ECLI:NL:RBGEL:2022:5898

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/406809 / JE RK 22-929
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met persoonlijkheidsproblematiek van de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 8 september 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De moeder van de kinderen vertoont persoonlijkheidsproblematiek, waarvan de diagnose niet bekend is bij de gecertificeerde instelling (GI). Hierdoor kan de GI niet inschatten of de moeder in staat is om op structurele basis omgang met de kinderen te hebben. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI, op grond van artikel 7.3.11 lid 4 van de Jeugdwet, verplicht is om alle noodzakelijke informatie te verstrekken aan de GI om de ondertoezichtstelling uit te voeren en de omgang tussen de moeder en de kinderen te beoordelen.

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van zes maanden, met een toetsmoment om de ontwikkelingen te evalueren. De uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader is ook noodzakelijk geacht, gezien de onduidelijkheid over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing beperkt tot drie maanden, met de verwachting dat er binnen deze periode duidelijkheid zal zijn over de hoofdverblijfplaats.

De moeder heeft aangegeven dat het goed met haar gaat en dat zij het niet eens is met de huidige omgangsregeling. De vader steunt het verzoek tot ondertoezichtstelling en wil dat de kinderen hun moeder blijven zien. De kinderrechter heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en besloten dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor hun verzorging en opvoeding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/406809 / JE RK 22-929
Datum uitspraak: 8 september 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland,

locatie Nijmegen, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,

[de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam 1] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. S. Diepeveen-Goldhoorn te Zutphen,

[naam 2] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. G.J.P.C.G. Verheijen te Nijmegen.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 22 juli 2022, ingekomen bij de griffie op 25 juli 2022,
- het e-mailbericht met bijlagen van mr. Diepeveen-Goldhoorn van 6 september 2022.
Op 8 september 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. Verheijen;
- de moeder, bijgestaan door mr. Diepeveen-Goldhoorn;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wordt uitgevoerd door de ouders.
Bij beschikking van 10 december 2020 zijn [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 10 september 2022.
Bij beschikking van 2 juni 2022 is een machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de ouder met gezag (zijnde de vader) verleend met ingang van 2 juni 2022 tot 10 september 2022.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te verlengen met een jaar.
Tevens wordt de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verzocht voor de duur van een jaar.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI brengt ter onderbouwing van haar verzoek naar voren dat de persoonlijke problematiek van de moeder en het afhouden van hulpverlening door de moeder een belangrijk onderwerp is geweest gedurende het afgelopen jaar. De moeder heeft meerdere keren aangegeven dat zij het contact met de vader van de kinderen niet meer aankan en dat zij het contact met de kinderen beter kan beëindigen. De kinderen verbleven iets minder dan de helft van de week bij de moeder, drie dagen bij de moeder en vier dagen bij de vader. De GI heeft contact met de vader en de hulpverlening gehad waarna met akkoord van zowel de vader als de moeder, de kinderen volledig bij de vader zijn gaan wonen. De moeder is echter wisselend in wat zij aangeeft aan te kunnen en wat zij wil qua opvoeding van de kinderen. Zij wil de zorg van de kinderen weer oppakken zonder dat zij aan de vader of de betrokken hulpverlening kan uitleggen waarom zij het weer wel zou kunnen. Om die reden is er op 2 juni 2022 een machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] uitgesproken voor verblijf bij de ouder met gezag (zijnde de vader). Zowel in de samenwerking tussen de moeder en de GI als tussen de moeder en de vader loopt het vast. De GI heeft onvoldoende zicht op hoe het met de moeder gaat en wat de invloed hiervan is op de kinderen. De GI heeft voor een goede beoordeling van de mogelijkheden om de zorgregeling met de moeder te herstarten informatie nodig van de moeder en haar behandelaars over de diagnose die bij de moeder is gesteld. De GI acht het van belang dat de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing met een jaar verlengd worden.

Het standpunt van de belanghebbenden

de moeder
De moeder brengt, mede bij monde van haar advocaat, naar voren dat het op dit moment goed met haar gaat. Zij heeft een partner en zij woont samen. De moeder is het niet eens met de begeleide omgangsregeling, zij vindt het niet normaal dat zij haar kinderen maar vijf uurtjes kan zien. De moeder begrijpt niet dat de kinderen bij de vader zijn gaan wonen. Zij hebben co-ouderschap. De moeder vindt dat er helemaal geen rekening met haar wordt gehouden. Er is de afgelopen maanden niets gebeurd en zij is het vertrouwen in de gezinsvoogd kwijt. Omdat er nog wel stappen moeten worden gezet, is een ondertoezichtstelling noodzakelijk. De moeder voert geen verweer tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling. De moeder verzoekt het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing (bij de vader) af te wijzen. Indertijd zijn de kinderen ingeschreven bij de moeder vanwege haar financiële situatie. Zij is het er niet mee eens dat de hoofdverblijfplaats bij de vader wordt bepaald. Zij komt dan in financiële problemen vanwege het mislopen van toeslagen. Subsidiair verzoekt de moeder vanwege de onduidelijkheid over de hoofdverblijfplaats, de machtiging uithuisplaatsing zo kort mogelijk te houden.
de vader
De vader is het eens met het verzoek tot ondertoezichtstelling. Volgens hem is een ondertoezichtstelling noodzakelijk en moet er rust komen voor beide ouders. De vader vindt het belangrijk dat de kinderen hun moeder zien. Hij wil graag dat de kinderen volgens de oude zorgregeling weer naar hun moeder gaan. De vader voert geen verweer tegen het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing. Omdat onduidelijkheid blijft bestaan over de hoofdverblijfplaats, start de vader zo snel mogelijk een procedure om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen. De vader gaat ervan uit dat de kinderen bij hem blijven wonen. Hij heeft steeds meebewogen en heeft altijd voor de kinderen en de moeder klaargestaan.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De kinderrechter overweegt als volgt. Bij de moeder speelt persoonlijkheidsproblematiek, er zou een diagnose zijn maar die is bij de GI niet bekend. De moeder geeft hier geen openheid over waardoor de GI niet kan inschatten of de moeder in staat is op structurele basis de zorg voor de kinderen te dragen.
De kinderrechter acht het van belang dat het de komende periode met de ondertoezichtstelling lukt om meer zicht te krijgen op de problematiek van de moeder, wat zij aan kan en welke ondersteuning nodig is. Op die manier kan bepaald worden welke rol moeder kan hebben in de opvoeding van de kinderen. Er moet een omgangsregeling tussen de kinderen en de moeder opgestart worden, maar hier kan pas iets in besloten worden als duidelijk is wat met de moeder aan de hand is en of zij de kinderen met of zonder begeleiding kan zien.
De kinderrechter merkt in dat kader op dat de behandelaren, ook zonder toestemming van de moeder en met doorbreking van hun medisch beroepsgeheim, op grond van artikel 7.3.11, lid 4 van de Jeugdwet gehouden zijn de GI alle informatie te verstrekken die voor de GI noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling uit te voeren en meer specifiek om te kunnen beoordelen op welke manier omgang tussen de moeder en de kinderen mogelijk is.
De kinderrechter gaat ervan uit dat de patstelling over de vraag wie wel of geen informatie over de diagnose en de behandeling van moeder kan opvragen hiermee doorbroken wordt en last daarom een toetsmoment in over zes maanden. Het restant van het verzoek ondertoezichtstelling zal worden aangehouden. De GI wordt verzocht de kinderrechter een week voor de zitting te informeren over de ontwikkelingen en de stand van zaken.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de ondertoezichtstelling verlengd moet worden voor de duur van zes maanden (artikel 1:260, lid 2, BW) en houdt de beslissing over het restant van de verzochte ondertoezichtstelling aan.
uithuisplaatsing
De kinderrechter oordeelt dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, lid 2, BW) zodat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben.
Gebleken is dat onduidelijkheid bestaat over waar de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen is bepaald. De kinderen staan ingeschreven bij de moeder maar daarmee is niet bepaald dat de hoofdverblijfplaats bij de moeder is. De kinderrechter ziet aanleiding om de duur van de machtiging uithuisplaatsing te beperken tot drie maanden. De kinderrechter gaat ervan uit dat over drie maanden duidelijkheid bestaat over waar de hoofdverblijfplaats is.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van:
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
tot 10 maart 2023;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de ouder met gezag (zijnde de vader) tot 10 december 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
alvorens verder te beslissen
houdt de behandeling van het verzoek over de overige periode van de ondertoezichtstelling aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen vóór
3 maart 2023 bij mr. dr. de Jonghvoor welke zitting de GI, de vader en moeder en hun advocaten
dienen te worden opgeroepen;
verzoekt de GI
een week voorde (nog nader te bepalen) zittingsdatum de kinderrechter, de moeder en de vader schriftelijk te informeren over hetgeen hiervoor is overwogen en over haar standpunt ten aanzien van de voortgang van de verdere procedure;
wijst af het overige of anders verzochte.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2022 door mr. dr. E.L. de Jongh, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.J. Lempers, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 21 september 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.