ECLI:NL:RBGEL:2022:5819

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/389696 / HA ZA 21-312
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.R. van Heemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van erfdienstbaarheid door plaatsing van paaltjes op de weg

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan over een geschil tussen eisende partijen, bestaande uit twee eigenaren van woningen in Nijmegen, en gedaagde partijen, die eigenaren zijn van aangrenzende woningen. Het geschil betreft de erfdienstbaarheid die is gevestigd voor het gebruik van een weg die toegang biedt tot de garages van de eisende partijen. De eisende partijen vorderen dat de gedaagde partijen de door hen geplaatste kunststof palen aan weerszijden van de weg verwijderen, omdat deze de uitoefening van hun recht van uitweg belemmeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid niet enkel is bedoeld voor het bereiken van de garages met een auto, maar ook voor andere doeleinden, zoals het passeren van andere voertuigen. De rechtbank oordeelt dat de plaatsing van de palen een onaanvaardbare beperking vormt van het recht van uitweg, waardoor de eisende partijen in hun belangen worden geschaad. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisende partijen toegewezen en de gedaagde partijen veroordeeld tot het verwijderen van de palen en het betalen van een dwangsom bij niet-naleving. Tevens zijn de gedaagde partijen in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/389696 / HA ZA 21-312 / 1291 / 1690
Vonnis van 26 oktober 2022
in de zaak van

1.[eisende partij 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[eisende partij 2],
wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. G.W.J.M. van Mierlo te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagde partij 1] ,

2.
[gedaagde partij 2],
advocaat mr. A.H.M. de Jonge te 's-Gravenhage,
3.
[gedaagde partij 3],
allen wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.J. van der Kolk te Zwolle.
Partijen worden hierna afzonderlijk [eisende partij 1] , [eisende partij 2] , [gedaagde partij 1] , [gedaagde partij 2] en [gedaagde partij 3] genoemd. Eisers worden hierna gezamenlijk [eisende partijen] genoemd. Gedaagden worden hierna gezamenlijk [gedaagde partijen] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 oktober 2021,
  • het verkort proces verbaal van de mondelinge behandeling van 8 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij 1] is eigenaar van de woning aan de [adres 1] en [eisende partij 2] is eigenaar van de woning aan de [adres 2] te Nijmegen. [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] zijn eigenaar van de woning aan de [adres 3] en [gedaagde partij 3] is eigenaresse van de woning aan de [adres 4] te [plaats] . De achtertuinen van deze woningen grenzen aan een binnenplaats waarop de garages van (onder meer) [eisende partij 1] en [eisende partij 2] zijn gelegen.
2.2.
De binnenplaats is vanaf de openbare weg [straat] ) bereikbaar middels een weg die loopt tussen de woningen aan de [adres 3] en [adres 4] (hierna: de weg). Deze weg is vierenhalve meter breed. [gedaagde partij 1] , [gedaagde partij 2] en [gedaagde partij 3] zijn eigenaren van de grond waarover de weg loopt.
2.3.
Bij notariële akte van 26 oktober 1965 is voor het gebruik van de weg door derden een erfdienstbaarheid gevestigd:
“3. Ten laste van het op voormelde situatietekening met een streeparcering aangegeven gedeelte en ten nutte van het verkochte wordt een recht van uitweg gevestigd om te gaan naar en te komen van de openbare weg, gelegen ten noorden en/of ten zuiden van het verkochte, zijnde de heersende en lijdende erven, bedoeld in dit en het voorgaande beding, delen van gemelde kadastrale nummers [kad.nr. 1] en [kad.nr. 2] ;
4. Koopster of opvolgende verkrijgers zijn verplicht samen met de andere rechthebbenden op de uitweg het met een streep- en ruitarcering aangegeven gedeelte als uitweg ten behoeve van auto’s aan te leggen en te onderhouden, zulks ten genoegen van Burgemeester en Wethouders”.
2.4.
Bij de akte is de volgende situatietekening gevoegd:
AFBEELDING I
2.5.
De erfdienstbaarheid is gevestigd ten gunste van onder meer [eisende partijen] en ten laste van [gedaagde partijen] Op grond daarvan is het [eisende partijen] toegestaan om vanaf het plein dat achter hun woningen is gelegen over de weg naar [straat] te komen en gaan, hetgeen [gedaagde partijen] hebben te dulden.
2.6.
In de akte van levering met betrekking tot de levering van de [adres 3] staat de volgende omschrijving van deze erfdienstbaarheid:

Ten laste van de op een aan een akte van transport op vier en twintig december negentienhonderd vier en zestig voor mij, notaris, verleden gehechte situatietekening M.D. nummer [kad.nr.3] in kruisarcering aangeduide gedeelten van voormelde kadastrale percelen en ten behoeve van de met de letters B en D en de met streeparcering aangegeven gedeelten van voormelde kadastrale percelen, waarop of waaraan garages zijn of zullen worden gebouwd, zomede ten behoeve van de tot de percelen [meerdere nummers] behorende garages, allen deel uitmakende van gemeld kadastraal perceel [kad.nr. 1] wordt indien en voor zover nog niet geschied bij deze gevestigd een recht van uitweg om van die garages via de in kruisarcering aangegeven uitrit te komen van – en te gaan naar [straat] .”
2.7.
In januari 2020 hebben [gedaagde partijen] aan weerszijden van de weg drie paaltjes geplaatst. Daardoor is de weg versmald tot een breedte van drie meter.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partijen] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] veroordeelt de drie kunststof palen op de weg aan de linkerzijde van hun woning en [gedaagde partij 3] veroordeelt de drie kunststof palen op de weg aan de rechterzijde van haar woning te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde partijen] in de proceskosten
3.2.
[eisende partijen] stellen dat het plaatsen van zes paaltjes een inbreuk is op de erfdienstbaarheid aangezien daarmee het ongestoord uitoefenen van het recht van uitweg wordt beperkt, hetgeen onrechtmatig is. Zij zijn van mening dat de erfdienstbaarheid zich uitstrekt over de volle breedte van de weg en beroepen zich daarbij op de notariële vestigingsakte van 26 oktober 1965 met bijbehorende bestemmingsplantekening. Ten gevolge van het plaatsen van paaltjes is de weg versmald. [eisende partijen] menen dat daardoor het recht van uitweg niet meer ten volle kan worden uitgeoefend. Immers, door de wegversmalling kunnen auto’s elkaar niet meer passeren en auto’s met aanhangers of fietsendragers, caravans en kleine vrachtauto’s kunnen er nauwelijks door. Tevens komt met het plaatsen van de paaltjes de verkeersveiligheid in het geding en kunnen de hulpdiensten de achterzijde van de woningen van [eisende partijen] niet meer bereiken.
3.3.
In dat licht stellen [eisende partijen] dat de erfdienstbaarheid niet uitsluitend is gevestigd met als doel het met auto’s gaan en komen van de garages van de heersende erven naar [straat] . Die beperking volgt volgens [eisende partijen] niet uit de tekst van de vestigingsakte. Evenmin volgt dat uit de wijze waarop het recht van uitweg feitelijk werd uitgeoefend. Integendeel, ook (brom-)fietsen, caravans, aanhangwagens, en vrachtwagens maakten gebruik van de weg de afgelopen 50 jaar. Nooit eerder is er sprake geweest van enige belemmering door middel van het plaatsen van paaltjes of anderszins. Aangezien de weg al 50 jaar lang onbeperkt werd gebruikt, menen [eisende partijen] dat de erfdienstbaarheid niet enkel is gevestigd om garages te kunnen bereiken, maar ook voor andere doeleinden. Nu het niet langer mogelijk is de weg onbeperkt te gebruiken, is er sprake van een inbreuk op de erfdienstbaarheid volgens [eisende partijen] .
3.4.
[gedaagde partijen] voeren gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag of het plaatsen van paaltjes aan weerszijden van de weg waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd een inbreuk is op de uitoefening van het recht van uitweg.
4.2.
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet vastgesteld worden met welk doel de erfdienstbaarheid is gevestigd. Artikel 5:73 lid 1 BW bepaalt dat de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening worden bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Is een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze uitgeoefend, dan is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend.
4.3.
Volgens vaste jurisprudentie komt het bij de uitleg van de akte van vestiging aan op de in de notariële akte ter zake vastlegging tot uitdrukking gebrachte partijbedoelingen. De partijbedoelingen moeten worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen en/of tekeningen. Dit dient te worden uitgelegd naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Daarbij moet rekening worden gehouden met de behoeften van het heersende erf, de plaatselijke situatie, de plaatselijke gewoonten en de feitelijke wijze van uitoefening na de totstandkoming van de erfdienstbaarheid.
4.4.
Wanneer gekeken wordt naar de bewoordingen uit de vestigingsakte, is onder punt drie opgenomen dat een recht van uitweg wordt gevestigd om te gaan naar en te komen van de openbare weg. Onder punt vier is opgenomen dat het gaat om een uitweg “ten behoeve van auto’s”. De rechtbank gaat niet mee in het standpunt van [gedaagde partijen] dat deze tekst inhoudt dat het recht van uitweg enkel is gevestigd zodat de eigenaren van de garages deze met de auto kunnen bereiken. De in de akte gebezigde formulering is onvoldoende specifiek om een dergelijke beperkte uitleg aan te ontlenen. Dat de omschrijving van de erfdienstbaarheid in de leveringsakte van de woning van [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] wel zodanig is geformuleerd dat deze (slechts) inhoudt het kunnen bereiken van garages, doet daar niet aan af. Wat in die leveringsakte is opgenomen, verandert immers niets aan de formulering van de akte waarmee de erfdienstbaarheid is gevestigd en daar moet van worden uitgegaan.
4.5.
Nu enkel uit de letterlijke bewoordingen uit de vestigingsakte niet duidelijk blijkt wat het doel is van de erfdienstbaarheid, is tevens de partijbedoeling, de feitelijke wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid en de plaatselijke situatie van belang voor de uitleg van de vestigingsakte. In tegenstelling tot wat [gedaagde partijen] betogen, is de rechtbank van oordeel dat het doel van de erfdienstbaarheid niet enkel is dat de garages met auto’s bereikt kunnen worden. Immers, [eisende partijen] hebben onbetwist gesteld dat sinds het vestigen van de erfdienstbaarheid in 1965 de weg al geruime tijd en zonder tegenspraak gebruikt werd door andere voertuigen en voor andere doeleinden en niet enkel om met de auto te komen en gaan naar de garages. Ook is de weg nooit op een andere wijze versmald. Gezien deze feitelijke wijze van uitoefening van het recht van uitweg meent de rechtbank dat het doel van de erfdienstbaarheid breder moet worden uitgelegd dan door [gedaagde partijen] betoogd.
4.6.
Het verweer dat de weg niet bedoeld is om toegang te verschaffen aan grote zware voertuigen en hulpdiensten slaagt gezien het voorgaande niet. Immers, vast staat dat het doel van de erfdienstbaarheid breder moet worden uitgelegd. Hetzelfde lot treft het verweer dat de erfdienstbaarheid niet op de minst bezwarende wijze wordt uitgevoerd. Immers, nu vast staat dat de erfdienstbaarheid niet enkel is gevestigd voor het komen en gaan van en naar de garages met een personenauto, mag de weg ook door andere voertuigen en met andere doeleinden gebruikt worden. Gesteld noch gebleken is dat daar op een minder bezwarende wijze uitvoering aan kan worden gegeven.
4.7.
Nu vast staat wat het doel is van de erfdienstbaarheid, ligt de vraag voor of het recht van uitweg na het plaatsen van de paaltjes op eenzelfde manier kan worden uitgevoerd als daarvoor. Het is daarbij niet relevant of de erfdienstbaarheid is gevestigd op de volle breedte van de weg. Immers, als de erfdienstbaarheid zich uitstrekt over de gehele breedte van de weg, geldt alsnog als uitgangspunt dat gekeken moet worden naar wat het doel is van de erfdienstbaarheid en of het recht van uitweg nog steeds op dezelfde wijze uitgeoefend kan worden als voorheen.
4.8.
Gelet op hetgeen hiervoor overwogen, is de rechtbank anders dan [gedaagde partijen] van oordeel dat het uitoefenen van het recht van uitweg wordt belemmerd. Weliswaar kunnen de garages nog met auto’s bereikt worden, maar zoals hiervoor geoordeeld, strekt het doel van de erfdienstbaarheid verder dan dat. Nu de paaltjes ervoor zorgen dat de weg niet langer gebruikt kan worden op de manier zoals dat geruime tijd is gedaan, overweegt de rechtbank dat de uitoefening van het recht van uitweg op een onaanvaardbare manier wordt beperkt, hetgeen onrechtmatig is. Auto’s kunnen elkaar immers niet meer passeren en grotere voertuigen kunnen enkel door voorzichtig tussen de paaltjes te manoeuvreren van de weg gebruik maken. Aan de argumenten die partijen aanvoeren met betrekking tot de verkeersveiligheid gaat de rechtbank voorbij aangezien dit niet van belang is voor de beoordeling van het geschil. Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen zullen worden toegewezen.
4.9.
[gedaagde partijen] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisende partijen] worden begroot op:
- dagvaarding € 110,36
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat €
1.126,00(2,0 punten × tarief II € 563,00)
Totaal € 1.545,36

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] de drie kunststof palen op de weg aan de linkerzijde van hun woning aan de [adres 3] te [plaats] en veroordeelt [gedaagde partij 3] om de drie kunststof palen op de weg aan de rechterzijde van haar woning aan de [adres 4] te [plaats] , op welke weg het recht van uitweg is gevestigd om te komen vanaf de heersende erven en te gaan naar [adres+plaats] , te verwijderen en verwijderd te houden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partijen] om aan [eisende partijen] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partijen] in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partijen] tot op heden begroot op € 1.545,36,
5.4.
veroordeelt [gedaagde partijen] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde partijen] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.R. van Heemstra en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022.