1.De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 december 2019 tot
en met 24 oktober 2020 te Neerijnen en/of Groenlo en/of Elst, gemeente
Overbetuwe en/of Wageningen en/of Hall, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde 1] (eigenaar van B&B [naam 1] ) en/of [benadeelde 2] (eigenaar van
B&B [naam 2] ) en/of [benadeelde 3] (eigenaar van B&B [naam 3] ) en/of [benadeelde 4]
(eigenaar van B&B [naam 4] ) en/of [benadeelde 5] (eigenaar van B&B
[naam 5] )
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het verlenen van een dienst, te
weten een verblijf en/of overnachtingen in bovengenoemde B&B
door meermalen, althans eenmaal
- een kamer in voornoemde B&B te boeken voor een of meer nachten en/of
- bij de reservering onjuiste identiteits- en/of adresgegevens op te geven en/of
- ( in strijd met de waarheid) te zeggen dat zijn verblijf in voornoemde B&B zou
worden betaald door de verzekering en/of door zijn vader en/of
- zich voor te doen als bonafide gast van voornoemde B&B en/of als persoon die de
rekening kon en wilde betalen;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 september 2020 tot
en met 17 december 2020 te Borculo en/of Bredevoort en/of Westervoort, althans in
Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[naam 6] (eigenaar van [naam 7] ) en/of [naam 8]
(eigenaar van [naam 9] ) en/of [naam 10] (eigenaar van
[naam 11] )
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het verlenen van een dienst, te
weten het gebruik van en beschikking over een huurauto
door meermalen, althans eenmaal
- ( in strijd met de waarheid) te zeggen dat zijn eigen auto in het buitenland stond en
naar voornoemd autobedrijf zou worden gebracht ter reparatie en/of
- ( in strijd met de waarheid) te zeggen dat hij in de tussentijd een auto nodig had en
(hierbij) te verzoeken om een huurauto en/of
- valse adresgegevens op te geven en/of
- zich voor te doen als bonafide klant van voornoemd autobedrijf en/of als persoon
die de rekening kon en wilde betalen;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 februari 2019 tot en
met 6 augustus 2020 te Neerijnen en/of Zevenaar en/of Deventer en/of Almelo
en/of Meijel en/of Druten, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde 1] en/of [naam 12] en/of [naam 13] en/of [naam 14] en/of [naam 15]
(namens de stichting [naam 16] ) en/of [naam 17]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten enig geldbedrag
door meermalen, althans eenmaal
- zijn diensten aan te bieden voor het leveren en plaatsen van zonnepanelen en/of
een schutting en tegels en/of een overkapping en/of een blokhut en/of een veranda
en/of
- ( in strijd met de waarheid) te zeggen dat hij vaker bovengenoemde
werkzaamheden verrichtte en/of hiervan foto’s te sturen en/of
- ( in strijd met de waarheid) te zeggen dat hij voor een bedrijf werkte en/of tegen
een lage prijs materialen kon inkopen en/of bovengenoemde werkzaamheden kon
verrichten en/of
- zich voor te doen als persoon die bereid was en/of de intentie had om de
overeengekomen werkzaamheden te verrichten;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de oplichting van [benadeelde 3] en [benadeelde 4] , nu er geen sprake is geweest van een samenweefsel van verdichtsels of het gebruik van een valse naam/hoedanigheid. Ten aanzien van de oplichting van de overige in de tenlastelegging genoemde personen heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de oplichting van [naam 12] , [naam 13] en [naam 14] . Ten aanzien van [naam 12] is daartoe aangevoerd dat verdachte zijn eigen naam heeft gebruikt en een deel van de klus waarvoor hij was aangenomen ook heeft uitgevoerd. Er is zodoende geen sprake geweest van een oplichtingsmiddel. Ten aanzien van [naam 13] en [naam 14] heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake is geweest van oplichtingsmiddelen. Ten aanzien van de oplichting van de overige in de tenlastelegging genoemde personen heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , p. 21;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 217 en 218;
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] , p. 94;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 226 en 227;
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 3] , p. 111;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 227 en 228;
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 4] , p. 162;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 168;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 235 en 236;
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 5] , p. 173;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 237.
Overwegingen ten aanzien van [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [benadeelde 3] en [benadeelde 4] .
De rechtbank overweegt daartoe dat voor een veroordeling wegens oplichting onder meer vereist is dat sprake is van het bezigen van een of meer van de in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. De enkele omstandigheid dat een oplichtingsmiddel is gebezigd, is echter niet voldoende om tot een veroordeling ter zake van oplichting te komen. Voor oplichting in de zin van artikel 326 Sr is eveneens vereist dat de ander mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is bewogen tot de in die bepaling bedoelde handelingen.
Verdachte heeft bij de B&B van [benadeelde 3] (B&B [naam 3] ) een reservering gemaakt voor vijf dagen. Hierbij heeft verdachte een valse naam, te weten [naam 18] , en een oud adres opgegeven. Ten aanzien van de betaling gaf verdachte aan dat zijn bankpas in zijn auto lag, zijn auto stuk was en in de garage stond en dat zijn vader het geld zou komen brengen. Na vijf nachten heeft verdachte de B&B verlaten zonder te betalen.
Bij de B&B van [benadeelde 4] (B&B [naam 4] ) heeft verdachte een reservering gemaakt voor twee nachten. Verdachte heeft zich geregistreerd in het nachtregister onder vermelding van een oud adres ( [adres] ) en een vals identificatienummer van zijn identiteitskaart.
De rechtbank concludeert dat verdachte tegenover [benadeelde 3] heeft gelogen door een valse naam en een oud adres te gebruiken en te verklaren dat hij zou gaan betalen en dat dit zou gebeuren met hulp van zijn vader. Tegenover [benadeelde 4] heeft verdachte eveneens een oud adres opgegeven en heeft hij een vals identificatienummer van zijn identiteitskaart opgegeven. Verdachte heeft bij zowel [benadeelde 3] als [benadeelde 4] de indruk gewekt dat hij van plan was te gaan betalen en heeft zo het vertrouwen van [benadeelde 3] en [benadeelde 4] gewonnen. Naar het oordeel van de rechtbank laat het handelen van verdachte ten opzichte van [benadeelde 3] en [benadeelde 4] zich kwalificeren als oplichting door een samenweefsel van verdichtsels in de zin van artikel 326 Sr. Ten aanzien van het handelen van verdachte jegens [benadeelde 3] geldt dat eveneens sprake is van oplichting door het aannemen van een valse naam.
De rechtbank komt tot de conclusie dat feit 1 wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 6] , namens [naam 19] , p. 81;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 223 en 224;
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 8] , namens [naam 20] , p. 104;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 225;
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 10] , namens [naam 11] , p. 149;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 233 en 234.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , p. 21;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 217 en 218;
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 12] , p. 29;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 218;
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 13] , p. 40;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 219;
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 14] , p. 50;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 220;
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 15] , namens stichting [naam 16] , p. 60;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 231 en 232;
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 17] , p. 125;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 233.
Overwegingen ten aanzien van [naam 12] , [naam 13] en [naam 14]
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [naam 12] , [naam 13] en [naam 14] .
[naam 12] heeft met verdachte afgesproken dat hij een buxushaag zou weghalen, een schutting zou plaatsen en tegels zou leggen. De buxushaag is door verdachte verwijderd. Toen [naam 12] geld ging pinnen, is verdachte met hem meegegaan omdat hij het geld daarna aan zijn baas zou geven. Verdachte heeft verklaard dat hij tegen [naam 12] heeft gezegd dat hij de schutting bij zijn baas zou halen. De rechtbank overweegt dat verdachte tegenover [naam 12] de indruk heeft gewekt, dat hij werkzaam was voor een werkgever en heeft daarmee het vertrouwen van [naam 12] gewonnen. Naar het oordeel van de rechtbank valt het handelen van verdachte te kwalificeren als oplichting door het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 Sr.
[naam 13] heeft via Facebook gezocht naar een bedrijf voor het maken van een overkapping. Verdachte heeft op de oproep van [naam 13] gereageerd en hierbij gezegd dat hij vaker dit soort verbouwingen doet, maar tegen een lagere prijs. Verdachte heeft via Facebook eveneens contact opgenomen met [naam 14] . [naam 14] was op zoek naar een overkapping voor zijn woning, verdachte gaf aan dat hij dit kon realiseren en dat hij diverse overkappingen heeft gebouwd. [naam 14] kreeg hiervan ook foto’s toegestuurd. Verdachte heeft ten aanzien van de overkapping van [naam 13] en [naam 14] in beide gevallen verklaard dat hij nooit de intentie heeft gehad om daadwerkelijk een overkapping te maken. De rechtbank overweegt dat verdachte een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen door zich voor te doen als bonafide klusjesman die ervaring heeft met het bouwen van overkappingen. Er is zodoende sprake van oplichting door het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 Sr.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen.