uit onderzoek door de Forensische Opsporing is onder meer naar voren gekomen dat de volledige berging is uitgebrand en er zowel directe als indirecte brandschade is ontstaan aan het complex. Er was sprake van rookontwikkeling die zich via de hal en het trappenportaal heeft verspreid naar de daarboven gelegen woonlagen. Overdracht van de brand naar de overige bergingen en de daarboven gelegen appartementen was – zonder ingrijpen van de brandweer – zeer aannemelijk. De verbalisant van de Forensische opsporing heeft geconcludeerd dat sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van zowel de primair tenlastegelegde opzettelijke brandstichting als de subsidiair tenlastegelegde brand door schuld. Hiertoe heeft de raadsman, kort gezegd, aangevoerd dat er geen oorzaak van de brand is aan te wijzen, waardoor er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte, noch door opzet noch door schuld, de brand heeft doen ontstaan.
Beoordeling door de militaire kamer
Verdachte wordt primair verweten dat hij opzettelijk brand heeft gesticht in de berging van zijn woning. Subsidiair wordt hem verweten dat hij – kort gezegd – onvoorzichtig, onachtzaam of onoplettend is geweest, ten gevolge waarvan het aan hem te wijten is dat er brand is ontstaan. De militaire kamer neemt het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft verklaard dat hij op vrijdagavond 20 mei 2022 bij vrienden is gaan drinken. Over de loop van de ochtend van 21 mei 2022 heeft verdachte verklaard dat hij bij zijn vriendin, [naam 1] , per ongeluk het ruitje heeft ingetikt en uiteindelijk door de politie is gesommeerd bij haar woning weg te gaan. Vervolgens is verdachte te voet naar de berging van de [adres 2] gegaan. [5] Verdachte heeft in zijn derde verhoor verklaard dat hij tijdens het ontstaan van de brand in de berging was. [6] Hij heeft verklaard dat hij op een matras lag en een geluid hoorde. Hij dacht eerst dat het een windvlaag was, maar voelde daarna ook hitte en zag vlammen. [7] Verdachte heeft verklaard dat hij lag te woelen en niet sliep. Dit heeft verdachte ter terechtzitting van 17 oktober 2022 herhaald. [8]
Uit het onderzoek aan de mobiele telefoon van verdachte komt naar voren dat verdachte op 21 mei 2022 op meerdere tijdstippen met verschillende personen contact heeft gehad via WhatsApp. [9] Verdachte heeft om 13:38:26 uur, 13:38:38 uur, 13:40:17 uur, 13:40:23 uur en om 13:40:44 uur nog berichten gestuurd aan ‘ [naam 2] ’. De militaire kamer concludeert dat verdachte 9 minuten en 16 seconden vóór de melding van de brand om 13:50 uur WhatsApp-berichten verstuurde en op dat moment dus wakker moet zijn geweest. Om 13:59:32 uur, ruim 9 minuten nadat de melding van de brand was gedaan, zijn door verdachte opnieuw meerdere WhatsApp-berichten verzonden. Daarnaast is op de telefoon van verdachte een video van hemzelf aangetroffen waarin te zien is dat hij om 13:51 uur niet meer in de berging aanwezig was, maar zich op 91,51 meter van de locatie van de brand bevond.
Door de Forensische Opsporing is onderzoek gedaan naar het ontstaan van de brand. Door de destructieve werking van de brand kon het ontstaansgebied van de brand niet met zekerheid worden vastgesteld. Gelet op het aantastingsverloop op houten plaatmateriaal van een kastje is het ontstaansgebied van de brand mogelijk rechts naast dat kastje geweest. Ook is gezocht naar de aanwezigheid van ontbrandbare (vloei)stoffen. Rechts naast de oorspronkelijke plaats waar het kastje had gestaan werden vluchtige stoffen aangetoond die uit een aardoliedestillaat afkomstig zijn. Een technische oorzaak van de brand werd uitgesloten. [10] Door het ontbreken van een mechanische of technische oorzaak is door de Forensische Opsporing het volgende opgetekend: “
dat de brand vermoedelijk is ontstaan door het al dan niet opzettelijk achterlaten of inbrengen van vuur, in welke vorm dan ook, mogelijk in combinatie met het al dan niet bijbrengen van een ontbrandbare (vloei)stof.” [11]
Verdachte heeft in zijn derde verhoor verklaard dat hij vreest dat hij zijn peuk buiten niet goed heeft uitgemaakt voordat hij deze mee naar binnen nam. Teneinde dit scenario te toetsen is een brandtechnisch consult van 13 oktober 2022 opgesteld door de heer [naam 3] , brand- en technischonderzoeker van het Nederlands Forensisch Instituut. In het brandtechnisch consult heeft de deskundige de vraag hoe een sigaret een brand kan veroorzaken als volgt beantwoord:

Het verbrandingsproces van een sigaret betreft een smeulbrand. Een smeulbrand is een vorm van brand waarbij vast materiaal aan het oppervlak reageert met zuurstof, waarbij warmte, ontbrandbare gassen en rook worden geproduceerd. In tegenstelling tot een vlammende brand, waarbij de verbrandingsreacties in de gasfase plaatsvinden en hierbij vlammen zichtbaar worden, worden er geen vlammen geproduceerd bij een smeulbrand.
Een smeulbrand kan onder specifieke omstandigheden overgaan in een vlammende brand. Het is hiervoor essentieel dat de smeulbrand dusdanig veel warmte kan produceren dat de vrijkomende ontbrandbare gassen spontaan ontbranden. Om een dergelijke hoeveelheid warmte te kunnen produceren, moet er voldoende tijd en brandbaar materiaal beschikbaar zijn om de smeulbrand in het smeulende materiaal te ontwikkelen. Tijdens de ontwikkeling van de smeulbrand zal deze warmte opbouwen en (steeds meer) rook produceren.
Een smeulende sigaret kan niet zelf spontaan vlammend gaan branden. Een smeulende sigaret kan enkel branduitbreiding veroorzaken in de vorm van een smeulbrand in ander vast materiaal dat kan smeulen. Dergelijke materialen zijn bijvoorbeeld hout, papier, en gebruikelijke soorten bekleding en kunststof vulling van meubilair. Vaste stoffen die smeulen, zoals plastic, kunnen niet smeulen en kunnen daardoor ook niet door een sigaret ontbranden. Ook andere ontbrandbare vloeistoffen en verscheidene ontbrandbare gassen, zoals methaan en benzinedamp, kunnen niet ontbranden door contact met een smeulende sigaret.
Voor de tijd die nodig is om vanuit een smeulende sigaret op vast materiaal uiteindelijk een vlammende brand te krijgen, kan een minimum van 10 minuten aangehouden worden. Binnen een tijdsbestek van 10 minuten is bij mijn weten, zonder gerichte luchtstroom over de smeulbrand, nog nooit een transitie naar een vlammende brand gerapporteerd in de wetenschappelijke literatuur. Gerapporteerde transitietijden variëren veelal van enkele tientallen minuten tot enkele uren.”
Bij beantwoording van de vraag hoe waarschijnlijk het brandverloop en de brandsporen zijn, maakt [naam 3] de volgende afweging tussen de hem twee voorgelegde hypotheses: (1) Er is een smeulende sigaret in de berging bijgebracht. (2) Er is een open vlam in de berging bijgebracht.

De brandschade in de berging past in het algemeen bij een hevige brand met veel en makkelijk brandbaar materiaal in een kleine ruimte die voor geruime tijd gebrand heeft. Verder duiden de brandsporen erop dat de brand ergens rond het vloerniveau is begonnen. Deze locatie past bij de in de hypotheses genoemde ontstekingsbronnen.
Uit de tijdlijn, gegevens uit de telefoon van de verdachte en uit de verklaringen van de verdachte is niet op te maken wanneer de brand is begonnen of hoe laat de nog smeulende sigaret waar zou hebben gelegen. De telefoongegevens van de verdachte geven aan dat hij om 13:29 uur nog een bericht heeft gestuurd en de verdachte heeft verklaard dat hij aanwezig was toen de vlammen ontstonden. Logica dicteert dat er dan voor 13:29 uur geen ontwikkelende smeulbrand met rookproductie is geweest, omdat deze opgemerkt had moeten worden toen de verdachte het telefoonbericht verstuurde. De brand werd om ongeveer 13:50 uur door een getuige gemeld. Om 13:51 uur is een video op de telefoon van de verdachte gemaakt waarin te zien is dat hij niet meer in de berging aanwezig was. Dit geeft een tijdsbestek van ongeveer 21-22 minuten waarin door een smeulende sigaret uiteindelijk een vlammende brand in de berging had kunnen ontstaan. Hiervoor had de sigaret eerst een smeulbrand in daarvoor geschikt materiaal moeten ontwikkelen, waarna dit materiaal vlammend moet zijn gaan branden en vervolgens de vlammende brand werd ontdekt.
Zoals in het antwoord op de eerste vraag beschreven, is het mogelijk dat een vlammende brand in een dergelijk tijdsbestek ontstaat. Echter gaat het ontwikkelproces van de smeulbrand gepaard met rookproductie die dan niet opgemerkt zou moeten zijn door de verdachte. Ook heeft de verdachte enkele handelingen uitgevoerd in de berging toen de brand al vlammend was en heeft hij een vrij grote vlammende brand beschreven die al enkele minuten zal hebben gebrand. Daarmee is het beschikbare tijdsbestek om voor een sigaret een vlammende brand te veroorzaken in de berging aan de zeer korte kant. Het bijbrengen van een open vlam kan, gezien de materialen die aanwezig waren in de berging, zonder enig probleem in dit tijdsbestek een grote vlammende brand veroorzaken.
De bevindingen van dit consult met betrekking tot het brandverloop en de brandsporen zijn daarom veel waarschijnlijker als hypothese 2 waar is, dan als hypothese 1 waar is.
[naam 3] heeft als getuige-deskundige ter terechtzitting van 17 oktober 2022 het volgende aangevuld. Bij het opstellen van het consult is hij er vanuit gegaan dat het laatste tijdstip waarop verdachte een bericht had verstuurd 13:29 uur betrof, terwijl dit tijdens het onderzoek ter terechtzitting 13:40:44 uur blijkt te zijn. De bevindingen met betrekking tot het brandverloop en de brandsporen zijn – onder die gewijzigde informatie – volgens [naam 3] ‘zeer veel waarschijnlijker’ of ‘extreem veel waarschijnlijker’ als hypothese 2 waar is, dan als hypothese 1 waar is. [12]
Gelet op de bevindingen van de Forensische Opsporing in samenhang met de conclusies van deskundige [naam 3] , gaat de militaire kamer ervan uit dat de brand is ontstaan doordat open vuur in aanraking is gebracht met een brandbare stof. Uit het onderzoek is in ieder geval geen andere verklaring voor de brand te destilleren. Een technische of mechanische oorzaak is uitgesloten. De militaire kamer gaat er daarnaast van uit dat verdachte als enige aanwezig was in de berging toen de brand is ontstaan. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt dat iemand anders die ochtend in de berging van de verdachte was en open vuur in aanraking heeft gebracht met een brandbare stof. De militaire kamer concludeert dan ook dat verdachte open vuur in aanraking heeft gebracht met een brandbare stof.
Vrijspraak opzettelijke brandstichting
Anders dan de officier van justitie is de militaire kamer van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigd bewijs is om vast te stellen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. De militaire kamer is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte willens en wetens brand heeft gesticht in de berging. Weliswaar is het gedrag van verdachte na het ontstaan van de brand opmerkelijk te noemen en zijn de door verdachte afgelegde verklaringen wisselend, maar op basis daarvan kan de militaire kamer niet vaststellen of verdachte (vol) opzet heeft gehad op brandstichting.
De vraag die dan voorligt, is of uit de handelswijze van verdachte voorwaardelijk opzet op brandstichting kan worden afgeleid. Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval op brand – is sprake indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, kan niet zonder meer worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. De militaire kamer heeft in het voorgaande vastgesteld dat er open vuur in aanraking is gebracht of gekomen met een brandbare stof én dat verdachte dit heeft gedaan. Over het handelen van verdachte waardoor de brand is ontstaan, is echter – zowel uit forensisch onderzoek als uit de verklaringen van de verdachte – geen informatie beschikbaar. Ook kunnen er geen conclusies worden verbonden aan het aantreffen van vluchtige stoffen op de vermoedelijke ontstaanslocatie van de brand, nu de getuige-deskundige ter zitting heeft verklaard dat deze stoffen hier ook door middel van contaminatie na de brand (zij het door bluswerkzaamheden, zij het door het onderzoek op de plaats-delict) kunnen zijn beland. De militaire kamer kan derhalve op basis van het dossier niet vaststellen of verdachte de mogelijkheid dat door zijn handelen brand zou ontstaan bewust heeft aanvaard, zodat ook voorwaardelijke opzet op het brandstichting niet is vast komen te staan.
De militaire kamer zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde culpoze brandstichting
De militaire kamer is echter wel van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde culpoze brandstichting wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het handelen van verdachte, namelijk het open vuur in aanraking brengen met een brandbare stof in een kleine ruimte waarin zich veel brandbare spullen bevonden, moet worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam. Het is dan ook aan de schuld van verdachte te wijten dat in de berging brand is ontstaan.
Gelet op het voorgaande acht de militaire kamer het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Subsidiair
hij op of omstreeks 21 mei 2022 te Goes,
grovelijk, althansaanmerkelijk onvoorzichtig en
/ofonoplettend en
/ofonachtzaam door
een (smeulende) sigaret, dan wel een kooktoestel, althansopen vuur in aanraking te brengen met
kookpuntbenzine, althanseen brandbare stof, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat
(goederen in
)een berging
/kelderboxgeheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor de goederen die zich in de
berging
/kelderboxbevonden en
/ofin de aanleunende bergingen
/kelderboxenen
/ofbovenliggende appartementen bevonden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en
/of
levensgevaar voor personen die zich in de
berging/kelderbox bevonden en/of in de aanleunende bergingen/kelderboxen en/ofbovengelegen appartementen bevonden,
in elk geval levensgevaar voor een ander of anderenen
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich in
de berging/kelderbox bevonden en/of in de aanleunende bergingen/kelderboxen en/ofbovengelegen appartementen bevonden,
in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,ontstond.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair:
aan zijn schuld brand te wijten zijn, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat en terwijl daardoor levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander ontstaat.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in geval van een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. In het geval van een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarbij dienen aan verdachte de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de reclassering geadviseerd. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht dient in mindering te worden gebracht op de op te leggen gevangenisstraf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – gelet op de integraal bepleite vrijspraak – geen strafmaatverweer gevoerd.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft brand doen ontstaan in een berging die zich onder meerdere appartementen bevond. De bergingen maar ook de appartementen daarboven hebben zeer veel schade opgelopen. De bewoners kunnen hierdoor maanden na de brand nog steeds niet terug naar hun woning. Bovendien is door de brand gevaar voor personen ontstaan. Dat de bewoners geen letsel hebben opgelopen, is niet aan verdachtes gedrag te danken. Door adequaat en tijdig optreden van de brandweer zijn er meerdere bewoners in veiligheid gebracht. De militaire kamer rekent het verdachte aan dat hij bij de brand is weggelopen zonder bewoners te waarschuwen of de hulpdiensten in te schakelen. De brand heeft bij de bewoners gevoelens van onveiligheid en onrust teweeg gebracht, zo is ook gebleken uit de slachtofferverklaringen. De impact op hun leven is enorm.
Het veroorzaken van brand is een zeer ernstig feit, juist vanwege de inbreuk die het oplevert op het gevoel van veiligheid van de bewoners en de impact op hun leven. De ernst van het feit rechtvaardigt dan ook een in beginsel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De militaire kamer heeft echter ook rekening te houden met overige omstandigheden zoals het Pro Justitia rapport van psycholoog [naam 4] van 25 augustus 2022 en het reclasseringsrapport van 11 oktober 2022.
Deskundige [naam 4] concludeert onder meer het volgende:
“[…]
Verband diagnose en tenlastegelegde
Bij betr. is sprake van meervoudige problematiek, te weten een persisterende depressieve stoornis, ADHD en een lichte stoornis in alcoholgebruik en van al deze stoornissen kan verondersteld worden dat hier sprake van was ten tijde van het tenlastegelegde. Aangezien betr. de brandstichting ontkend heeft, is geen zicht verkregen op zijn gedachten, gevoelens en emoties ten tijde van het tenlastelegde, indien bewezen, en kan niet worden aangetoond of, en zo ja, op welke manier de beschreven stoornissen hebben doorgewerkt in het tenlastegelegde. Betr. heeft bij een later verhoor toegegeven wel getuige van de brand te zijn geweest en dat hij op een matrasje tevergeefs had proberen te slapen toen hij werd opgeschrikt door hitte en rook als gevolg van brand in zijn berging. Hij verklaart dat hij heeft geprobeerd de brand te blussen en dat hij doodsangsten heeft uitgestaan toen hij in eerste instantie de deur niet open kreeg. Hij heeft de brandweer niet gebeld uit schaamte dat hij het zelf had proberen te blussen in plaats van direct te bellen. Betr. geeft blijk van diepe schaamte over zijn handelen achteraf. Hoewel anders dan het gelijktijdigheidsprincipe geen verband kan worden aangetoond kan wel een beeld geschetst worden van de specifieke omstandigheden waar betrokkene in verkeerde rondom het tenlastegelegde in relatie tot de beschreven stoornissen. Betr. was somber en boos op zijn vriendin die hem niet binnen wilde laten omdat hij die avond eerst alleen en later met vrienden tot in de vroege uurtjes voorafgaande het tenlastegelegde een aanzienlijke hoeveelheid alcohol had gedronken. Zijn alcoholgebruik was de directe aanleiding voor ruzie met zijn vriendin, die uit boosheid de deur op de knip had gedaan en ook ’s nachts en in de vroege ochtend betr. niet binnen had willen laten. Hoewel betr. bekent eerder erg boos te zijn geweest en deze boosheid zoveel mogelijk te hebben ingehouden, was hij naar zijn zeggen al weer rustig toen hij bij de berging aankwam. Rapporteur onthoudt zich van een advies over de mate van toerekening.
Risicoanalyse en prognose
Gezien de ontkenning van het tenlastegelegde en het ontbreken van een delictscenario is het niet mogelijk om te komen tot een klinische inschatting van het recidivegevaar. Omdat onderzoeker zich onthoudt van een advies omtrent de toerekenbaarheid ten aanzien van het hem tenlastegelegde, kan er geen uitspraak gedaan worden over het risico op een eventuele herhaling van soortgelijke feiten en hieruit voortvloeiende zorgprognose en beïnvloedingsmaatregelen.[…]”
De reclassering heeft in het rapport van 11 oktober 2022 het volgende geconcludeerd:
“[…]
Betrokkene is een 33-jarige man die wordt verdacht van (opzettelijke) brandstichting, hetgeen hij ontkent. Hij kan zich althans niet voorstellen dat hij verantwoordelijk is voor het ontstaan van de brand. Wel erkent betrokkene inmiddels, zo blijkt uit de aanvullende verhoren, dat hij verwijtbaar heeft gehandeld, doordat hij heeft nagelaten de hulpdiensten te bellen. Betrokkene was ten tijde van onderhavige verdenking onder invloed van cocaïne en een aanzienlijke hoeveelheid alcohol. Als jongere werd betrokkene veroordeeld wegens mishandeling en tien jaar geleden wegens belediging van een ambtenaar in functie. We kunnen niet spreken van een delictpatroon. Thans zien wij problemen op het gebied van middelengebruik en psychosociaal functioneren. Betrokkene is blijkens de NIFP-rapportage gediagnosticeerd met een persisterende depressieve stoornis (dysthymie) met angstige spanning, ADHD en een lichte stoornis in alcoholgebruik. Aangezien betrokkene ontkennend is wordt door het NIFP geen uitspraken gedaan over mate van toerekenbaarheid, risico's en/of zorgprognose.
Wij zien het middelengebruik van betrokkene als inadequate coping; om te kunnen omgaan met onderliggende psychische problematiek. Ondanks dat betrokkene ontkennend is, erkent hij wel verwijtbaar te hebben gehandeld door niet de hulpdiensten te bellen. Op basis hiervan, alsmede gelet op eerdere matige behandeltrouw / wisselende motivatie in een vrijwillig kader, zien wij voldoende aanknopingspunten om een behandeling in een gedwongen/forensisch kader te adviseren. Wij hebben dit besproken met de NIFP-rapporteur, die dit volledig zei te kunnen onderschrijven.
Positief om te benoemen is dat betrokkene nu zegt mee te willen werken aan behandeling / hulpverlening en zijn middelengebruik wil staken, dan wel tot aanvaardbaar gebruik wil terugbrengen. Het netwerk van betrokkene is steunend, zowel in praktische zin als waar het gedragsverandering betreft. Betrokkene kan aansluitend op zijn detentie bij zijn zus in [plaatsnaam 3] verblijven. Wij achten de risico's op recidive en letselschade gemiddeld, nu dit ons inziens samenhangt met het belang van behandeling.
[…]
Betrokkene is nog immer ontkennend maar erkent inmiddels wel verwijtbaar te hebben gehandeld. Dit, in combinatie met de beschikbare diagnostiek, maakt dat wij menen thans wel een inschatting te kunnen maken van de risico's. Ons gestructureerd professioneel oordeel aan de hand van de RISc is gebaseerd op de specifieke karakteristieken van betrokkene zoals die naar voren komen uit de beschikbare documentatie, gesprekken met referenten en onze indruk van betrokkene. Op grond hiervan wijken wij niet af van inschatting op basis van de OXREC. Wij menen dat de algemene kans op recidive gemiddeld is en nog samenhangt met het belang van behandeling. De kans op letselschade schatten wij eveneens in als gemiddeld, met dezelfde opmerking.[…]”
Op grond hiervan wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een aantal bijzondere voorwaarden, namelijk meldplicht bij reclassering, een ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole.
Gelet op het voorgaande, is de militaire kamer van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden is. Een deel hiervan, te weten 6 maanden, zal voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van 3 jaar. Aan dit voorwaardelijke strafdeel zullen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering in haar advies van 11 oktober 2022. De militaire kamer zal de duur van het voorarrest in mindering brengen op de opgelegde straf.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De vorderingen
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.443,93, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 4.943,93 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.092,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 3.592,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.215,90, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.215,29 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.478,95, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 978,95 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] kan worden toegewezen. De reiskosten naar de zitting toe dienen als proceskosten te worden toegekend.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een hoogte van € 1.500,00 kan worden toegewezen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot een hoogte van € 1.500,00 kan worden toegewezen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] kan worden toegewezen en dat het immateriële deel van de vordering tot een hoogte van € 1.500,00 kan worden toegewezen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] kan worden toegewezen en dat het immateriële deel van de vordering tot een hoogte van € 2.500,00 kan worden toegewezen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] kan worden toegewezen en dat het immateriële deel van de vordering tot een hoogte van € 2.500,00 kan worden toegewezen.
Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partijen
niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Daarnaast vordert de officier van justitie toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in verband met de bepleite vrijspraak zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering.
Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de vorderingen tot smartengeld op het standpunt gesteld dat de gevorderde bedragen te hoog zijn.
Ten aanzien van de vordering materiële schade van [benadeelde 5] en [benadeelde 6] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de schadeposten van de noodkleding dienen te worden gematigd, omdat de benadeelde partijen hier voordeel van genieten.
Ten aanzien van de vordering materiële schade van [benadeelde 1] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er geen causaal verband bestaat tussen het strafbare feit en de hypotheekkosten en dat de kosten van de afschrijving van goederen niet toewijsbaar zijn.
Overweging van de militaire kamer
Vordering [benadeelde 5]
-
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De militaire kamer overweegt dat de schadeposten medicatie (€ 39,95), hotelovernachting (€ 295,80), verlofdagen (€ 365,60), parkeerkosten tijdelijke woning (€ 439,51) en eigen risico in verband met therapie (€ 385,00) niet dan wel onvoldoende inhoudelijk zijn betwist. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. De militaire kamer acht in tegenstelling tot de verdediging de gevorderde bedragen voor noodkleding (€ 299,85) redelijk nu zij deze moest aanschaffen omdat haar garderobe niet beschikbaar was. De extra reiskosten die benadeelde heeft moeten maken ter hoogte van € 275,58 komen eveneens redelijk voor.
De opgevoerde reiskosten met betrekking tot de zitting van € 114,00 (380 x € 0,30), zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 361, zesde lid, Sv kan de verdachte echter wel worden verwezen in deze door de benadeelde partij gemaakte kosten, namelijk als proceskosten. Op die grond liggen deze kosten wel voor toewijzing gereed.
De militaire kamer is van oordeel dat de materiële vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 2.101,29.
-
Proceskostenvergoeding
De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, tot op heden begroot op
€ 114,00, bestaande uit de reiskosten ten behoeve van de strafzitting.
-
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter terechtzitting over de vordering is besproken, stelt de militaire kamer vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt.
Door de culpoze brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Immers werd zij in het appartementencomplex waar zij woonde geconfronteerd met een brand, die zij niet zelfstandig kon ontvluchten zodat zij door de brandweer in veiligheid moest worden gebracht. Sinds de brand heeft zij in elk geval tot en met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, geen gebruik kunnen maken van haar woning, waardoor sprake is van een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De militaire kamer houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van
€ 1.500,00vaststellen.
Vordering [benadeelde 6]
- Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De militaire kamer overweegt dat de schadeposten KPN-abonnement (€ 67,50), parkeerabonnement Gemeente [plaatsnaam 2] tijdelijke woning (€ 439,03), verlofdag bijwonen zitting (€ 143,03) niet dan wel onvoldoende inhoudelijk zijn betwist. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. De militaire kamer acht, in tegenstelling tot de verdediging, de gevorderde bedragen voor noodkleding (€ 209,75) redelijk, nu hij deze moest aanschaffen omdat zijn garderobe niet beschikbaar was. De extra reiskosten die benadeelde heeft moeten maken ter hoogte van € 119,64 komen eveneens redelijk voor.
De militaire kamer is van oordeel dat de materiële vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 978,95.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de militaire kamer vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt.
-
Smartengeld
Door de culpoze brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Immers werd hij in het appartementencomplex waar hij woonde geconfronteerd met een brand, die hij niet zelfstandig kon ontvluchten zodat hij door de brandweer in veiligheid moest worden gebracht. Sinds de brand heeft hij in elk geval tot en met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, geen gebruik kunnen maken van zijn woning, waardoor sprake is van een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De militaire kamer houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van
€ 1.500,00vaststellen.
Vordering [benadeelde 2]
-
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de militaire kamer vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt.
Door de culpoze brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast.
Benadeelde was gedurende de brand niet in de woning aanwezig, maar heeft sinds de brand in elk geval tot en met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, geen gebruik kunnen maken van de woning. Hij is met zijn (zwangere) vrouw en kind van de ene op de andere dag op straat komen te staan en heeft meerdere keren nieuwe tijdelijke woonruimte moeten zoeken. Er is – mede gelet op de zwangerschap van zijn vrouw – sprake van een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van benadeelde en zijn gezin. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De militaire kamer houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van
€ 1.500,00vaststellen.
Vordering [benadeelde 1]
-
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De militaire kamer overweegt ten aanzien van de verschillende materiële schadeposten het volgende.
Anders dan de verdediging, is de militaire kamer van oordeel dat er wel een rechtstreeks verband bestaat tussen de gevorderde hypotheekkosten (gemist voordeel) en het strafbare feit. Immers, indien het feit niet was gepleegd, had zij in haar woning kunnen wonen. De hypotheekkosten zijn nu afgedragen, terwijl zij geen gebruik heeft kunnen maken van haar woning. De gevorderde kosten komen redelijk voor en komen dan ook voor toewijzing in aanmerking komen (€ 2.456,00). De schadeposten van kosten internet (€ 167,53), kosten VVE (€ 939,10), gemeentelijke belastingen en heffingen (€ 429,55), inboedelverzekering (€ 119,90), extra telefoniekosten (€ 12,27) en tegemoetkoming opname verlofuren (€ 224,73) zijn voldoende onderbouwd en zijn niet betwist.
De schadeposten van de betalingen van stroom, gas en drinkwater worden niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze kosten weliswaar maandelijks zijn doorgelopen, maar zullen worden verrekend in de eindafrekening, aangezien in de periode dat de woning niet wordt bewoond geen verbruik van stroom, gas en drinkwater plaatsvindt.
De opgevoerde reiskosten met betrekking tot de zitting van € 115,80 (386 x € 0,30) zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 361, zesde lid, Sv kan de verdachte echter wel worden verwezen in deze door de benadeelde partij gemaakte kosten. Op die grond liggen deze kosten wel voor toewijzing gereed.
De militaire kamer is van oordeel dat de materiële vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 4.349,08.
-
Proceskostenvergoeding
De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, tot op heden begroot op
€ 115,80, bestaande uit de reiskosten ten behoeve van de strafzitting.
-
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de militaire kamer vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt.
Door de culpoze brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Immers werd zij in het appartementencomplex waar zij woonde geconfronteerd met een brand, die zij niet zelfstandig kon ontvluchten zodat zij door de brandweer in veiligheid moest worden gebracht. Sinds de brand heeft zij in elk geval tot en met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, geen gebruik kunnen maken van haar woning, waardoor sprake is van een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De militaire kamer houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van
€ 1.500,00vaststellen.
Vordering [benadeelde 3]
-
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de militaire kamer vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt.
Door de culpoze brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Benadeelde was gedurende de brand niet in de woning aanwezig, maar heeft sinds de brand in elk geval tot en met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, geen gebruik kunnen maken van de woning en heeft meerdere keren nieuwe tijdelijke woonruimte moeten zoeken. Er is sprake van een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De militaire kamer houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van
€ 750,00vaststellen.
Vordering [benadeelde 4]
-
Materiële schade
De militaire kamer overweegt ten aanzien van de schadeposten van witgoed, badkamermeubel en beddengoed dat op basis van de overgelegde stukken onduidelijk is wat de kosten zijn van het vervangen van deze goederen nu de overgelegde facturen dateren van 2016 of geen factuurdatum bevatten. De schadeposten zijn onvoldoende onderbouwd. Daarom zal de militaire kamer de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
-
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de militaire kamer vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt.
Door de culpoze brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Benadeelde was gedurende de brand niet in de woning aanwezig, maar heeft sinds de brand in elk geval tot en met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, geen gebruik kunnen maken van de woning. Er is sprake van een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De militaire kamer houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van
€ 750,00vaststellen.
Ten aanzien van alle vorderingen
-
Wettelijke rente
Verdachte is wettelijke rente over de toegewezen bedragen aan materiële schade verschuldigd. Gelet op de omstandigheid dat er sprake is van meerdere benadeelde partijen en verschillende schadeposten, zal de militaire kamer bepalen dat de wettelijke rente toewijsbaar is vanaf 1 juli 2022.
Verdachte is vanaf 21 mei 2022 wettelijke rente over de toegewezen bedragen aan smartengeld verschuldigd.
-
Schadevergoedingsmaatregel
De militaire kamer ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, en 158 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De militaire kamer:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de hierna te melden voorwaarden;
stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, Regio Zuid, op het adres Langendijk 34-36 in (4819 EW) Breda. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- verdachte laat zich behandelen door een nader door de reclassering te bepalen forensisch zorgverlener. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter dan de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
stelt als overige voorwaarden dat:
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partijen
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 2] , [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] van de volgende bedragen aan materiële schade/smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [benadeelde 5] € 2.101,29juli 2022
€ 1.500,0021 mei 2022
2. [benadeelde 6] € 978,95juli 2022
€ 1.500,0021 mei 2022
3. [benadeelde 2] € 1.500,00mei 2022
4. [benadeelde 1] € 4.349,08juli 2022
€ 1.500,0021 mei 2022
5. [benadeelde 3] € 750,00mei 2022
6. [benadeelde 4] € 750,00mei 2022
 verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 2] , [benadeelde 1] , [benadeelde 3] , en [benadeelde 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hierna te noemen bedragen aan materiële schade/smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [benadeelde 5] € 3.601,29 46 dagen;
2. [benadeelde 6] € 2.478,95 34 dagen;
3. [benadeelde 2] € 1.500,00 25 dagen;
4. [benadeelde 1] € 5.849,08 64 dagen;
5. [benadeelde 3] € 750,00 15 dagen;
6. [benadeelde 4] € 750,00 15 dagen.
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs (voorzitter), mr. M.W.R. Koch, rechter, en Kapitein ter Zee (LD) mr. F.E. Venema, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van der Velden, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam 5] , wachtmeester der eerste klasse van de Koninklijke Marechaussee, opgemaakte proces-verbaal, proces-verbaalnummer [nummer] , gesloten op 29 september 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 83.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 84.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 306.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 59.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 66.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 66.
8.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 17 oktober 2022.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 130-132.
10.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 305.
11.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 306.
12.Verklaring van de getuige-deskundige [naam 3] ter terechtzitting d.d. 17 oktober 2022.