ECLI:NL:RBGEL:2022:5827

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
15 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/408868 KG RK 22-670
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in kort geding wegens gebrek aan objectieve grond voor partijdigheid

Op 10 oktober 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar raadsman mr. F.A. Bijlenga, tegen mr. E. Horsthuis, de rechter in een kort geding. Verzoekster stelde dat de rechter in een eerdere procedure onterecht had geoordeeld, wat haar vertrouwen in de onpartijdigheid van de rechter had geschaad. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 oktober 2022 was de rechter afwezig, en verzoekster heeft haar bezwaren tegen de rechter uiteengezet. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de rechter in 2016 een beslissing in het nadeel van verzoekster had genomen, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat verzoekster concrete feiten moest aanvoeren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zouden maken. Aangezien verzoekster niet in staat was om dergelijke feiten te presenteren, werd het verzoek tot wraking afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/408868 / KG RK 22-670
Beslissing van 10 oktober 2022
van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te Arnhem
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde mr. F.A. Bijlenga,
strekkende tot de wraking van
mr. E. Horsthuis,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 19 september 2022
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 22 september 2022
  • de e-mail van mr. R.P. van den Broek (advocaat van eiser in de hoofdzaak) van 3 oktober 2022 met als bijlage een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 juli 2017
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling, gehouden op 3 oktober 2022.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verzoekster verschenen, bijgestaan door haar raadsman mr. F.A. Bijlenga, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.
De rechter heeft laten dat zij verhinderd is en niet zal verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in een kort geding met nummer C/05/10049329 VV 22-117 tussen [belanghebbende] en verzoekster. In dat kort geding ligt een vordering voor van de Stichting Beheer Onroerend Goed Doetvast om verzoekster te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan (herstel)werkzaamheden aan de door verzoekster gehuurde woning. De mondelinge behandeling van het kort geding was bij de rechter gepland op dinsdag 27 september 2022, waarop verzoekster de rechter heeft gewraakt.
2.2.
Verzoekster meent dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. In een eerdere procedure tussen [belanghebbende] en verzoekster over huurverlaging als gevolg van een uitspraak van de huurcommissie, heeft de rechter op onjuiste wijze gebruik gemaakt van de mogelijkheden om tot een gewogen beslissing te komen. Volgens verzoekster was het vonnis van de rechter van 2 maart 2016 niet juist. Ten eerste heeft de rechter ten onrechte bepaalde wetsbepalingen van het huurrecht buiten toepassing gelaten en ten tweede is de rechter buiten het toepassingsgebied van artikel 7:262 BW getreden. Volgens verzoekster is het daarom duidelijk dat een verzoek tot wraking op zijn plaats is. Tijdens de mondelinge behandeling voegt verzoekster daaraan toe dat de zitting in 2015 kort was, dat bij haar geen additionele informatie werd opgevraagd bijvoorbeeld over data van foto’s en dat de rechter kortaf en pinnig was. Ook is in het vonnis van 2 maart 2016 een aantal keer ‘aldus [belanghebbende] ’ opgenomen en niet ‘aldus de huurcommissie’ waaruit partijdigheid van de rechter blijkt. Omdat verzoekster verder niet duidelijk was welke route de rechter wilde bewandelen en het vonnis geen weerslag was van de mondelinge behandeling, kan verzoekster de rechter niet (meer) vertrouwen.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dat is het geval als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat verzoekster die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan haar bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoekster vindt de rechter vooringenomen omdat deze in 2016 een onjuiste beslissing heeft genomen. De omstandigheid dat de rechter ruim 6 jaar geleden een vonnis in het nadeel van verzoekster heeft gewezen, kan echter niet zonder meer tot de conclusie leiden dat de rechter blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens de persoon van verzoekster. Immers, zoals gezegd wordt een rechter vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is aan verzoekster toegelicht dat de juistheid van de rechterlijke beslissing alleen kan worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) wordt aangewend. Een wrakingsprocedure is daarvoor niet bestemd omdat het daarin uitsluitend gaat over de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Alleen als de beslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard, kan er grond zijn voor wraking. De door verzoekster aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoekster nog gewezen op het gebruik van het woord ‘aldus’ in het vonnis van 2 maart 2016. Dit wordt echter gebruikt om duidelijk te maken dat het gaat om de weergave van een standpunt van die partij en geeft geen blijk van partijdigheid van de rechter. Verzoekster heeft onvoldoende kunnen toelichten dat uit het eerdere vonnis en de afwijzende, juridische gronden van dat vonnis blijkt dat de rechter jegens de persoon van verzoekster vooringenomen is.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoekster verder aan haar verzoek toegevoegd dat zij ook geen vertrouwen heeft in de rechter gelet op
- kort samengevat - de gang van zaken en de bejegening door de rechter tijdens de mondelinge behandeling in 2015. Een verzoek tot wraking moet echter worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Indien verzoekster van mening is dat zich tijdens de mondelinge behandeling in de eerdere procedure een grond voor wraking heeft voorgedaan, dan had zij destijds in 2015 om wraking moeten verzoeken. Nu verzoekster dat heeft nagelaten, kan de wrakingskamer hetgeen zij aanvoert niet bij de beoordeling van het huidige wrakingsverzoek betrekken.
3.4.
Aangezien concrete feiten ontbreken waaruit de rechtbank de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor jegens de persoon van verzoekster kan afleiden, wordt het verzoek afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.J. Peerdeman, voorzitter, mr. G.W.B. Heijmans en mr. M.J.M. Verhoeven, leden, in tegenwoordigheid van de griffier [griffier] en in openbaar uitgesproken op 10 oktober 2022
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.