ECLI:NL:RBGEL:2022:6081

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/408923 / KZ ZA 22-146
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding betreffende locatie- en contactverbod na stalking en bedreiging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde partij, die gehuwd zijn geweest en gezamenlijk twee minderjarige kinderen hebben. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J. Scholten, vorderde een locatie- en contactverbod tegen de gedaagde partij, die werd bijgestaan door advocaat mr. M. Ünalan-Akkan. De aanleiding voor de vordering was de veroordeling van de gedaagde partij op 3 september 2020 voor stalking en bedreiging van de eiseres, waarbij een contact- en locatieverbod was opgelegd dat op 1 oktober 2022 zou aflopen. De eiseres stelde dat de gedaagde partij haar en hun kinderen bleef bedreigen, wat leidde tot de vordering om het verbod te verlengen.

De gedaagde partij betwistte de vordering en stelde dat hij zich aan het eerdere verbod had gehouden en dat er geen spoedeisend belang was voor de eiseres. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Hoewel de gedaagde partij positieve ontwikkelingen had doorgemaakt en er geen recente bedreigingen waren geconstateerd, oordeelde de rechter dat de vordering tot een locatieverbod gerechtvaardigd was, maar beperkte de duur tot zes maanden. Het contactverbod werd opgelegd voor een periode van twaalf maanden, met de mogelijkheid voor de gedaagde partij om via hulpverleningsorganisaties contact op te nemen met de eiseres.

De rechter heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak in het kader van de bescherming tegen stalking en bedreiging, waarbij de belangen van zowel de eiseres als de gedaagde partij in overweging zijn genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/408923 / KZ ZA 22-146
Vonnis in kort geding van 20 oktober 2022
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. H.J. Scholten te Doetinchem,
tegen
[gedaagde partij],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Ünalan-Akkan te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • productie 8 bij de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de mondelinge behandeling van 6 oktober 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Op [datum] is het huwelijk ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking uitgesproken door de rechtbank Midden-Nederland op 4 april 2019.
2.2.
Partijen hebben gezamenlijk twee kinderen die op dit moment minderjarig zijn. [eisende partij] heeft alleen het gezag, maar er loopt een procedure in hoger beroep waarin [gedaagde partij] om gezamenlijk gezag verzoekt.
2.3.
Op 3 september 2020 is [gedaagde partij] veroordeeld voor stalking en bedreiging van [eisende partij] . Als bijzondere voorwaarde is bij deze veroordeling een contact- en een locatieverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, aflopend op 1 oktober 2022.
2.4.
[eisende partij] heeft in de periode na de veroordeling van [gedaagde partij] onder andere aangifte gedaan van de volgende feiten;
  • (telefonische) doodsbedreigingen door de zussen van [gedaagde partij] op 23 juli 2021
  • doodsbedreigingen door [gedaagde partij] in persoon op 6 augustus 2021 in [plaats]
  • bedreiging door [gedaagde partij] op 28 augustus 2022 via de oudste zoon van partijen.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad;
I. [gedaagde partij] verbiedt om zich met ingang van 1 oktober 2022 voor de duur van twee jaar, te bevinden in het dorp [plaats] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere overtreding van het opgelegde verbod met een maximum van € 50.000,00,
II. [gedaagde partij] verbiedt om met ingang van 1 oktober 2022 voor de duur van twee jaar, rechtstreeks of indirect (via familie, bekenden, derden, via alle communicatiekanalen – telefonisch, per e-mail, sociale media of op fysieke wijze) contact op te nemen, te zoeken of te hebben met [eisende partij] en haar familieleden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere overtreding van het opgelegde verbod met een maximum van € 50.000,00,
III. [gedaagde partij] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[eisende partij] legt het volgende ten grondslag aan haar vorderingen. Op 3 september 2020 is [gedaagde partij] veroordeeld voor het stalken en bedreigen van [eisende partij] , waarbij als bijzondere voorwaarde een contact- en locatieverbod is opgelegd tot 1 oktober 2022. De situatie is sindsdien ongewijzigd. [gedaagde partij] handelt jegens [eisende partij] onrechtmatig door haar stelselmatig lastig te vallen en te bedreigen (met de dood). Ook wordt de dochter van [eisende partij] bedreigd, [gedaagde partij] heeft gedreigd haar te verkrachten en neer te steken. Er is geen reden voor [gedaagde partij] om zich in [plaats] te bevinden. Het contact met de kinderen wordt ook niet belemmerd omdat dit, succesvol, geheel via derden loopt.
3.3.
[gedaagde partij] betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang. [eisende partij] baseert haar belang uitsluitend op het aflopen van het contact- en locatieverbod op 3 oktober 2022. Er is echter geen enkele aanleiding om het verbod te verlengen. Er zijn geen dreigingen waardoor [eisende partij] geen belang, laat staan een spoedeisend belang heeft. [gedaagde partij] voert verder aan dat hij zich sinds de veroordeling aan het contact- en locatieverbod heeft gehouden. [eisende partij] doet valse aangiftes in het zicht van procedures, bijvoorbeeld de procedure over het gezag en de huidige procedure, om de situatie actueel te houden. [gedaagde partij] erkent dat hij problemen had met emotieregulatie en dat hij in het begin moeite had om de scheiding te verwerken. Sinds de veroordeling heeft hij echter hulpverlening gehad, zowel vanuit de reclassering als via [bedrijf] . [gedaagde partij] heeft altijd meegewerkt aan de behandeling en heeft zich daardoor positief ontwikkeld. Dit blijkt uit verklaringen van de reclassering en zijn behandelaar bij [bedrijf] . [gedaagde partij] heeft ook nu nog -vrijwillig- hulpverlening. [gedaagde partij] heeft er geen enkel belang bij om contact op te nemen met [eisende partij] of om zich in [plaats] te bevinden. [gedaagde partij] wil helemaal geen contact met [eisende partij] . [gedaagde partij] wil alleen de band met zijn kinderen versterken. Het locatie- en contactverbod biedt daarvoor een belemmering omdat dit onder andere aan de weg staat aan het toekennen van het gezamenlijk gezag. [gedaagde partij] kan bijvoorbeeld niet, ook niet via e-mail, overleggen met [eisende partij] over kwesties die de kinderen aangaan. Ook kan hij niet de voetbalwedstrijden van zijn zoons bezoeken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vanwege de samenhang tussen de verweren tegen de spoedeisendheid van de zaak en de toewijzing van de vorderingen voor het overige, worden deze gezamenlijk beoordeeld.
4.2.
Toewijzing van het gevorderde locatie- en contactverbod vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen en om vrijelijk te communiceren van [gedaagde partij] . Vast staat, daar is [gedaagde partij] voor veroordeeld, dat [gedaagde partij] in het verleden zich jegens [eisende partij] onrechtmatig heeft gedragen door [eisende partij] te stalken en te bedreigen. De vraag is daarom of uitgaande van de actuele omstandigheden er een zodanige vrees voor herhaling is van de onrechtmatige gedragingen, dat de inbreuk op het recht van [gedaagde partij] gerechtvaardigd is. Deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van de daarbij betrokken belangen van beide partijen. Uitsluitend de subjectieve vrees van [eisende partij] is hiervoor niet voldoende.
4.3.
De aangiftes van [eisende partij] betreffen ernstige (doods)bedreigingen aan het adres van [eisende partij] en haar dochter, die gezien de eerdere veroordeling van [gedaagde partij] niet lichtzinnig kunnen worden opgevat. [gedaagde partij] betwist de juistheid van de aangiftes maar uit het verslag van de aangiftes blijkt dat van de bedreiging op 6 augustus 2021 in [plaats] een vriendin getuige was en dat van de gestelde bedreigingen door de zussen van [gedaagde partij] een geluidsopname aanwezig is, die is waargenomen door de politie. Het is daarom voldoende aannemelijk dat [gedaagde partij] , al dan niet via zijn zussen, bedreigingen richting [eisende partij] heeft geuit. Daar staat tegenover dat deze incidenten langer dan een jaar geleden hebben plaatsgevonden. Sindsdien heeft, uitgaande van het standpunt van [eisende partij] , alleen de indirecte bedreiging in augustus plaatsgevonden. Dit is door [gedaagde partij] gemotiveerd betwist. Verder blijkt uit de verklaringen van de reclassering en [bedrijf] dat [gedaagde partij] afgelopen jaren zich heeft ingezet om de behandeling te laten slagen, dat hij zeer positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt en dat het locatieverbod al begin maart was opgeheven. Niet is gebleken dat [gedaagde partij] ondanks het opheffen van het locatieverbod zich in de buurt van [eisende partij] heeft begeven.
4.4.
Ondanks dat [gedaagde partij] verbetering heeft laten zien en afgelopen jaar onvoldoende aannemelijk is geworden dat hij [eisende partij] nog heeft bedreigd, wordt de vordering, zij het in duur beperkt, toegewezen. De feitelijke gevolgen van het locatie- en contactverbod zijn op dit moment voor [gedaagde partij] nihil. Het is weliswaar een inbreuk op zijn grondrecht, maar [gedaagde partij] heeft aangegeven dat hij geen enkele behoefte heeft om contact op te nemen met [eisende partij] en dat hij niet in [plaats] hoeft te zijn. Het contact over de kinderen evenals de omgang lopen op dit moment via derden, wat volgens beide partijen goed gaat. De gestelde bedreigingen zijn zeer ernstig en de aard van de overtreding, (indirecte) bedreiging in persoon, brengt met zich dat deze vaak niet meer onderbouwd kunnen worden dan enkel de stelling van de bedreigde. De vrees van [eisende partij] komt verder mede voort uit onrechtmatige gedragingen in het recente verleden die onbetwist daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Gezien de geringe impact van het verbod op het recht van [gedaagde partij] om zich vrijelijk te verplaatsen en vrijelijk te communiceren is het verbod in dit geval gerechtvaardigd. Het locatieverbod wordt wel beperkt tot de duur van zes maanden. Voorgaande rechtvaardigt namelijk niet dat het [gedaagde partij] bij voorbaat onmogelijk wordt gemaakt om voor de duur van twee jaar het contact met zijn kinderen verder uit te breiden omdat hij daarvoor in [plaats] moet zijn, bijvoorbeeld voor het bezoeken van voetbalwedstrijden of activiteiten rondom de school van de kinderen. Bovendien sluit de voorzieningenrechter niet uit dat [gedaagde partij] , als [gedaagde partij] in de procedure in hoger beroep in het gelijk wordt gesteld, beperkt wordt in zijn mogelijkheden om zijn gezag uit te voeren door het locatieverbod. Een dergelijke beperking is op grond van de huidige aannemelijk geworden feiten niet gerechtvaardigd. Voor het contactverbod geldt dit in mindere mate. [gedaagde partij] kan via de hulpverleningsorganisaties contact opnemen met [eisende partij] , ook als hij weer gezag zou krijgen over de kinderen. Dit is echter geen permanente oplossing. Uiteindelijk moeten partijen weer direct met elkaar kunnen communiceren over de kinderen. Het contactverbod wordt daarom beperkt tot een jaar. Ten slotte wordt de vordering toegewezen vanaf datum vonnis, aangezien het al 1 oktober 2022 is geweest en [eisende partij] geen aannemelijk belang heeft bij toekenning met terugwerkende kracht. Het spoedeisend belang volgt door de toewijzing uit de aard van de vordering.
4.5.
De vordering wordt afgewezen voor zover het familieleden van [eisende partij] betreft. [eisende partij] heeft niet gespecificeerd welke familieleden dit betreft, maar deze zijn ook geen partij bij de procedure.
4.6.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.7.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde partij] om zich met ingang van 20 oktober 2022 voor de duur van 6 maanden te bevinden in het dorp [plaats] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere overtreding van het opgelegde verbod met een maximum van € 25.000,00,
5.2.
verbiedt [gedaagde partij] om met ingang van 20 oktober 2022 voor de duur van 12 maanden – rechtstreeks of indirect (via familie, bekenden, derden, via alle communicatiekanalen – telefonisch, per e-mail sociale media of op fysieke wijze) contact op te nemen, te zoeken of te hebben met [eisende partij] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere overtreding van het opgelegde verbod met een maximum van € 25.000,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2022.
LS/KH