ECLI:NL:RBGEL:2022:5934

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/409359 / KG ZA 22-306
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen een man en een minderjarige in het kader van een juridische procedure over vaderschap en omgangsrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in een kort geding over een omgangsregeling tussen een man en een minderjarige. De man, die geen juridisch ouder is van het kind, vorderde een omgangsregeling, ondanks dat zijn vaderschap niet erkend is. De vrouw, de moeder van het kind, heeft het ouderlijk gezag en het kind woont bij haar. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen de man en het kind, wat een omgangsregeling mogelijk maakt, ook al zijn er twijfels over de biologische afstamming van de man. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van het kind voorop staat en dat het recht op omgang met de man niet kan worden ontzegd, mits dit niet schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind. De man heeft gedurende zes jaar een vaderrol vervuld en er is een sterke emotionele band tussen hen. De voorzieningenrechter heeft daarom een begeleide omgangsregeling vastgesteld, waarbij het kind één keer per week gedurende twee uur contact heeft met de man in een Omgangshuis. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de omgangsregeling direct kan ingaan. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team familie en jeugd
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/409359 / KG ZA 22-306
Vonnis in kort geding van 20 oktober 2022
in de zaak van
[naam 1], de man,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. K.W.A. Wools te Elst,
tegen
[naam 2], de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. Yildirim te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van de man,
  • de conclusie van antwoord van de vrouw,
  • de mondelinge behandeling van 17 oktober 2022 waarbij partijen en hun advocaten zijn verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
De procedure gaat over de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
2.3.
De man heeft [de minderjarige] niet erkend. De vrouw is belast met het ouderlijk gezag. [de minderjarige] woont bij de vrouw.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat met ingang van de week volgend op de datum van dit vonnis een voorlopige omgangsregeling geldt tussen de man en [de minderjarige] , zoals weergegeven onder punt 11 van de dagvaarding, dan wel een regeling als de rechtbank juist acht,
  • te bepalen dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.
3.2.
De vrouw voert verweer. Zij vraagt:
  • de vordering van de man af te wijzen,
  • indien de rechtbank wel een omgangsregeling vaststelt, verzoekt de vrouw om een omgangsregeling bij een Omgangshuis te bepalen,
  • de man te veroordelen in de kosten van de procedure,
  • het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Waar gaat het over?

4.1.
De man stelt dat hij de biologische vader is van [de minderjarige] en dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking (family life) op grond waarvan hij een omgangsregeling vordert. De vrouw weet niet zeker of de man de biologische vader van [de minderjarige] is. Zij stelt dat de man haar onder druk heeft gezet door te dreigen haar ‘grote geheim’ kenbaar te maken aan haar moeder. Dit is de reden dat zij hem steeds toegang tot haar woning heeft gegeven. Volgens haar hadden partijen een ongezonde relatie met veel ruzies en fysieke escalaties. Zij stelt dat meerdere mannen uit haar omgeving een vaderrol voor [de minderjarige] hadden.
Spoedeisend belang
4.2.
De man heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering, omdat hij [de minderjarige] op 23 juli 2022 voor het laatst heeft gezien.
De nauwe persoonlijke betrekking, family life en private life
4.3.
De voorzieningenrechter moet eerst beoordelen of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [de minderjarige] en de man op grond waarvan de man kan vorderen een omgangsregeling vast te stellen.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt eerst vast dat de man geen juridisch ouder is. Hij heeft [de minderjarige] niet erkend en zijn vaderschap is niet gerechtelijk vastgesteld.
Biologisch of juridisch vaderschap is echter geen vereiste om tot een omgangsregeling te komen. Dat er aan de zijde van de vrouw twijfels zijn of de man de biologische vader is van [de minderjarige] , vormt dus geen belemmering om een omgangsregeling vast te stellen.
4.5.
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders én met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
Dit recht wordt gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). En wat het kind aangaat, is dit ook vervat in artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan op grond van artikel 1:377a BW een omgangsregeling vaststellen tussen een kind en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
4.6.
Partijen zijn ook verdeeld over de vraag welk deel van de verzorging de man gedurende de relatie van partijen op zich nam. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat echter wel vast dat de man gedurende een aanzienlijk deel van het jonge leven van [de minderjarige] onderdeel was van zijn gezinsleven en daarbij een vaderrol in nam. De man was betrokken gedurende de zwangerschap, was aanwezig bij de bevalling, was gedurende zes jaar meerdere dagen per week aanwezig in de woning van de vrouw, de maaltijden werden gedeeld en [de minderjarige] sprak de man aan met ‘papa’.
Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat tussen de man en [de minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking als bedoeld in artikel 1:377a BW en een band die kan worden aangemerkt als 'family life' in de zin van artikel 8 EVRM.
4.7.
Het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking (ook wel 'family life' of ‘private life’ genoemd) sluit niet uit dat deze door latere gebeurtenissen kan worden verbroken. Maar de enkele omstandigheid dat het contact tussen de man en [de minderjarige] sinds juli 2022 is verbroken, is onvoldoende om te concluderen dat ook het 'family life' tussen hen is verbroken. Dat is slechts mogelijk indien er sprake is van een groot tijdsverloop in combinatie met andere zwaarwegende feiten en omstandigheden. Van dergelijke zwaarwegende feiten is niet gebleken. De omstandigheid dat tussen de vrouw en de man een relatiebreuk is ontstaan en er sprake is geweest van (verbaal) geweld tussen hen, kan niet zonder meer worden aangemerkt als een gebeurtenis die de nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [de minderjarige] verbreekt.
4.8.
Dat betekent dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] . De voorzieningenrechter zal daarom de vordering van de man om een omgangsregeling vast te stellen inhoudelijk beoordelen.
Omgangsregeling
4.9.
De voorzieningenrechter zal een omgangsregeling vaststellen, inhoudende dat [de minderjarige] één keer per week gedurende twee uur contact heeft met de man in een Omgangshuis en draagt partijen op om zich zo snel mogelijk aan te melden bij het Omgangshuis dat het dichtst bij de woning van de vrouw is.
4.10.
De voorzieningenrechter heeft hiervoor vastgesteld dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [de minderjarige] en de man. Het is belangrijk dat die band niet doorbroken wordt. Daarom stelt de voorzieningenrechter een omgangsregeling vast. De rechter kan het recht op omgang namelijk alleen ontzeggen als er sprake is van één van de ontzeggingsgronden, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiervan geen sprake is.
4.11.
Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat partijen een turbulente relatie hadden waarbij regelmatig ruzie was. Daarbij werd door beide partijen geschreeuwd en gescholden tegen de ander. Ook waar [de minderjarige] bij was. De vrouw stelt dat de man zich naar [de minderjarige] toe soms neerbuigend heeft uitgelaten. De man heeft verteld dat het kan zijn dat hij, als hij getriggerd werd door de vrouw, lelijke dingen gezegd heeft tegen [de minderjarige] . De voorzieningenrechter maakt zich hier, net als de vrouw, zorgen over. Beide partijen vinden het verstandig om de overdracht niet zelf te regelen om ruzies, ook met de nieuwe partner van de vrouw, te voorkomen. De voorzieningenrechter acht het daarom niet in het belang van [de minderjarige] om een omgangsregeling vast te stellen waarbij de man [de minderjarige] haalt en brengt. Partijen zijn het niet eens over wie uit hun netwerk kan helpen bij de overdrachtsmomenten. Beide partijen kunnen zich vinden in de optie om, als er omgang wordt bepaald, de omgang via een Omgangshuis te laten lopen. De voorziening rechter acht deze optie in het belang van [de minderjarige] .
4.12.
De voorzieningenrechter stelt de duur van het omgangsmoment vast op 2 uur per keer. Dit acht de voorzieningenrechter voor nu voldoende om de band tussen [de minderjarige] en de man te behouden. De voorzieningenrechter weegt daarbij mee dat de man wisselend in het leven van [de minderjarige] aanwezig is geweest. Als er ruzie was kon de man enkele dagen tot zelfs drie weken lang wegblijven. Hij heeft verteld dat hij in die periodes geen enkel contact had met [de minderjarige] . Een intensievere omgangsregeling acht de voorzieningenrechter daarom niet zonder meer passend. Door de man is al een bodemprocedure gestart over de erkenning, het gezag en de omgang. In die procedure is meer ruimte voor onderzoek naar welke regeling het meest in het belang is van [de minderjarige] . Die ruimte is er in een kort geding-procedure niet.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.13.
De voorzieningenrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad zoals verzocht door de man. De vrouw heeft verzocht om dit niet te doen, omdat de contacten niet teruggedraaid kunnen worden. Dit is precies de reden dat de voorzieningenrechter de regeling wel uitvoerbaar bij voorraad verklaart. Het doel van de omgangsregeling is om het bestaan van family life niet te doorbreken.
Proceskosten
4.14.
De voorzieningenrechter wijst de vordering van de vrouw om de man te veroordelen in de kosten van de procedure af. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat er begeleide omgang plaatsvindt tussen de man en [de minderjarige] bij een Omgangshuis, gedurende twee uur per week;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S.M. Bak, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2022.