ECLI:NL:RBGEL:2022:6063

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/399028 / HZ ZA 22-37
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de WAMCA op collectieve acties ter bescherming van dierenwelzijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een incident waarbij Stichting Dierenrecht en Stichting Varkens In Nood, beide gevestigd in Amsterdam, als eiseressen optraden tegen de besloten vennootschap Exportslachterij J. Gosschalk & ZN B.V., gevestigd te Epe. De rechtbank moest beoordelen of de eiseressen ontvankelijk waren in hun vorderingen, die betrekking hadden op de bescherming van dierenwelzijn. Gosschalk voerde aan dat Dierenrecht c.s. niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van de nieuwe regels die zijn ingevoerd met de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA). De rechtbank overwoog dat het belang van dierenwelzijn een aan personen toe te rekenen belang is, en dat de WAMCA van toepassing is op de vorderingen van Dierenrecht c.s. De rechtbank concludeerde dat Dierenrecht c.s. niet voldeed aan de ontvankelijkheidseisen van de WAMCA, omdat de dagvaarding niet aan de vereisten voldeed en de indieningstermijnen niet in acht waren genomen. Hierdoor werd Dierenrecht c.s. niet ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. De rechtbank veroordeelde Dierenrecht c.s. in de proceskosten, die aan de zijde van Gosschalk werden begroot op € 3.793,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/399028 / HZ ZA 22-37
Vonnis in incident van 11 mei 2022
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING DIERENRECHT,
gevestigd te Amsterdam,
2. de stichting
STICHTING VARKENS IN NOOD,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. T.E. Deurvorst te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXPORTSLACHTERIJ J. GOSSCHALK & ZN B.V.,
gevestigd te Epe,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R. Klein en mr. A.B. Lever te Zwolle.
Partijen zullen hierna Dierenrecht c.s. (en waar nodig afzonderlijk Stichting Dierenrecht en Stichting Varkens In Nood) en Gosschalk worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte overlegging producties van 26 januari 2022 van Dierenrecht c.s.
  • de akte van depot van 26 januari 2022 van Dierenrecht c.s.
  • de incidentele conclusie van antwoord strekkende tot niet-ontvankelijkheid ex artikel 1018c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van Gosschalk
  • de conclusie van antwoord in het incident van Dierenrecht c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Stichting Dierenrecht en Stichting Varkens In Nood zijn twee met elkaar verbonden niet-gouvernementele organisaties met ANBI-status. Zij beogen de rechtspositie en het welzijn van dieren te bewaken en te verbeteren, waarbij Stichting Dierenrecht zich toelegt op dieren in het algemeen en Stichting Varkens In Nood op landbouwdieren zoals varkens.
2.2.
Het statutaire doel van Stichting Dierenrecht wordt in artikel 2 lid 1 van haar statuten (productie 1 van Dierenrecht c.s.) als volgt omschreven:

De stichting heeft ten doel dieren, zowel individueel als gezamenlijk, te beschermen in de ruimste zin van het woord en hun belangen in onze maatschappij (via het recht) te behartigen, rekening houdend met de eigen waarde van het dier en met het welzijn zoals dat door het dier ervaren wordt.
De stichting beoogt verder:
  • het verbeteren van de rechtspositie van het dier;
  • rechtsontwikkeling en het verbeteren van wetgeving ten gunste van het dier;
  • de bestaande rechtsmiddelen ter bescherming van het dier toe te (laten) passen;
  • de samenleving bewust te maken van het (ontbreken van) welzijn van dieren en van de negatieve gevolgen voor het milieu (flora èn fauna) door de exploitatie van dieren;
  • het opkomen voor de belangen van (bewust levende) consumenten (collectief of individueel), daar waar deze slachtoffer zijn of dreigen te worden van misleidende of onvolledige mededelingen (in de reclame of anderszins), of oneerlijke handelspraktijken, met betrekking tot dierwelzijn, diergezondheid, milieuvervuiling, aantasting van natuur en fair trade en gebruik te maken van de macht van consumenten ten aanzien hiervan.”
2.3.
Het statutaire doel van Stichting Varkens In Nood wordt in artikel 2 van haar statuten (productie 2 van Dierenrecht c.s. ) als volgt omschreven:

De stichting heeft ten doel:
a. het welzijn van dieren in de veeteelt te verbeteren;
b. het trachten van iedere vorm van bio-industrie in Nederland en daarbuiten via wettelijke maatregelen te laten verbieden;
c. het verkrijgen van publiciteit voor een beter begrip over de gevolgen van intensieve veeteelt;
en voorts alles wat daarmede in de meest uitgebreide zin des woords verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn. De stichting heeft niet het oogmerk winst te maken.”
2.4.
Gosschalk exploiteert een slachterij te Epe en houdt zich onder meer bezig met de import en export van vee en vlees.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
In de hoofdzaak vordert Dierenrecht c.s. - kort samengevat – een verklaring voor recht dat Gosschalk toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld door haar rechtsplichten te schenden door de in het petitum onder I genoemde handelingen te verrichten en dat Gosschalk daardoor aansprakelijk is jegens Dierenrecht c.s. en schadevergoeding en/of winstafdracht ingevolge artikel 6:104 BW jegens Dierenrecht c.s. verschuldigd is. Daarnaast vordert Dierenrecht c.s. een veroordeling van Gosschalk om met onmiddellijke ingang de in het petitum onder III genoemde handelingen door haar werknemers en medewerkers te (doen) staken en gestaakt te houden. Voorts vordert Dierenrecht c.s. een bevel tot opgave van de in het petitum onder IV genoemde informatie met aanhechting van kopieën van alle ter staving van deze opgave relevante bescheiden en een bevel tot medewerking van Gosschalk aan het plaatsen van zes camera’s binnen de slachterij van Gosschalk. In het verlengde daarvan vordert Dierenleed c.s. een aan Gosschalk op te leggen dwangsom voor iedere overtreding van de hiervoor genoemde ge- en verboden en een door Gosschalk aan Dierenrecht c.s. te betalen schadevergoeding nader op te maken bij staat.
3.2.
Gosschalk voert bij preliminair verweer als bedoeld in artikel 1018c lid 5 Rv aan dat Dierenrecht c.s. niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen. Gosschalk stelt zich op het standpunt dat Dierenrecht c.s. een collectieve vordering als bedoeld in artikel 3:305a BW heeft ingesteld, maar dat niet is voldaan aan de specifiek daarvoor geldende ontvankelijkheidsvereisten zoals die zijn neergelegd in artikel 1018c lid 2 Rv en/of artikel 1018c lid 5 Rv.
3.3.
Dierenrecht c.s. heeft bij conclusie van antwoord in het incident aangevoerd dat er geen sprake is van een collectieve actie. Volgens Dierenrecht c.s. blijkt uit artikel 3:105 a lid 1 BW dat pas sprake is van een collectieve actie indien wordt opgekomen voor de belangen van personen. Nu Dierenrecht c.s. opkomt voor de belangen van dieren zijn artikel 3:305a BW en artikel 1018c Rv volgens haar niet van toepassing op de onderhavige zaak. Voorts betoogt zij dat haar vorderingen dan ook niet op voornoemde bepalingen zijn gestoeld en beroept zij zich op rechtspraak waaruit volgens haar blijkt dat zij - en andere dierenbeschermingsorganisaties - in het verleden wel ontvankelijk zijn verklaard in haar vorderingen in naar de rechtbank begrijpt soortgelijke kwesties.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Met ingang van 1 januari 2020 is de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna: WAMCA) in werking getreden. Daarbij zijn de artikelen 3:305a tot en met 3:305d BW gewijzigd en zijn de artikelen 1018b tot en met 1018m in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgenomen. Deze wetsartikelen regelen de procesrechtelijke aspecten van collectieve schadevorderingen. Op straffe van niet-ontvankelijkheid moet in een dergelijke procedure in de dagvaarding zijn voldaan aan de vereisten van artikel 1018c lid 1, 2 en 5 Rv en artikel 1018c lid 5 Rv jo 3:305a BW.
3.5.
Het enkele gegeven dat Dierenrecht c.s. geen bepalingen uit de WAMCA aanhaalt in haar dagvaarding en zij zelf betoogt dat haar vorderingen niet op de WAMCA zijn gestoeld, staat op zichzelf niet aan de toepassing daarvan in de weg. De rechtbank is immers gehouden om de rechtsgronden aan te vullen (zie: artikel 25 Rv). Anders dan Dierenrecht c.s. voorts stelt, is de omstandigheid dat zij - gelet op de in 2.2 en 2.3 genoemde statutaire doelstellingen - opkomt voor de belangen van dieren ook niet aan toepassing van artikel 3:305a lid 1 BW in de weg. Het belang van het dierenwelzijn is een aan personen toe te rekenen belang en voldoet om die reden aan het in voornoemd artikel omschreven begrip (zie: Gerechtshof Amsterdam, 13 december 2007, ECLI:NLGHAMS:2007:BC0126 en MvT 1991/92, 22 486, nr. 3 p. 22). Dit leidt tot het oordeel dat wel degelijk sprake is van een collectieve actie waarop de WAMCA van toepassing is en in het verlengde daarvan dat Dierenleed c.s. moet voldoen aan de daaraan gestelde ontvankelijkheidseisen.
3.6.
De stelling van Dierenrecht c.s. dat zij en/of andere door haar aangehaalde dierenbeschermingsorganisaties in het verleden, voor inwerkingtreding van de WAMCA, op grond van het destijds geldende recht in soortgelijke of bestuursrechtelijke kwesties mogelijk ontvankelijk was in haar vorderingen, kan haar - wat hier ook van zij - voorts niet baten. In artikel 119a lid 2 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (Overgangswet nieuw BW) is ten aanzien van - kort gezegd - het overgangsrecht opgenomen dat op een rechtsvordering die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen als bedoeld in de artikelen 3:305a tot en met 3:305d BW en die is ingesteld op of na 1 januari 2020 de voorwaarden van toepassing blijven die golden voor die datum voor zover de rechtsvordering betrekking heeft op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden voor 15 november 2016. Uit hetgeen Dierenrecht c.s. in de onderhavige zaak naar voren heeft gebracht, leidt de rechtbank af dat de rechtsvorderingen van Dierenrecht c.s. betrekking hebben op gebeurtenissen die plaatsvonden na 15 november 2016.
3.7.
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de WAMCA op de onderhavige zaak van toepassing is. Voordat aan een inhoudelijke behandeling van de vorderingen van Dierenrecht c.s. kan worden toegekomen, dient de rechtbank ingevolge artikel 1018c lid 5 Rv te toetsen of Dierenrecht c.s. aan de in de WAMCA gestelde ontvankelijkheidsvereisten als genoemd in 3.4 voldoet.
3.8.
De rechtbank stelt in dat verband vast dat Gosschalk onweersproken heeft gesteld dat de dagvaarding van Dierenrecht c.s. niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen van artikel 1018c lid 1 Rv onder sub c, d, e en f. Tevens is door Gosschalk onweersproken gesteld dat Dierenrecht c.s. niet heeft voldaan aan de in artikel 1018c lid 2 Rv gestelde eisen doordat het exploot van de dagvaarding ter griffie niet binnen twee dagen na de dag der dagvaarding is ingediend en geen gelijktijdige aantekening heeft plaatsgevonden van de dagvaarding in het centraal register voor collectieve acties. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Dierenrecht c.s. niet ontvankelijk zal moeten worden verklaard in haar vorderingen jegens Gosschalk.
3.9.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat geen aanleiding wordt gezien om Dierenleed c.s. in de gelegenheid te stellen om voornoemde omissies bij exploot te herstellen. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat Dierenrecht c.s. de door Gosschalk ingenomen stelling dat Dierenrecht c.s. ook niet aan alle ontvankelijkheidsvereisten van artikel 1018c lid 5 Rv jo 3:305a BW voldoet, onvoldoende heeft betwist, zodat moet worden uitgegaan van de juistheid van deze stelling. Dierenleed c.s. heeft bijvoorbeeld niet weersproken dat op de internetpagina van Stichting Dierenrecht geen informatie beschikbaar is over de bezoldiging van bestuurders en de leden van het toezichthoudend orgaan, zoals door Gosschalk ter onderbouwing van haar stelling is betoogd. Met de invoering van de WAMCA heeft de wetgever de ontvankelijkheidsvereisten voor belangenorganisaties in de zin van artikel 3:305a BW willen aanscherpen. Gelet daarop en op de eisen van een goede procesorde moet terughoudend worden omgegaan met het bieden van een herstelmogelijkheid (zie: Hoge Raad, 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:587). Slechts onder bijzondere omstandigheden kan anders worden geoordeeld. Van bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
3.10.
Nu de rechtbank op grond van het voorgaande tot het oordeel van niet ontvankelijkheid is gekomen, zal de rechtbank de overige verweren die Gosschalk bij wijze van preliminair verweer heeft aangevoerd, onbesproken laten.
3.11.
Dierenrecht c.s. als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot deze kosten aan de kant van de Gosschalk op € 563,00 (1 × 563,00) in het incident en op € 3.315,00 in de hoofdzaak (griffierecht ad € 2.837,00 + salaris advocaat ad € 1× 478,00).

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart Dierenrecht c.s. niet ontvankelijk in haar vorderingen in de hoofdzaak,
4.2.
veroordeelt Dierenrecht c.s. in de kosten van het incident en in de hoofdzaak, aan de zijde van Gosschalk tot op heden begroot op € 3.793,00,
4.3.
verklaart de onder 4.2 genoemde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022.
GW/PB