ECLI:NL:RBGEL:2022:610

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
C/05/395718 / FA RK 21-3737
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beëindiging van het gezag over een minderjarige in een pleeggezin

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 januari 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van de ouders over hun minderjarige dochter te beëindigen. De minderjarige, die sinds 2018 in een pleeggezin woont, heeft te maken gehad met verschillende traumatische ervaringen. De Raad verzocht om beëindiging van het gezag, omdat de ontwikkeling van het kind in gevaar zou zijn door de situatie van de ouders. De rechtbank heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld, waarbij zij de belangen van het kind vooropstelde. Tijdens de zitting zijn zowel de ouders als de pleegouders gehoord. De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek en benadrukt dat zij altijd heeft meegewerkt aan de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van haar dochter. De vader heeft aangegeven dat hij het goed vindt dat zijn dochter in het pleeggezin opgroeit en dat hij het gezag kan laten beëindigen. De pleegouders hebben ook bevestigd dat het goed gaat met de minderjarige en dat zij zich veilig voelt in hun zorg. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een bedreiging van de ontwikkeling van het kind en dat de ouders hun gezag niet misbruiken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het gezag van de ouders niet beëindigd hoeft te worden en heeft het verzoek van de Raad afgewezen.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Zaakgegevens : C/05/395718 / FA RK 21-3737
datum uitspraak: 18 januari 2022
beschikking van de rechtbank over de gezagsbeëindiging
naar aanleiding van het verzoek van
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Gelderland
,locatie Arnhem (hierna: de Raad),
betreffende:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna: [roepnaam minderjarige].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[moeder], hierna: de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. J.T.M. Sengers te Rotterdam,
[vader], hierna: de vader,
wonende te [woonplaats],
[pleegouders], hierna: de pleegouders,
wonende te [woonplaats],
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, hierna: de GI,
gevestigd te Arnhem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 8 november 2021;
- het verweerschrift en het F9-formulier met bijlagen van mr. Sengers van 16 december 2021.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 21 december 2021 zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. J.T.M. Sengers;
- de vader;
- de pleegouders;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland (hierna: de GI).

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [roepnaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[roepnaam minderjarige] woont sinds [maand] 2018 in een pleeggezin. Sinds [maand] 2019 woont [roepnaam minderjarige] in het huidige perspectief biedende pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 20 juli 2018 is [roepnaam minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De kinderrechter heeft bij voormelde beschikking ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] in een pleeggezin.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 24 juni 2021 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] verlengd tot 20 juli 2022.
2.5.
De GI heeft zich bij brief van 13 oktober 2021 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de ouders over [roepnaam minderjarige] te beëindigen en de GI tot voogdes over haar te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad acht een gezagsbeëindigende maartrel nodig, omdat [roepnaam minderjarige] nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd gezien de trauma’s die zij heeft opgelopen en het gemis van haar moeder. Ondanks dat het perspectief voor haar en de ouders duidelijk is, is het belangrijk dat niet alleen uitgesproken wordt dat [roepnaam minderjarige] bij de pleegouders zal opgroeien, maar dat de juridische situatie hier ook bij past. Omdat [roepnaam minderjarige] een zeer getraumatiseerd meisje is dat in haar huidige pleeggezin tot ontwikkeling komt, helpt een duidelijk toekomstperspectief haar om zich veilig te kunnen voelen en vanuit daar verder te kunnen ontwikkelen.
3.3.
De zittingsvertegenwoordigster van de Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd.

4.Het verweer

4.1.
De moeder voert gemotiveerd verweer en verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de Raad strekkende tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [roepnaam minderjarige] af te wijzen.

5.Het standpunt van belanghebbenden

5.1.
Door en namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat de moeder achter de plaatsing van [roepnaam minderjarige] bij de pleegouders staat en daar ook in berust. De moeder heeft zich nimmer verzet tegen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] en [roepnaam minderjarige] verkeert niet in onzekerheid over haar opgroeiperspectief, omdat zij weet dat zij zal opgroeien in het pleeggezin. De moeder ziet dan ook geen enkele noodzaak om tot een gezagsbeëindiging over te gaan. Daarnaast heeft de moeder altijd meegewerkt aan gezagsbeslissingen die moeten worden genomen en heeft zij altijd overal mee ingestemd. De moeder stelt zich dan ook op het standpunt dat een gezagsbeëindiging niet in redelijke verhouding staat tot het doel dat wordt nagestreefd en dus niet voldoet aan het noodzakelijkheidsvereiste in het licht van artikel 8 EVRM. Nu de moeder het altijd eens is geweest met de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] en haar altijd emotionele en onvoorwaardelijke toestemming heeft gegeven om in het pleeggezin te blijven wonen, kan een uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] in de toekomst immers ook binnen een vrijwillig kader plaatsvinden. Bovendien vindt de moeder de betrokkenheid van de jeugdbeschermer een meerwaarde hebben als het gaat om de invulling van haar rol als moeder op afstand. Verzocht wordt daarom om het verzoek van de Raad strekkende tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [roepnaam minderjarige], met benoeming van de GI tot voogd, af te wijzen.
5.2.
Door de vader is ter zitting naar voren gebracht dat het goed is dat [roepnaam minderjarige] in het huidige pleeggezin zal opgroeien. Om die reden kan hij het accepteren dat zijn gezag beëindigd wordt. Als besloten wordt dat de moeder haar ouderlijk gezag mag behouden, wenst de vader dat het gezamenlijk ouderlijk gezag wordt voortgezet. Ook de vader werkt immers overal aan mee.
5.3.
De pleegouders hebben ter zitting naar voren gebracht dat zij bij [roepnaam minderjarige] geen onzekerheid over haar toekomst ervaren. [roepnaam minderjarige] ontwikkelt zich goed en ook op school gaat het goed met [roepnaam minderjarige]. De pleegouders beamen dat de ouders altijd een grote rol zullen blijven spelen in het leven van [roepnaam minderjarige] en dat zij [roepnaam minderjarige] nooit weg zouden houden bij de ouders.

6.Het standpunt van de GI

6.1.
De GI heeft de ouders gecomplimenteerd, omdat zij er – ondanks hun problematiek – altijd voor [roepnaam minderjarige] zijn geweest. De vader is de contacten met [roepnaam minderjarige] altijd nagekomen en de moeder heeft ondanks de diepe dalen die zij heeft gehad, altijd haar best gedaan voor [roepnaam minderjarige]. De zorgen van de GI zitten voornamelijk in het feit dat de ouders niet altijd op één lijn zitten. Wat betreft het toekomstperspectief van [roepnaam minderjarige] is er geen onzekerheid. De ouders hebben altijd achter de plaatsing van [roepnaam minderjarige] bij het pleeggezin gestaan en zouden dat in de toekomst ook blijven doen. De GI begrijpt het gevoel van de moeder dat zij bang is dat zij minder wordt betrokken bij [roepnaam minderjarige] als zij geen gezag meer heeft, maar de moeder is altijd belangrijk geweest voor [roepnaam minderjarige] en de ouders zullen altijd de ouders van [roepnaam minderjarige] blijven. Het contact met [roepnaam minderjarige] is voor beide ouders belangrijk. Tussen de vader en [roepnaam minderjarige] is sprake van stabiel contact en de moeder heeft nu ook contact met [roepnaam minderjarige]. Als het ouderlijk gezag wordt beëindigd zal er zeker gewerkt blijven worden aan de opbouw van de contacten.

7.De beoordeling

Beëindiging van het gezag
7.1.
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of het gezag van de ouders moet worden beëindigd. Het volgende wettelijk kader is daarvoor van belang.
7.2.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
7.3.
De rechtbank is op grond van de inhoud van de overgelegde stukken en het onderzoek ter zitting van oordeel dat het thans niet in het belang van [roepnaam minderjarige] is om het gezag van de ouders te beëindigen.
7.4.
Vast is komen te staan dat [roepnaam minderjarige] een kwetsbaar kind is dat kampt met persoonlijke problematiek. [roepnaam minderjarige] heeft in totaal in vier verschillende pleeggezinnen gewoond en in combinatie met haar eerdere opgelopen trauma’s is zij bang om alleen gelaten te worden. Dit uit zich in paniekreacties die zij in meerdere situaties liet zien. Sinds zij in [maand] 2019 in het huidige pleeggezin is geplaatst, ontwikkelt [roepnaam minderjarige] zich goed. Het is voor haar duidelijk dat zij in het pleeggezin zal opgroeien en zij is zich hierdoor een stuk veiliger gaan voelen. Ook op school gaat het goed met [roepnaam minderjarige]. De vader bezoekt [roepnaam minderjarige] eenmaal per twee weken in het pleeggezin. Deze bezoeken verlopen goed. De moeder en [roepnaam minderjarige] hebben elkaar sinds drie jaar weer voor het eerst gezien en ook deze ontmoeting is goed verlopen. Tevens is uit de stukken en het behandelde ter zitting gebleken dat de samenwerking tussen de pleegouders en de ouders goed verloopt. Beide ouders zijn betrokken bij [roepnaam minderjarige] en willen het beste voor haar. Zij ondersteunen de plaatsing van [roepnaam minderjarige] bij de pleegouders en dragen dit ook naar haar uit. Hoewel alle betrokkenen erkennen dat noch de moeder noch de vader de volledige zorg en opvoeding van [roepnaam minderjarige] op zich zou kunnen nemen, is wel sprake van een positieve ontwikkeling bij de ouders.
7.5.
In de Memorie van Toelichting zijn een aantal factoren genoemd die van belang zijn bij de afweging of een gezagsbeëindiging is aangewezen indien een minderjarige in een pleeggezin is geplaatst:
  • er dient duidelijkheid te bestaan over het opvoedings- en ontwikkelingsperspectief van het kind, zodat het zich volledig en harmonieus kan ontwikkelen;
  • verlenging van de maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing over een reeks van jaren, is in beginsel geen wenselijke maatregel omdat daarmee de onzekerheid over het opvoedingsperspectief blijft voortbestaan;
  • aan het belang van het kind bij continuïteit van zijn opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces dient zwaarwegende betekenis te worden toegekend;
  • enkel de bereidheid van de ouder met gezag om zich niet te verzetten tegen de uithuisplaatsing van het kind, mag niet doorslaggevend zijn bij toewijzing van het verzoek tot beëindiging van het gezag.
7.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Het ijkpunt voor het bepalen van de in artikel 1:266 bedoelde termijn is de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaande ernstige schade voor zijn ontwikkeling op te lopen. Het hangt van de leeftijd en de ontwikkeling van de minderjarige af, wat een redelijke of aanvaardbare termijn is. Weliswaar wordt over het algemeen voor jongere kinderen een kortere termijn gehanteerd dan voor oudere kinderen, in het onderhavige geval is echter niet gebleken van enige onzekerheid bij [roepnaam minderjarige] noch is deze door de Raad aannemelijk gemaakt. Ter zitting is door de GI expliciet verklaard dat [roepnaam minderjarige] geen onzekerheid ervaart over haar verblijf in het pleeggezin.
7.7.
Voorts overweegt de rechtbank dat [roepnaam minderjarige] belang heeft bij continuïteit in haar opvoedingssituatie. Gelet op de huidige omstandigheden, waarbij [roepnaam minderjarige] wordt opgevoed door de pleegouders, zij haar vader eenmaal per twee weken ziet en er wordt toegewerkt naar contactherstel met haar moeder, lijkt die continuïteit echter niet bedreigd te worden. De ouders erkennen dat [roepnaam minderjarige] op de goede plek zit. Zij werken op constructieve wijze samen met de pleegouders en kunnen [roepnaam minderjarige] de emotionele toestemming geven om op te groeien binnen het huidige pleeggezin.
7.8.
Het enkele feit dat de moeder, met hulpverlening, probeert om een waardevolle en constructieve rol in het leven van [roepnaam minderjarige] te spelen, en zij daardoor niet uitsluit dat zij in de toekomst een nog grotere rol zou kunnen spelen, leidt voor de rechtbank niet tot de conclusie dat thans sprake zou zijn van een bedreiging van de continuïteit van de opvoedingssituatie van [roepnaam minderjarige].
7.9.
Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat de rol die de moeder in de toekomst mogelijk kan vervullen in het leven van [roepnaam minderjarige] volledig is uitgekristalliseerd. Er is sprake van meer stabiliteit in het leven van de moeder en zij werkt hier met hulpverlening nog steeds aan. De Raad heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de moeder op termijn de rol van moeder op afstand niet zou kunnen spelen.
7.10.
Voorts blijkt uit de Memorie van Toelichting dat een gezagsbeëindiging kan worden voorkomen als weliswaar duidelijk is – in de loop van de ondertoezichtstelling – dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding nooit meer op zich kunnen nemen, maar ouders wel in staat zijn dit te accepteren. In een dergelijk geval zou de hulpverlening wellicht in een vrijwillig kader kunnen worden voortgezet.
7.11.
De rechtbank is van mening dat onvoldoende gesteld is dat en waarom de hulpverlening niet in een vrijwillig kader mogelijk zou zijn, dat wil zeggen voortzetting van de uithuisplaatsing met instemming en medewerking van beide ouders, nu uit het raadsrapport en het verhandelde ter zitting blijkt dat bij beide ouders sprake is van inzicht omtrent de noodzaak van de voortzetting van de plaatsing van [roepnaam minderjarige] bij de pleegouders. De GI heeft ter zitting verklaard niet te verwachten dat de ouders in de toekomst het opgroeien van [roepnaam minderjarige] in het pleeggezin ter discussie zullen gaan stellen, nu de ouders het belang van [roepnaam minderjarige] altijd voorop hebben gesteld.
7.12.
De rechtbank kan evenmin vaststellen dat de ouders hun gezag misbruiken. De ouders hebben immers kenbaar gemaakt dat zij meewerken en hebben meegewerkt aan alle gezagsbeslissingen met betrekking tot [roepnaam minderjarige]. Dit is door de GI ook beaamd. Van misbruik van gezag door de ouders is dus geen sprake.
7.13.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd waarom het gezag van de ouders moet worden beeïndigd. Het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders wordt daarom afgewezen.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
wijst het verzoek van de Raad af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van der Linde, rechter, in tegenwoordigheid van J.A.M. Rozema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2022.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.