ECLI:NL:RBGEL:2022:5942

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/404834 / HA ZA 22-245
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentieel vonnis inzake verstrekking van opnames van gesprekken en Zoom-videoconferenties

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 oktober 2022 een incidenteel vonnis gewezen in een geschil tussen een besloten vennootschap (eiseres) en twee gedaagden, waaronder een eenmanszaak en een andere besloten vennootschap. De eiseres vorderde betaling van openstaande facturen en schadevergoeding, terwijl de gedaagden in het incident vroegen om verstrekking van digitale kopieën van opnames van gesprekken en Zoom-videoconferenties. De rechtbank heeft de vordering tot verstrekking van de opnames gedeeltelijk toegewezen, met uitzondering van de opnames die niet aan de wettelijke vereisten voldeden. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden rechtmatig belang hadden bij de opnames van specifieke Zoom-calls, die relevant waren voor hun verweer in de hoofdzaak. De rechtbank heeft de eiseres ook veroordeeld tot betaling van een dwangsom bij niet-nakoming van de veroordeling. De proceskosten werden aan de zijde van de eiseres begroot op € 1.770,00. De zaak zal op 7 december 2022 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord door de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/404834 / HA ZA 22-245 / 754 / 1700
Vonnis in incident van 26 oktober 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] .,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J. Anema te Amersfoort,
tegen

1.[gedaagde 1] , handelend onder de naam [onderneming gedaagde 1] ,

wonende en kantoorhoudende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. R. Klöters te Amsterdam.
Partijen zullen hierna enerzijds [eiseres] en anderzijds [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de incidentele conclusie van eis tot verstrekking van afschrift van bescheiden ex art. 843a jo. 22 Rv,
  • de conclusie van antwoord in het incident ex art. 843a jo. 22 Rv.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten en het geschil in de hoofdzaak

2.1.
[eiseres] adviseert en begeleidt ondernemingen op het gebied van onder meer merkpositionering, bedrijfsidentiteit, huisstijl, business modellen en verdienmodellen.
2.2.
[gedaagde 1] heeft een eenmanszaak ( [onderneming gedaagde 1] ) en faciliteert onder meer ruimten voor retreats, trainingen en workshops. Op 2 september 2021 is [gedaagde 2] . opgericht, met [gedaagde 1] als enig aandeelhouder en bestuurder.
2.3.
De [beheerder] (hierna: [beheerder] ) is beheerder van het landgoed [naam landgoed] . [gedaagde 2] . heeft met [beheerder] een overeenkomst gesloten tot exploitatie van het landgoed.
2.4.
Vanaf eind 2021 heeft [eiseres] werkzaamheden verricht ten behoeve van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] . [eiseres] heeft in dit kader betalingen ontvangen van in totaal circa € 35.000,00.
2.5.
Volgens [eiseres] weigeren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . ten onrechte (de rest van) haar facturen te voldoen. [eiseres] stelt daartoe het volgende. Primair geldt dat zij heeft gecontracteerd met [gedaagde 1] en subsidiair dat zij heeft gecontracteerd met [gedaagde 2] . [eiseres] heeft de overeengekomen werkzaamheden grotendeels uitgevoerd en opgeleverd. Enkel het definitief maken van concepten in het kader van de Brand Identity en het afronden van werkzaamheden met betrekking tot het definitieve logo, pitchdeck, activatiecampagne en het marktonderzoek zijn nog niet verricht en/of opgeleverd, maar de oorzaak daarvan ligt bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .. Zij hebben [eiseres] niet in staat gesteld deze verbintenissen na te komen en verkeren daardoor in schuldeisersverzuim. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . hebben de overeenkomsten van opdracht dan ook niet rechtsgeldig ontbonden en hun betalingsverplichting niet rechtsgeldig opgeschort. [eiseres] vordert daarom nakoming van de uit de overeenkomsten van opdracht voortvloeiende betalingsverplichting. Daarnaast vordert [eiseres] betaling van € 63.947,50 aan schadevergoeding. [eiseres] stelt daartoe dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomsten van opdracht. Volgens [eiseres] lijdt zij door het handelen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . schade, bestaande uit gederfde winst en beschikbaarheidsuren van haar werknemers. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . moeten deze schade vergoeden, aldus [eiseres] . Tot slot vordert [eiseres] betaling van de contractuele boete van € 28.500,00 wegens een auteursrechtinbreuk en een verbod dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . de font- en logo-ontwerpen die [eiseres] heeft gemaakt openbaar maakt c.q. beschikbaar stelt aan het publiek.
2.6.
[eiseres] vordert in de hoofdzaak, samengevat en voor zover in dit incident van belang, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] . hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 14.217,50 aan openstaande facturen, te vermeerderen met de wettelijke rente,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] . hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 1.422,00 aan buitengerechtelijke kosten,
[eiseres] bevrijdt van haar verbintenissen jegens [gedaagde 1] althans [gedaagde 2] strekkende tot het definitief maken van concepten in het kader van de Brand Identity en het afronden van werkzaamheden met betrekking tot het definitieve logo, pitchdeck, activatiecampagne en het marktonderzoek,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] . hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 63.947,50 ten titel van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] . verbiedt de font- en logo-ontwerpen die [eiseres] heeft vervaardigd, openbaar te maken en beschikbaar te stellen aan het publiek, op straffe van een dwangsom,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] . hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 28.500,00 ten titel van niet toegestane inbreuken op het auteursrecht van [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] . hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten.
2.7.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] . hebben in de hoofdzaak nog niet voor antwoord geconcludeerd.

3.Het geschil in het incident

3.1.
In dit incident vorderen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . samengevat dat de rechtbank op de voet van artikel 843a jo. 22 Rv bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[eiseres] veroordeelt om binnen 3 dagen na betekening van het vonnis in incident digitale kopieën te verstrekken van
primairalle opnames die zij heeft gemaakt van gesprekken en (Zoom)videoconferenties tussen [eiseres] enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . en/of [beheerder] anderzijds, en
subsidiairalle opnames die zij heeft gemaakt van de in sub 24 a) t/m q) genoemde gesprekken en videoconferenties,
[eiseres] veroordeelt om aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . een dwangsom te betalen van € 2.500,00 per keer en vervolgens per dag dat zij niet voldoet aan de veroordeling onder 1,
[eiseres] veroordeelt in de proces- en nakosten van het incident.
3.2.
Ter onderbouwing van hun vordering voeren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ., kort samengevat, het volgende aan. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . zijn voornemens verweer te voeren in hun conclusie van antwoord in de hoofdzaak. De vordering ten aanzien van [gedaagde 1] moet worden afgewezen omdat zij geen partij is bij de overeenkomsten. De vordering tegen [gedaagde 2] . moet worden afgewezen omdat, zo begrijpt de rechtbank, [gedaagde 2] . de nakoming van haar betalingsverplichting heeft opgeschort en de overeenkomst is ontbonden c.q. opgezegd. [eiseres] heeft zich immers niet gedragen als goed opdrachtnemer ex art. 7:401 e.v. BW. Bovendien is [eiseres] tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomsten door de overeengekomen werkzaamheden niet uit te voeren en de producten niet op te leveren. Er hebben enkele sessies plaatsgevonden en er is het één en ander gepresenteerd, maar [eiseres] heeft de overeengekomen producten, ondanks herhaalde verzoeken, nooit ter beschikking gesteld. [gedaagde 2] . heeft hier dan ook nooit daadwerkelijk gebruik van kunnen maken. Dat gaf [gedaagde 2] . de bevoegdheid om haar betalingsverplichting op te schorten. [eiseres] is in (schuldeisers)verzuim komen te verkeren en de overeenkomst is buitengerechtelijk ontbonden dan wel opgezegd op 14 februari 2022. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . zullen daarom in de hoofdzaak tevens een eis in reconventie instellen tot ongedaanmaking van de door haar verrichte prestaties, meer in het bijzonder de reeds verrichte betalingen, dan wel tot betaling van schadevergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking. De vorderingen van [eiseres] ten aanzien van de vermeende auteursrechtelijke inbreuk moeten worden afgewezen omdat er nooit auteursrechtelijk beschermde werken aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . zijn getoond of beschikbaar gesteld. Het font en logo dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . momenteel gebruiken, is door een derde ontworpen en wijkt af van het door [eiseres] ontworpen font en logo.
3.3.
Te verwachten valt dat [eiseres] de hiervoor genoemde feiten, die in potentie beslissend zijn voor de zaak, zal betwisten in haar conclusie van antwoord in reconventie. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . hebben daarom recht en belang bij afgifte van alle opnames van alle videoconferenties en telefoongesprekken tussen partijen, althans opnames van de in sub 24 a) t/m q) van de incidentele conclusie genoemde gesprekken en videoconferenties. Deze opnames heeft zij nodig om te bewijzen dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatige gedraging van [eiseres] , welke afspraken zijn gemaakt over de identiteit/hoedanigheid van de bij de overeenkomsten betrokken partijen, de inhoud van de samenwerking tussen partijen en de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . van [eiseres] verlangde producten. Ook hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . deze opnames nodig om zich te verweren tegen de vorderingen van [eiseres] ten aanzien van de vermeende auteursrechtelijke inbreuk door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .. Tijdens alle digitale Zoom-calls was bij aanvang een melding in beeld dat de betreffende call werd opgenomen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . vorderen de terbeschikkingstelling van deze opnames op grond van artikel 843a Rv en/of artikel 15 AVG.
3.4.
[eiseres] voert gemotiveerd verweer, zoals hierna nader aan de orde komt, en concludeert tot afwijzing van de vordering in incident.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De rechtbank zal de vordering tot het verstrekken van de geluidsopnames van de gesprekken tussen [eiseres] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . op grond van artikel 843a Rv afwijzen, met uitzondering van de opnames van de twee Zoom-calls genoemd onder sub 24 c) en p) van de incidentele conclusie. De rest van de incidentele vordering voldoet niet aan de eisen die de wet daaraan stelt, zoals hierna zal worden toegelicht.
De wettelijke vereisten
4.2.
Artikel 843a Rv verbindt de toewijsbaarheid van een vordering tot inzage in of afschrift van bescheiden aan vier cumulatieve voorwaarden:
degene die de vordering instelt moet daarbij een rechtmatig belang hebben;
het moet gaan om bepaalde bescheiden;
die bescheiden moeten zien op een rechtsbetrekking waarin eiser partij is;
de wederpartij moet over de bescheiden beschikken.
4.3.
Bij betwisting door de houder van de bescheiden is het aan verzoeker, in dit geval [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ., om te motiveren en zo nodig te bewijzen dat aan deze (cumulatieve) voorwaarden is voldaan.
4.4.
Deze voorwaarden dienen ter voorkoming van zogenaamde ‘fishing expeditions’. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid tot het opvragen van documenten waarvan een partij slechts het bestaan vermoedt of waarvan hij vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen in de hoofdzaak.
4.5.
Zelfs als aan de in artikel 843a Rv genoemde voorwaarden is voldaan, moet de vordering volgens het vierde lid van deze bepaling toch worden afgewezen als daarvoor gewichtige redenen bestaan of als een behoorlijke rechtsgang ook gewaarborgd is zonder verschaffing van de gevraagde gegevens.
Ad 2. Bepaalde bescheiden
4.6.
[eiseres] verzet zich tegen afgifte van de gespreksopnames en stelt allereerst dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat het moet gaan om ‘bepaalde bescheiden’.
4.7.
De rechtbank is, met [eiseres] , van oordeel dat de
primairevordering niet voldoet aan het bepaalbaarheidsvereiste. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . vorderen primair exhibitie van alle opnames die [eiseres] heeft gemaakt van alle gesprekken en Zoom-calls tussen [eiseres] enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . en/of [beheerder] anderzijds. Daarbij is geen enkele beperking gegeven, bijvoorbeeld tot opnames van enkel telefoongesprekken of enkel Zoom-calls of opnames van een bepaalde datum en met een bepaald onderwerp. Op deze wijze zijn de stukken naar het oordeel van de rechtbank te algemeen en te weinig gespecificeerd om als bepaalde bescheiden te kunnen worden gekwalificeerd. Dit betekent dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . geen recht hebben op afgifte van de primair gevorderde opnames.
Ad 4. Te zijner beschikking
4.8.
[eiseres] stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . ook geen recht hebben op afgifte van de
subsidiairgevorderde opnames, te weten van de in sub 24 a) t/m q) genoemde telefoongesprekken en Zoom-calls. Zij voert daartoe allereerst aan dat de opnames niet aanwezig zijn. Volgens [eiseres] heeft zij enkel opnames gemaakt van de Zoom-calls onder sub c), k), o) en p). Andere Zoom-calls zijn niet opgenomen. Ook telefoongesprekken tussen partijen zijn niet opgenomen, aldus [eiseres] .
4.9.
De rechtbank overweegt dat het, gelet op de betwisting van [eiseres] , het op de weg van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . had gelegen om te stellen en aannemelijk te maken dat de opgevraagde opnames bestaan. Dat hebben zij niet gedaan. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . stellen dat tijdens alle Zoom-calls bij aanvang een melding in beeld verscheen dat de betreffende call werd opgenomen, maar die stelling is op geen enkele wijze onderbouwd. Dat [eiseres] de telefoongesprekken heeft opgenomen blijkt ook nergens uit. De omstandigheid dat [eiseres] voor het eerst in haar incidentele conclusie van antwoord betwist dat de opnames bestaan, is – anders dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . stellen – onvoldoende om te kunnen aannemen dat de opnames bestaan. Dit betekent dat de (subsidiaire) vordering tot afgifte van de opnames van de telefoongesprekken en Zoom-calls genoemd onder sub 24 a), b), d) t/m j), l), m), n) en q) van de incidentele conclusie tot exhibitie, zal worden afgewezen.
4.10.
De rechtbank zal hierna daarom beoordelen of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . recht hebben op afgifte van de resterende (subsidiair) gevorderde opnames. Dat betreffen opnames van de volgende vier Zoom-calls, genoemd onder sub 24 van de incidentele conclusie:
Wat
Wanneer
Inhoud
c)
1 Zoom-call
14 september 2021
kennismakingsessie waarin de Pitchdecks aan de orde zijn geweest
k)
1 of 2 Zoom-calls (dit overleg bestaat mogelijk uit twee delen)
8 oktober 2021
wekelijks teamoverleg
o)
1 Zoom-call
20 oktober 2021
afwikkelingsgesprek
p)
1 Zoom-call
7 december 2021
presentatie huisstijl en logo’s
Ad 1. Rechtmatig belang
4.11.
[eiseres] stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . geen recht hebben op afgifte van voornoemde opnames, omdat zij daarbij geen rechtmatig belang hebben. Volgens [eiseres] hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . geen belang bij afgifte van deze opnames, omdat zij die niet nodig hebben voor de hoofdzaak. Volgens [eiseres] blijkt immers uit de door haar bij dagvaarding overgelegde producties al wat in de gesprekken naar voren is gekomen, wat partijen exact hebben afgesproken en welke werkzaamheden zijn verricht.
4.12.
De rechtbank kan dit standpunt niet (geheel) volgen en is van oordeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . rechtmatig belang hebben bij de afgifte van de (subsidiair) gevorderde opnames onder sub 24 c) en p) van de incidentele conclusie, zoals hierna zal worden toegelicht.
Sub 24 c): Zoom-call van 14 september 2021
4.13.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] . stellen dat zij de opname genoemd onder sub 24 c) nodig hebben om, kort samengevat, te bewijzen:
  • dat [gedaagde 1] geen partij is bij de overeenkomsten met [eiseres] ;
  • dat [eiseres] geen separate overeenkomst heeft gesloten met [beheerder] ten aanzien van het Businessplan en het Marktonderzoek. Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . is weliswaar een offerte op naam van [beheerder] gesteld en ook door [beheerder] betaald, maar maken alle werkzaamheden en producten onderdeel uit van de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [eiseres] had ook deze producten dus aan haar moeten opleveren, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .;
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . niet gehouden zijn om vier abonnementstermijnen te betalen;
  • dat partijen niet vanaf het begin van de samenwerking op zo’n manier over (vervolg)opdrachten hebben gesproken dat [eiseres] daar bij het uitblijven daarvan een vordering tot schadevergoeding op kan baseren;
  • dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . nooit twee pitchdecks hebben willen afnemen, maar slechts één;
  • dat er nooit een pitchdeck is opgeleverd, althans niet door middel van de sessies van 14 september 2021.
4.14.
Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . is het voorgaande mondeling besproken rond het sluiten van de overeenkomst van 15 september 2021, waaronder tijdens de Zoom-call van 14 september 2021, en hebben zij daarom belang bij afgifte van deze opname.
4.15.
[eiseres] betwist dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . belang hebben bij afgifte van deze opname en voeren aan dat de exacte strekking van de opdracht tussen partijen reeds volgt uit producties 3 en 4 (offerte van 27 juli 2021 met toelichting), productie 5 (aangepaste offerte van 10 september 2021), productie 6 (e-mail met uitleg en planning van de werkzaamheden) en productie 14 (presentatie pitchdeck) bij dagvaarding.
4.16.
De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van het volgende. Geen rechtmatig belang is aanwezig indien onvoldoende duidelijk en concreet is gesteld en gemotiveerd wat de relevantie is van de gevraagde bescheiden met betrekking tot het feit waarop een mogelijke vordering of verweer berust. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . voldoende duidelijk en concreet hebben gesteld en gemotiveerd, waarom zij menen dat deze opname van belang kan zijn als bewijs in de hoofdzaak en voor het door haar te voeren verweer c.q. de in te stellen reconventionele vordering (sub 4.13 en 4.14). Bovendien blijkt uit de door [eiseres] overgelegde producties weliswaar dat [gedaagde 1] op de offertes is vermeld, maar nu juist niet dat – zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . stellen – is besproken dat [gedaagde 2] . contractspartij is. Uit die producties blijkt ook niets over de hoedanigheid van [beheerder] en of zij (naast [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] .) contractspartij van [eiseres] is. Alleen al hierom hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . belang bij afgifte van de opname onder sub 24 c). Daarnaast hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . belang bij afgifte van deze opname omdat zij betwisten dat ooit een pitchdeck is opgeleverd en de producties waarnaar [eiseres] verwijst daarover onvoldoende duidelijkheid verschaffen. Uit productie 6 van [eiseres] volgt immers weliswaar dat partijen hebben gesproken over een pitchdeck, maar niet dat deze is opgeleverd. Productie 14 zijn slides genaamd ‘pitchdeck [onderneming gedaagde 1] ’. Dat deze slides tijdens de sessie op 14 september 2021 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . zijn gepresenteerd, blijkt niet en wordt door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . betwist. De gevorderde opname kan worden gebruikt om de juistheid van deze standpunten en daarmee de rechtspositie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . vast te stellen.
Sub 24 p): Zoom-call van 7 december 2021
4.17.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] . stellen dat zij de opname van de Zoom-call onder sub 24 p) nodig hebben om deugdelijk verweer te kunnen voeren tegen de vermeende auteursrechtelijke inbreuk. Zij stellen dat zij deze opname nodig hebben om te onderbouwen dat er nooit auteursrechtelijk beschermde werken aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . zijn getoond of beschikbaar gesteld. Er zijn volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . op 7 en 10 december 2021 weliswaar ontwerpen getoond, maar enkel aan [naam] (die namens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . bij die sessies aanwezig was) en die ontwerpen zijn, ondanks herhaalde verzoeken, nooit aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . toegestuurd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . zagen de ontwerpen voor het eerst in de akte houdende producties van [eiseres] , aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .. Bovendien zijn het font en logo dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . momenteel gebruikt, door een derde ontworpen en wijken zij af van het door [eiseres] ontworpen font en logo.
4.18.
Volgens [eiseres] hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . geen belang bij afgifte van deze opnames, omdat reeds uit producties 23, 24 en 25 bij dagvaarding (e-mails van 13 december 2021 en 5 januari 2022) blijkt wat in de betreffende Zoom-call is besproken.
4.19.
Ook aan dit verweer gaat de rechtbank voorbij, gelet op het volgende. Uit de gespreksverslagen van [eiseres] (producties 23, 24 en 25 bij dagvaarding) blijkt niet welk font en logo op 7 en 10 december 2021 zijn gepresenteerd, terwijl [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . stellen dat het gepresenteerde font en logo afwijken van het font en logo dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . momenteel gebruiken. Dat de opname van de Zoom-call van 7 december 2021 kan worden gebruikt om de juistheid van dit standpunt en daarmee de rechtspositie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . vast te stellen, is naar het oordeel van de rechtbank evident. Dat geen audio beschikbaar is van de betreffende call, maakt dit niet anders. Het gaat immers met name om de gepresenteerde logo’s, de beelden zijn daarvoor voldoende. Dit betekent dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . direct en concreet – en dus rechtmatig – belang hebben bij afgifte van deze gespreksopname.
Sub 24 k) en o): Zoom-calls van 8 en 20 oktober 2021
4.20.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] . stellen dat zij de opnames van de Zoom-calls onder sub 24 k) en o) nodig hebben om deugdelijk verweer te kunnen voeren tegen de schadevergoedings-vordering van [eiseres] , bestaande uit onder meer misgelopen omzet voor de Investorsday en de website. Meer concreet hebben zij deze opnames nodig om, kort samengevat, te onderbouwen:
  • dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . geen behoefte hadden aan het later alsnog laten uitvoeren van de Investorsday door [eiseres] en dat zij dit aan [eiseres] kenbaar hebben gemaakt;
  • wat de verdere afspraken tussen partijen waren ten aanzien van de Investorsday;
  • dat geen overeenkomst tot stand is gekomen ten aanzien van de website (sub 38 incidentele vordering);
  • dat partijen niet vanaf het begin van de samenwerking op zo’n manier over (vervolg)opdrachten hebben gesproken dat [eiseres] daar bij het uitblijven daarvan een vordering tot schadevergoeding op kan baseren (sub 37 incidentele vordering).
4.21.
Volgens [eiseres] hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . geen belang bij afgifte van de opname van de Zoom-calls op 8 en 20 oktober 2021, omdat in de producties bij dagvaarding is vastgelegd wat tijdens deze calls is besproken. Ten aanzien van de Zoom-call op 20 oktober 2021 verwijst [eiseres] specifiek naar productie 31 bij dagvaarding (e-mail van 20 oktober 2021).
4.22.
De rechtbank kan het standpunt van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . niet volgen en is van oordeel dat zij geen rechtmatig belang hebben bij afgifte van de opnames van de Zoom-calls van 8 en 20 oktober 2021. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.23.
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . onvoldoende gemotiveerd hebben gesteld dat tijdens de Zoom-calls van 8 en 20 oktober 2021 onderwerpen zijn besproken die relevant zijn voor de standpunten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . in de hoofdzaak. Niet in geschil is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . de Investorsday en de website op enig moment niet meer wilden afnemen. Dat is ook de reden dat [eiseres] die geoffreerde bedragen vordert uit hoofde van schadevergoeding. Evenmin is in geschil dat de offerte voor de website (nog) niet was geaccepteerd (sub 50 dagvaarding). [eiseres] stelt echter dat alsnog een overeenkomst tot stand was gekomen, en verwijst daartoe naar haar algemene voorwaarden en het feit dat de website al online was gegaan. Gesteld noch gebleken is dat- en waarom de Zoom-calls van 8 en 20 oktober 2021 hierover duidelijkheid kunnen bieden.
4.24.
Daar komt bij dat uit de bij dagvaarding overgelegde productie 31 blijkt wat in de Zoom-call van 20 oktober 2021 is besproken. Dat dit samenvattingen van de zijde van [eiseres] betreffen, doet daar niet aan af. De stelling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . dat zij niet altijd de mogelijkheid hadden om op de (vaak lange) e-mails van [eiseres] te reageren, kan niet worden gevolgd en komt bovendien voor haar eigen rekening en risico. Daar komt bij dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . nu juist wel hebben gereageerd op de e-mail van [eiseres] van 20 oktober 2021. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . hebben deze reactie in de procedure gebracht als productie 6 bij de incidentele conclusie tot exhibitie. Daarin hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . puntsgewijs gereageerd, waaronder ten aanzien van de Investorsday en de website:
 “
“Dat de eventkosten tot dusver in rekening worden gebracht en ik geen verdere kosten aan je zal doorbelasten van het event. (bijgaand creditnota bijgevoegd, alsook restantfactuur)
Ik heb zojuiste de restfactuur voor de investorday betaalt. Hiermee is dat stuk voor mij nu afgesloten.

De overige overeengekomen kosten voor werkzaamheden die zijn overeengekomen, blijven gestand. Het is aan jou of we hier invulling aan geven of dat je enkel de overeenkomst nakomt.
Deze werkzaamheden, nogmaals, wil ik niet verder door jullie laten uitvoeren.
[…]

Het staat je vrij geen gebruik te maken van de diensten die verder bij ons zijn ingekocht, overeengekomen en afgenomen. We zouden het meer dan vervelend vinden als dat het besluit is waar je toe komt. Desalniettemin blijft onverlet de verplichtingen staan van de overeenkomst die we hebben met elkaar. De volgende diensten staan klaar:Pitchdeck € 1850
Activatiecampagne € 3750
Website (aangepast tarief) € 4400[…]
Voor de website zijn reeds activiteiten gestart ihkv de investorsday (design landingpage), deze kosten zijn om die reden dus ook niet geoffreerd onder de investorsday maar vallen onder de reeds overeengekomen website. Eerder gaf je aan dat hier niet mee is ingestemd. Naast gestarte activiteiten is meerdere malen gesproken over de planning van de lancering website, is er een leningsvoorstel gedaan voor deze kosten. Met all hetgeen hiervoor genoemd valt deze opdracht onder artikel 4.1 van onze algemene voorwaarden.
Ik heb geen opdracht voor website ontvangen en zeker NIET geaccordeerd. Ik zal hier samen met de advocaat op terug komen.”
Conclusie
4.25.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . het rechtmatig belang bij de afgifte van de (subsidiair) gevorderde opnames onder sub 24 c) en p) voldoende hebben aangetoond. Dat aan de andere drie voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan, staat niet ter discussie. Van gewichtige redenen voor afwijzing van de vordering tot het verstrekken van de opnames onder sub 24 c) en p) is niet gebleken en deze zijn ook niet gesteld. Tenslotte is evenmin sprake van een situatie waarin een behoorlijke rechtsgang ook gewaarborgd is zonder verschaffing van de gevraagde gegevens. De vordering ex artikel 843a Rv zal daarom worden toegewezen ten aanzien van de opnames onder sub 24 c) en p). De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Artikel 15 AVG
4.26.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] . hebben aan hun verzoek tevens artikel 15 lid 3 AVG ten grondslag gelegd.
4.27.
[eiseres] heeft gemotiveerd gesteld dat de gevorderde opnames sub 24 a), b), d) t/m j), l), m), n) en q) niet kunnen worden verstrekt omdat deze niet bestaan. Het ligt op de weg van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . om te stellen en aannemelijk te maken dat [eiseres] deze opnames wel voorhanden heeft en/of dat- en welke (andere) opnames [eiseres] voorhanden zou moeten hebben. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . hebben dat nagelaten. Dit betekent dat niet aannemelijk is dat [eiseres] over meer beschikt dan opnames sub c), k), o) en p) en dat de vordering ex artikel 15 AVG reeds op dit punt zal worden afgewezen.
4.28.
Omdat de vordering tot het verstrekken van de opnames onder sub c) en p) reeds toewijsbaar is op grond van artikel 843a Rv, kan artikel 15 AVG als grondslag onbesproken blijven.
4.29.
Ten aanzien van de vordering tot afgifte van een kopie van de opnames genoemd onder sub k) en o), overweegt de rechtbank als volgt. Het inzagerecht heeft tot doel de betrokkene in staat te stellen kennis te nemen van de persoonsgegevens die over hem zijn verzameld en te controleren of die gegevens juist zijn en rechtmatig zijn vastgelegd. Artikel 15 lid 3 AVG geeft recht op verstrekking van een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Het recht op inzage betekent niet dat de betrokkene zonder meer recht heeft op inzage in of kopieën van de stukken of dossiers als zodanig als daarin persoonsgegevens voorkomen. Een betrokkene maakt geen aanspraak op een kopie of afschrift van het originele document waarop zijn gegevens zijn vastgelegd, voor zover aan de met dat recht op inzage nagestreefde doelstelling volledig kan worden voldaan door een andere vorm van verstrekking (HvJ 17 juli 2014, ECLI:EU:C:2014:2081).
4.30.
Volgens [eiseres] kunnen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . een inzageverzoek aan haar richten als zij willen weten of, en zo ja welke, persoonsgegevens van hen zijn opgeslagen door [eiseres] (sub 21 incidentele conclusie van antwoord). Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . voorafgaand aan hun incidentele vordering een dergelijk inzageverzoek aan [eiseres] hebben gericht. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . hebben ook niet gesteld en onderbouwd dat zij op die wijze niet in staat zijn om te controleren of hun persoonsgegevens juist zijn en op rechtmatige wijze zijn verwerkt. Reeds daarom dient de vordering op dit punt te worden afgewezen. Daarnaast is onduidelijk hoe [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . menen de rechten van anderen wiens persoonsgegevens in de gesprekken voorkomen, te waarborgen. Ook dat leidt ertoe dat [eiseres] niet kan worden veroordeeld om de inhoud van de volledige gesprekken aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . te verstrekken, nog daargelaten dat de AVG ook niet verplicht tot inzage en afgifte van bescheiden in de mate die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . vorderen. Immers, alleen de gegevens betreffende [gedaagde 1] van haar naam, e-mailadres, telefoonnummer, bankgegevens, etc. die in de gesprekken zijn weergegeven betreffen “persoonsgegevens” in de zin van de AVG en niet de volledige opnames.
Dwangsom
4.31.
De gevorderde dwangsom wordt toegewezen, omdat daartegen geen verweer is gevoerd. Wel zal de dwangsom worden gemaximeerd als hierna in de beslissing vermeld.
Proceskosten
4.32.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] . zullen als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het incident. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 1.770,00 (1 punt x tarief € 1.770,00) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
beveelt [eiseres] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis een digitale kopie te verstrekken van de opnames die zij heeft gemaakt van de Zoom-calls zoals genoemd onder sub 24 c) en p) van de incidentele conclusie tot exhibitie,
5.2.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . een dwangsom te betalen van € 2.500,00 per keer en vervolgens per dag dat zij niet voldoet aan de veroordeling onder 5.1, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.770,00,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
5.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 7 december 2022voor conclusie van antwoord door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022.