ECLI:NL:RBGEL:2022:5820

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/409170 / KG RK 22-687
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H.F.R. van Heemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onjuist geheven griffierecht in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 17 oktober 2022, hebben verzoekende partijen verzet aangetekend tegen de hoogte van het griffierecht dat door de griffier was geheven. De griffier had een griffierecht van € 8.519,00 vastgesteld in een procedure waarin zowel natuurlijke als niet-natuurlijke personen betrokken waren. Verzoekende partijen, bestaande uit natuurlijke personen, stelden dat het griffierecht onjuist was berekend, aangezien volgens artikel 3 lid 6 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) een lager tarief van toepassing had moeten zijn. De rechtbank oordeelde dat de griffier ten onrechte geen toepassing had gegeven aan dit artikel, waardoor het verzet gegrond werd verklaard. De rechtbank stelde vast dat het juiste griffierecht € 5.737,00 bedroeg, wat leidde tot een terugbetaling van € 2.782,00 aan de verzoekende partijen. Tevens werd de griffier veroordeeld in de proceskosten, die op € 478,00 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de griffier om de juiste regelgeving toe te passen bij de heffing van griffierechten, vooral in zaken met zowel natuurlijke als niet-natuurlijke personen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/409170 / KG RK 22-687
Beschikking van 17 oktober 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekende partij 1],
gevestigd te [plaats] ,
2.
[verzoekende partij 2],
wonende te [plaats] ,
3.
[verzoekende partij 3],
wonende te [plaats] ,
verzoekers,
advocaat mr. J.J. Kunst te Hoorn,
en
DE GRIFFIER,
van de rechtbank Gelderland,
verweerder,
gemachtigde P.J. Koene te Arnhem.
Verzoekers zullen hierna gezamenlijk [verzoekende partijen] en afzonderlijk [verzoekende partij 1] , [verzoekende partij 2] respectievelijk [verzoekende partij 3] worden genoemd. Verweerder zal hierna de Griffier worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift strekkende tot verzet tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht ex artikel 29 lid 1 Wgbz, van 31 augustus 2022;
  • het verweerschrift van 28 september 2022;
  • de brief van 30 september 2022 van mr. Kunst.

2.De beoordeling

2.1.
[verzoekende partijen] komt op de voet van artikel 29 Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) in verzet tegen de beslissing van de griffier tot heffing van een griffierecht van € 8.519,00 in de zaak met nummer C/05/406130 HA ZA 22-297. In die zaak, waarvan het belang is gesteld op € 2.210.835,79, is [verzoekende partijen] gedaagde partij.
2.2.
Volgens [verzoekende partijen] is een onjuist bedrag aan griffierecht geheven. Bij de vaststelling van het griffierecht is uitgegaan van een niet-natuurlijke persoon als partij en een vordering met een beloop van meer dan € 1.000.000,00. Omdat [verzoekende partij 2] en [verzoekende partij 3] natuurlijke personen in de zaak zijn, had echter uitgegaan moeten worden van een vordering met een beloop van meer dan € 100.000,00 en niet meer dan € 1.000.000,00 (artikel 3 lid 6 Wgbz). Het griffierecht dat geheven had moeten worden bedraagt € 5.737,00 in plaats van het geheven bedrag van € 8.519,00, aldus [verzoekende partijen]
2.3.
Volgens de Griffier is het berekende griffierecht juist, omdat tot [verzoekende partijen] ook een niet-natuurlijke persoon behoort (artikel 15 lid 2 Wgbz). Daarom moet bij de vaststelling van het griffierecht worden uitgegaan van een niet-natuurlijke persoon als partij en een vordering met een beloop van meer dan € 1.000.000,00, aldus de Griffier.
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Aan de tabel waarnaar artikel 3 lid 5 Wgbz verwijst, is met ingang van 1 januari 2022 een regel toegevoegd. Dit betreft de categorie ‘zaken (…) met een beloop van meer dan € 1.000.000’. Ook is met ingang van genoemde datum artikel 3 lid 6 Wgbz in werking getreden. Artikel 15 Wgbz is hierbij niet gewijzigd.
2.5.
Hoewel artikel 15 lid 2 en artikel 3 lid 6 Wgbz onderling tegenstrijdig kunnen lijken, is daarvan geen sprake. Artikel 15 lid 2 Wgbz geeft antwoord op de vraag welk griffierecht dient te worden geheven indien de partijen, die een gezamenlijke procedure voeren, bestaan uit natuurlijke personen en rechtspersonen. In dat geval wordt niet een griffierecht voor natuurlijke personen geheven, maar wordt een griffierecht voor niet-natuurlijke personen geheven. Artikel 3 lid 6 Wgbz maakt hierop geen uitzondering. De strekking van dit artikel is dat het hoogste griffierechttarief voor niet-natuurlijke personen slechts geldt voor zaken waarbij geen natuurlijke persoon is betrokken. Dit tarief geldt dus alleen voor zaken waarbij slechts ondernemingen / niet-natuurlijke personen zijn betrokken. Indien bij de zaak zowel een natuurlijke als niet-natuurlijke persoon is betrokken, wordt het griffierecht geheven dat geldt voor niet-natuurlijke personen voor zaken met een beloop van meer dan € 100.000,00 en niet meer dan € 1.000.000,00. In de parlementaire geschiedenis van artikel 3 lid 6 Wgbz is vermeld dat aldus wordt voorkomen dat burgers het maximale griffierechttarief voor niet-natuurlijke personen moeten opbrengen dan wel vergoeden. Dit is - zoals [verzoekende partijen] ook heeft gesteld - de strekking van de vermelding die onder de via www.rechtspraak.nl te raadplegen griffierechttabel is vermeld.
2.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de griffier bij de vaststelling van het griffierecht en in zijn verweerschrift ten onrechte geen toepassing aan artikel 3 lid 6 Wgbz heeft gegeven. Dit betekent dat het verzet gegrond is en dat [verzoekende partijen] terecht aanspraak maakt op terugbetaling van het teveel betaalde griffierecht, zijnde (€ 8.519,00 minus
€ 5.737,00 =) € 2.782,00. De Griffier zal tot restitutie hiervan worden veroordeeld.
2.7.
De Griffier zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [verzoekende partijen] is geen griffierecht verschuldigd, hetgeen volgt uit artikel 29 lid 3 Wgbz. Het salaris advocaat wordt vastgesteld op 1 punt tarief bepaalde waarde (€ 478,00).

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart het verzet gegrond,
3.2.
bepaalt het griffierecht dat [verzoekende partijen] is verschuldigd op € 5.737,00, met bepaling dat hetgeen teveel is betaald (€ 2.782,00) aan [verzoekende partijen] zal moeten worden teruggestort,
3.3.
veroordeelt de Griffier in de aan de zijde van [verzoekende partijen] gevallen kosten van de procedure, tot op heden begroot op € 478,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.F.R. van Heemstra en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2022.