ECLI:NL:RBGEL:2022:6110

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/406325 / HZ ZA 22-216
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht van nietigheid van besluiten van de Vereniging van Eigenaren

In deze zaak vordert de eiseres, eigenaar van een recreatiewoning, een verklaring voor recht dat een besluit van de Vereniging van Eigenaren (VvE) van 12 januari 2019, dat toestemming verleent voor afwijkend gebruik van haar woning, nietig is. De eiseres stelt dat het besluit in strijd is met de splitsingsakte, omdat afwijkend gebruik alleen is toegestaan indien het recht persoonlijk, tijdelijk en voor herstel vatbaar is. De VvE heeft op 16 oktober 2021 een besluit genomen om alle in het verleden genomen besluiten te bekrachtigen, maar de eiseres betwist de geldigheid hiervan. De rechtbank oordeelt dat het besluit van 12 januari 2019 nietig is, omdat het niet voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank wijst de vordering van de eiseres tot nietigheid van het besluit van 16 oktober 2021 af, omdat de VvE bevoegd was om dit besluit te nemen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/406325 / HZ ZA 22-216
Vonnis van 2 november 2022
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R. Rijkeboer-Kollee te Leusden,
tegen
de vereniging
[gedaagde partij],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. K.T.A. Weijdt te Wijchen.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 augustus 2022
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 5 oktober 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is eigenaar van de recreatiewoning, adres [adres+plaats 1] . Deze woning maakt onderdeel uit van [naam park] . [eisende partij] is van rechtswege lid van de [gedaagde partij] , opgericht 31 maart 1994 (KvK 08209523). De statutaire zetel van de [gedaagde partij] is [plaats] .
2.2.
Deze VvE bestaat uit 96 appartementsrechten, waarvan er 94 een 1/114de aandeel in de gemeenschap hebben. Appartementsrecht [nummer 1] heeft 8/114de aandeel in de gemeenschap en appartementsrecht [nummer 2] heeft 12/114de aandeel in de gemeenschap (productie 1 van [eisende partij] ). De ondersplitsing van [nummer 1] en [nummer 2] heeft plaatsgevonden op 27 januari 1995. Per dezelfde datum zijn de VvE’s Twee en Drie opgericht (producties 3 en 4 van [gedaagde partij] ).
2.3.
Op 12 januari 2019 heeft op verzoek van een aantal eigenaren een extra (buitengewone) ledenvergadering van [gedaagde partij] plaatsgevonden. Op de vergadering waren van de 114 stemmen in totaal 102 stemmen - al dan niet via een volmacht – vertegenwoordigd.
2.3.1.
De heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), eigenaar van de op [naam park] gelegen woning [adres+plaats 2] , heeft in deze vergadering met een beroep op artikel 14 lid 4 van de akte van splitsing toestemming gevraagd om te gedogen dat hij zijn woning als bedrijfswoning mag gebruiken.
2.3.2.
Artikel 14 lid 4 akte van Splitsing (productie 1 van [eisende partij] ) bepaalt het volgende:

4. Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht het privégedeelte te gebruiken overeenkomstig de bestemming, te weten: als woning en tuin, een en ander in de recreatieve sector.
Een gebruik dat afwijkt van deze bestemming is slechts geoorloofd met toestemming van de vergadering, onverminderd de ter zake geldende publiekrechtelijke bepalingen. De vergadering kan bij het verlenen van de toestemming bepalen dat deze weer kan worden ingetrokken.”
2.3.3.
In het voorstel dat in stemming is gebracht op 12 januari 2019 is onder meer bepaald dat [betrokkene 1] dient te garanderen dat, indien hij overgaat tot beëindiging van het bedrijf, hij het feitelijk gebruik van de woning weer terugbrengt in de oorspronkelijke staat als recreatiewoning; dat de toestemming overdraagbaar is aan een rechtsopvolger, indien en voor zover de rechtsopvolger de bedrijfsactiviteiten daadwerkelijk voortzet, en dat deze toestemming wordt verleend aan [betrokkene 1 en 2] . De voorwaarde (6) dat na een eventuele overdracht aan een rechtsopvolger de vergadering de verleende toestemming eventueel weer kan intrekken is ter vergadering toegevoegd. Deze laatste voorwaarde (6) was niet tevoren geagendeerd. In de notulen is als stemuitslag vermeld: 78 stemmen voor, 23 stemmen tegen, 1 stem blanco en voorwaarde 6 is met unanieme stemmen toegevoegd en aangenomen (productie 7 van [gedaagde partij] ).
2.3.4.
Het besluit luidt daarmee: “De vergadering verleent toestemming voor het gebruik van de recreatiewoning van de heer [betrokkene 1] als bedrijfswoning ten behoeve van de bedrijfsvoering van [naam park] , waarbij de gestelde voorwaarden van toepassing zijn.”
2.4.
De gemeente heeft op 11 februari 2019 het bestemmingsplan [naam park] vastgesteld met daarin de bestemming voor twintig camperplaatsen en de bedrijfswoning. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 maart 2020 het door onder meer [eisende partij] ingestelde beroep tegen de vaststelling van het bestemmingsplan ongegrond verklaard (ECLI:NL:RVS:2020:812).
In rechtsoverweging 14.1 heeft de Afdeling het volgende overwogen:

De Afdeling stelt vast dat permanente bewoning van de aangeduide woning op grond van artikel 3, lid 3.4.1, onder b, van de planregels alleen mogelijk is zolang die noodzakelijk is voor de exploitatie van het recreatieterrein. Zodra blijkt dat permanente bewoning niet langer noodzakelijk is, wordt gehandeld in strijd met het plan en kan er handhavend worden opgetreden tegen permanente bewoning. Anders dan [appellant A] en anderen veronderstellen, ligt de door hen bedoelde tijdelijkheid reeds besloten in artikel 3, lid 3.4.1, onder b, van de planregels.”
2.5.
Op initiatief van een aantal eigenaars is op 25 januari 2020 een extra vergadering bijeengeroepen met als agendapunt een voorstel om [Bureau 1] , adviseur op het gebied van splitsingsakten en appartementsrechten (hierna: [Bureau 1] ), onderzoek te laten doen naar onder meer de splitsingsakten.
2.6.
Omdat bij de vergadering van 25 januari 2020 niet het vereiste quorum aanwezig was, heeft ingevolge artikelen 35 lid 5 en 36 lid 5 van de akte van splitsing een tweede vergadering plaatsgevonden op 29 februari 2020 (productie 8 van [gedaagde partij] ). In deze vergadering heeft [Bureau 1] zijn onderzoek toegelicht naar de splitsing en ondersplitsingen en naar de wijze van stemming in de VvE. Met betrekking tot de permanente bewoning heeft [Bureau 1] toegelicht dat bij afwijkend gebruik van de woning aan minimaal drie voorwaarden moet zijn voldaan. Het recht moet persoonlijk, aan tijd gebonden en voor herstel vatbaar zijn.
2.7.
Bij brief van 6 maart 2020 (productie 5 van [eisende partij] ) heeft onder anderen [eisende partij] aan het bestuur van de VvE geschreven dat zij zich beroept op de nietigheid van het op 12 januari 2019 genomen besluit inzake afwijkend gebruik van de recreatiewoning, omdat het voorstel onjuist in stemming is gebracht en niet voldoet aan de vereisten dat het recht persoonlijk, tijdelijk en voor herstel vatbaar is.
2.8.
Naar aanleiding van de toelichting door [Bureau 1] zijn VvE Twee en VvE Drie op 9 maart 2020 in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven en is de stemprocedure in de VvE’s in overeenstemming gebracht met de splitsingsakten. Bij brief van 31 maart 2020 (productie 9 van [gedaagde partij] ) heeft het VvE-bestuur een chronologisch overzicht van de ontwikkelingen binnen de VvE aan de leden gestuurd. Hierbij is voornoemde brief van 6 maart 2020 vermeld met de opmerking dat als het besluit van 12 januari 2019 nietig is het in de eerstvolgende VvE weer in stemming wordt gebracht.
2.9.
Bij brief van 11 mei 2020 (productie 4 van [eisende partij] ) heeft de advocaat van de VvE namens deze aan onder anderen [eisende partij] in reactie op de brief van 6 maart 2020 meegedeeld dat zij het bestuur van de VvE heeft geadviseerd om het besluit van 12 januari 2019 opnieuw formeel in stemming te brengen en dan volgens het getrapte systeem.
2.10.
Tijdens de vergadering van de VvE op 16 oktober 2021 is het voorstel om “
alle in het verleden genomen besluiten te bekrachtigen”, in stemming gebracht. [eisende partij] heeft bezwaar gemaakt tegen het in stemming brengen van dit voorstel, omdat het besluit inzake de dienstwoning van [betrokkene 1] niet aan de wettelijke vereisten voldoet. De vergadering is aan haar bezwaar voorbijgegaan en het voorstel is in stemming gebracht. Resultaat van de stemming is 71 stemmen voor, 10 stemmen tegen en 12 blanco stemmen, waarmee het voorstel is aangenomen (productie 3 van [eisende partij] ).

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert, na vermeerdering van eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair: een verklaring voor recht dat
  • het op de ALV van 12 januari 2019 genomen besluit inzake toestemming voor afwijkend gebruik, nietig is,
  • het op de ALV van 16 oktober 2021 genomen besluit, inhoudende de bekrachtiging van alle in het verleden genomen besluiten, nietig is;
subsidiair: het op de ALV van 16 oktober 2021 genomen besluit, inhoudende bekrachtiging van alle in het verleden genomen besluiten, nietig te verklaren, met veroordeling van [gedaagde partij] in de kosten van het geding.
3.2.
[eisende partij] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat het besluit van 16 oktober 2021 in strijd met de splitsingsakte is, omdat afwijkend gebruik van de bestemming slechts is toegestaan, indien de wijziging persoonlijk, tijdelijk en voor herstel vatbaar is. De wijziging is echter in tijd niet voldoende bepaald. Een afwijkende gebruik van de recreatiewoning dat overgaat op de rechtsopvolger, indien en voorzover de rechtsopvolger de bedrijfsactiviteiten daadwerkelijk voortzet, heeft goederenrechtelijk gevolg en hiervoor is toestemming van alle appartementseigenaars nodig. Die toestemming is nooit verleend. Daarbij komt dat het besluit van 12 januari 2019 niet volgens het in de splitsingsakte opgenomen getrapte systeem is genomen, met als gevolg dat het besluit nietig is. Op grond van artikel 3:58 BW heeft bekrachtiging geen effect als een onmiddellijk belanghebbende zich op de ongeldigheid van het besluit heeft beroepen. Hiervoor verwijst [eisende partij] naar haar brief aan het bestuur van [gedaagde partij] van 6 maart 2020. Tevens heeft [eisende partij] in augustus 2021 het bestuur van de [gedaagde partij] een lijst met agendapunten voor de najaars ALV 2021 toegestuurd met onder 4. “
Nietig besluit beheerderswoning [betrokkene 1]” met het verzoek een nieuw besluit te nemen.
3.3.
[gedaagde partij] voert de navolgende verweren. De wettelijke termijn van artikel 5:130 jo artikel 2:15 BW is verstreken, zodat [eisende partij] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. Verder is het besluit van 12 januari 2019 niet nietig, want de verandering van de bestemming van de woning van [betrokkene 1] is persoonlijk, tijdelijk en voor herstel vatbaar. Er is geen sprake van goederenrechtelijke werking. [eisende partij] heeft geen belang gesteld. Het recht om alsnog een verklaring voor recht te vorderen dat het besluit nietig is, heeft [eisende partij] verwerkt. Dat levert misbruik van recht op en rechtvaardigt tevens een volledige proceskostenveroordeling.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wijziging van eis

4.1.
In haar spreekaantekeningen heeft [eisende partij] onder 10 haar eis vermeerderd. Zij beroept zich tevens op de nietigheid van het besluit van 12 januari 2019. [gedaagde partij] heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijze van vermeerdering van eis.
4.2.
Artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde is bevoegd daartegen bezwaar te maken op de grond dat een vormvoorschrift niet is gevolgd en/of de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
4.3.
Strikt genomen had de eiswijziging bij akte moeten worden gevorderd. In dit geval oordeelt de rechtbank de spreekaantekeningen als voldoende. Gelet op de dagvaarding en ingediende producties van [eisende partij] is de kern van de zaak de nietigverklaring van het besluit van 19 januari 2019. In feite blijkt uit de conclusie van antwoord dat [gedaagde partij] verbaasd is dat geen nietigverklaring van het besluit van 12 januari 2019 is gevorderd, omdat dit logisch uit de stellingen van [eisende partij] voortvloeit. [gedaagde partij] is niet in haar verdediging geschaad. In §15 van de conclusie van antwoord heeft [gedaagde partij] reeds uitgebreid gemotiveerd waarom in haar ogen het besluit van 12 januari 2019 niet nietig is. In §3 van de spreekaantekeningen wordt dit herhaald. Er zal daarom recht worden gedaan op de vermeerderde eis.
Voorgeschiedenis
4.4.
Sinds de ondersplitsingen van appartementsrecht [nummer 1] en [nummer 2] in 1995 hebben de stemmingen over voorstellen in de VvE niet voldaan aan het wettelijke vereiste van artikel 5:127 lid 3 BW. De onder-VvE’s zijn opgericht bij de akten van ondersplitsing van [nummer 1] en [nummer 2] , maar er is geen bestuur aangesteld en de onder-VvE’s hebben niet als zodanig gefunctioneerd. Tot maart 2020 hebben alle appartementseigenaars gelijkelijk aan de stemmingen over de voorliggende besluiten in [gedaagde partij] deelgenomen. Uit de splitsingsaktes blijkt dat de stemmen van de onder-VvE’s Twee en Drie eensluidend moeten worden uitgebracht in de [gedaagde partij] . Op grond van artikel 2:14 lid 1 BW is een besluit van een orgaan (VvE) van een rechtspersoon (vereniging) dat in strijd met de wet of de statuten is, nietig. Op grond van artikel 5:129 lid 1 BW wordt de akte van splitsing gelijkgesteld met de statuten. De regels in de splitsingsakten omtrent de wijze van stemming door de onder-VvE’s zijn niet gevolgd. Deze regels betreffen de geldigheid van een besluit zodat het niet naleven van dit soort voorschriften in het systeem van de wet tot gevolg heeft dat het besluit nietig is. De stelling van [gedaagde partij] dat de onjuiste stemming alleen een mogelijk vernietigbaar besluit tot gevolg heeft, is daarmee weerlegd.
4.5.
In deze zaak wordt allereerst aan de rechtbank de vraag voorgelegd of [gedaagde partij] met een op juiste wijze genomen besluit op 16 oktober 2021 inhoudende “
Alle in het verleden reeds genomen besluiten zijn door de vergadering bekrachtigd” heeft bereikt dat het nietige besluit van 12 januari 2019 is bekrachtigd. De rechtbank komt tot de conclusie dat daarvan in de gegeven omstandigheden geen sprake is.
Op welke rechtsgrond is de bekrachtiging gebaseerd?
4.6.
Het lijkt erop dat partijen tijdens de vergadering van 16 oktober 2021 de bekrachtiging van artikel 3:58 BW voor ogen hadden (zie notulen sub 6). In lijn daarmee heeft [eisende partij] in de brief van 6 maart 2020 als verweer gevoerd dat zij een beroep heeft gedaan op de nietigheid van het besluit van 12 januari 2019, zodat de bekrachtiging van artikel 3:58 BW geen effect heeft gehad. In reactie hierop heeft [gedaagde partij] tijdens de mondelinge behandeling (spreekaantekeningen, nr. 3 en 4) aangevoerd dat ten onrechte ervan wordt uitgegaan dat het besluit van 16 oktober 2021 op artikel 3:58 BW is gegrond. De gedachte was een praktisch besluit te nemen zodat alle in het verleden genomen besluiten zouden worden bevestigd. De foutieve wijze van stemming levert geen nietigheid op, maar mogelijk vernietigbaarheid van het besluit van 12 januari 2019. [gedaagde partij] spreekt per abuis over ‘bekrachtiging’, maar de naam maakt in deze niet uit volgens [gedaagde partij] . Er werd aansluiting gezocht bij artikel 2:15 lid 6 jo 3:55 BW.
4.7.
Met haar (gewijzigde) standpunt dat het besluit van 12 januari 2019 niet nietig maar vernietigbaar is, heeft [gedaagde partij] iedere logische grond voor het rechtsgevolg van het besluit van 16 oktober 2021 tot bekrachtiging van de in het verleden genomen besluiten zelf ondergraven. Er ontbreekt dan een rechtsgrond voor de gestelde bekrachtiging. Dit maakt dat, wat er verder zij van het inhoudelijke standpunt van [eisende partij] , de gevorderde verklaring voor recht dat het besluit van 12 januari 2019 nietig is, zal worden toegewezen.
4.8.
De volgende vraag die [eisende partij] aan de rechtbank heeft voorgelegd is of het besluit van 16 oktober 2021 nietig is.
Daartoe heeft zij aangevoerd dat het besluit van 12 januari 2019 in strijd met de splitsingsakte is. Een toestemming tot afwijkend gebruik die op een rechtsopvolger overgaat, heeft goederenrechtelijke werking en daarmee moeten alle appartementseigenaren instemmen.
[gedaagde partij] heeft betwist dat het besluit van 16 oktober 2021 nietig is. Het besluit is met getrapte stemming tot stand gekomen en inhoudelijk is er niets mis met het besluit.
4.9.
De inhoudelijke gronden die [eisende partij] aanvoert voor de nietigheid van het besluit van 16 oktober 2021 zien in feite op de vraag of het besluit van 12 januari 2019 tot de bevoegdheid van de VvE behoort. Als haar standpunt juist zou zijn en het aan [betrokkene 1] verleende recht goederenrechtelijke werking zou hebben, is niet de VvE bevoegd om het besluit van 12 januari 2019 te bekrachtigen. Op zich doet dat niet af aan de geldigheid van het besluit van 16 oktober 2021. Het komt aan op de uitleg van “alle in het verleden genomen besluiten”. Uit de notulen van de vergadering van 16 oktober 2021 blijkt dat is gevraagd om “alle” te vervangen door “de bij de VvE behorende”. Na een uitgebreide discussie heeft de voorzitter verklaard dat het voorstel niet meer gewijzigd kan worden, omdat de onder VvE’s al over dit voorstel gestemd hebben. Logischerwijs kan de VvE met de aanduiding van “alle” alleen besluiten bekrachtigen waartoe zij de bevoegdheid heeft. Is de VvE niet bevoegd ten aanzien van een bepaald besluit, dan staat die onbevoegdheid eraan in de weg dat het betreffende besluit wordt bekrachtigd. [eisende partij] heeft geen andere argumenten aangevoerd die afdoen aan de geldigheid van het besluit van 16 oktober 2021. Dat betekent dat de vordering van [eisende partij] tot een verklaring voor recht dat het besluit van 16 oktober 2021 nietig is, zal worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde vernietiging van dit besluit.
4.10.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
Wat nu?
4.11.
Als gevolg van de verklaring voor recht dat het besluit van 12 januari 2019 nietig is, ontbreekt de toestemming van de VvE voor [betrokkene 1] om de recreatiewoning als bedrijfswoning te gebruiken. Dit betekent dat een nieuw besluit genomen zal moeten worden. De rechtbank geeft [gedaagde partij] in overweging om zich wat betreft de te stellen voorwaarden goed te laten adviseren, zodat duidelijk is dat het te verlenen recht persoonlijk, tijdelijk en voor herstel vatbaar is. Gebruik van een term als ‘rechtsopvolger’ geeft in dit verband alleen maar verwarring. Tot slot merkt de rechtbank naar aanleiding van opmerkingen op de mondelinge behandeling op dat de publiekrechtelijke bestemming en de civielrechtelijke toestemming naast elkaar vereist zijn. Het staat de VvE vrij andere/ strengere voorwaarden te stellen dan uit de publiekrechtelijke bestemming blijkt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat het op de ALV van 12 januari 2019 genomen besluit inzake toestemming voor afwijkend gebruik, nietig is,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022.
St/PB