ECLI:NL:RBGEL:2022:6149

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
05/035945-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zedendelict wegens onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van feitelijke aanranding. De tenlastelegging omvatte verschillende ontuchtige handelingen die de verdachte op of omstreeks 16 mei 2020 in Twello zou hebben gepleegd tegen het slachtoffer. De officier van justitie eiste een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken en een werkstraf van 100 uren, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat zedenzaken vaak gekenmerkt worden door de afwezigheid van getuigen en dat de verklaring van het slachtoffer alleen niet voldoende is voor een bewezenverklaring. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende ondersteunend bewijs was voor de verklaring van het slachtoffer. De getuigenverklaringen waren niet specifiek genoeg en er ontbraken objectieve bewijsmiddelen zoals camerabeelden of DNA-sporen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het dossier niet voldeed aan het bewijsminimum en heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens is de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen bewezenverklaring was.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/035945-21
Datum uitspraak : 31 oktober 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar 2000] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
Raadsman: mr. J. Vlug, advocaat in Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 mei 2020 te Twello, althans in Nederland, door geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het betasten van de vagina/schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- het (tong)zoenen van die [slachtoffer]
waarbij dat geweld en/of die één of meer andere feitelijkheden en/of de bedreiging
met geweld en/of één of meer andere feitelijkheden er in hebben bestaan dat
verdachte
- die [slachtoffer] heeft meegenomen in zijn auto en/of
- die [slachtoffer] naar zich toe heeft getrokken en/of heeft vastgehouden en/of
- met zijn handen over de benen, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft
gewreven en/of
- ( meermalen) de hand/pols van die [slachtoffer] heeft gepakt en/of deze in de
richting van zijn geslachtsdeel heeft gebracht en/of
- de kin van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of de mond van die [slachtoffer] (met
zijn hand) heeft geopend en/of
- ( meermalen) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van
verzet/weerstand van die [slachtoffer] en/of (aldus) een bedreigende situatie voor die
[slachtoffer] heeft doen ontstaan;

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] . Voorts heeft de officier van justitie een werkstraf van 100 uren werkstraf subsidiair 50 dagen hechtenis gevorderd.
De verdediging heeft voor vrijspraak gepleit.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Aan verdachte is een zedendelict tenlastegelegd. Zedenzaken kenmerken zich vaak door het feit dat het gaat om twee personen: het veronderstelde slachtoffer dat aangifte heeft gedaan en de veronderstelde dader. Voorts dat getuigen ontbreken. Bij een ontkennende verdachte (waarvan in dit geval sprake is) brengt dit in veel gevallen mee dat vooral (of alleen) de verklaring van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden is en er sprake is van twee tegenover elkaar staande verklaringen.
Op grond van de wet is de verklaring van één getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Voor een bewezenverklaring is daarom nog ander bewijs nodig dat de verklaring van het slachtoffer (op specifieke punten) ondersteunt. Hiervoor is niet voldoende dat getuigen ‘de auditu’, ofwel van horen zeggen, verklaren over wat zij van het veronderstelde slachtoffer hebben gehoord. De bron van deze verklaringen is dan immers steeds het veronderstelde slachtoffer.
De rechtbank moet in deze zaak dan ook de vraag beantwoorden of naast de aangifte sprake is van voldoende steunbewijs en daarmee aan het bewijsminimum is voldaan.
Aangeefster heeft op 28 mei 2020 tijdens een ‘informatief gesprek zeden’ verklaard dat zij op 16 mei 2020 bij verdachte in de auto is gestapt en vervolgens door verdachte op een parkeerplaats is aangerand. Tijdens haar aangifte op 18 juni 2020 en haar aanvullende verklaring op 22 september 2020 is zij in essentie bij haar eerste verklaring gebleven.
De getuige [getuige 1] , de moeder van aangeefster, heeft verklaard dat haar dochter op 16 mei 2020 op enig moment overstuur thuis kwam met [getuige 2] . Volgens moeder vertelde [getuige 2] dat aangeefster was aangerand door verdachte.
De getuige [getuige 2] , de broer van aangeefster, heeft verklaard dat hij aangeefster was gaan zoeken en zag dat zij bij iemand in de auto was gestapt. Toen hij terugliep naar huis kwam hij aangeefster huilend en alleen tegen.
Verdachte heeft bevestigd dat aangeefster bij hem in zijn auto heeft gezeten, dat hij haar been heeft aangeraakt en dat aangeefster heeft geprobeerd om hem te zoenen. Verdachte ontkent dat de tenlastegelegde handelingen hebben plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het dossier onvoldoende ondersteunend bewijs voor de verklaring van aangeefster worden gevonden. De getuige [getuige 1] heeft verklaard wat zij heeft gehoord van [getuige 2] , die dit op haar beurt van aangeefster heeft gehoord. De bron van informatie van deze getuige is dus aangeefster zelf geweest. Er zijn daarnaast geen andere bewijsmiddelen, zoals camerabeelden of DNA-sporen, die de verklaring van aangeefster kunnen ondersteunen. De enkele (niet specifieke) verklaring van [getuige 1] dat aangeefster overstuur thuis kwam, is onvoldoende om de verklaring van aangeefster te ondersteunen. Ditzelfde geldt voor de verklaring van [getuige 2] : ook deze verklaring is noch op zichzelf, noch in onderlinge samenhang met de verklaring van getuige [getuige 1] beschouwd, voldoende om als steunbewijs te kunnen dienen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de verklaring van aangeefster over de handelingen die verdachte zou hebben verricht. Hierdoor is niet voldaan aan de wettelijke regeling met betrekking tot het bewijsminimum. Om die reden zal verdachte worden vrijgesproken.

4.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 23,99 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Overweging van de rechtbank
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Jansen (voorzitter), mr. J.M.J.M. Doon en
mr. W.H.S. Duinkerke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 oktober 2022.