In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 17 oktober 2022, hebben verzoekende partijen verzet aangetekend tegen de hoogte van het griffierecht dat door de griffier was geheven. De griffier had een griffierecht van € 8.519,00 vastgesteld in een procedure waarin zowel natuurlijke als niet-natuurlijke personen betrokken waren. Verzoekende partijen, bestaande uit natuurlijke personen, stelden dat het griffierecht onjuist was berekend, aangezien volgens artikel 3 lid 6 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) een lager tarief van toepassing had moeten zijn. De rechtbank oordeelde dat de griffier ten onrechte geen toepassing had gegeven aan dit artikel, waardoor het verzet gegrond werd verklaard. De rechtbank stelde vast dat het juiste griffierecht € 5.737,00 bedroeg, wat leidde tot een terugbetaling van € 2.782,00 aan de verzoekende partijen. Tevens werd de griffier veroordeeld in de proceskosten, die op € 478,00 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de griffier om de juiste regelgeving toe te passen bij de heffing van griffierechten, vooral in zaken met zowel natuurlijke als niet-natuurlijke personen.