In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 29 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot verbetering van een verstekvonnis. De eiser, vertegenwoordigd door Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders, had op 16 augustus 2022 verzocht om verbetering van een eerder vonnis dat op 10 augustus 2022 was gewezen. De eiser stelde dat er sprake was van een kennelijke fout in het vonnis, zoals bedoeld in artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat het door de eiser gehanteerde opeisingsbeding te ruim en dus nietig is. De eiser betoogde dat het beding niet nietig was, omdat het niet aanhaakt bij termijnen maar bij aantal maanden.
De gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], waren niet verschenen in de procedure en hadden daardoor geen gelegenheid om hun standpunt over het verzoek tot verbetering naar voren te brengen. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat er in het vonnis van 10 augustus 2022 geen sprake was van een kennelijke fout die voor eenvoudig herstel in aanmerking komt. Het verzoek van de eiser is dan ook afgewezen. De kantonrechter heeft uiteengezet dat het beding de mogelijkheid biedt dat de kredietnemer achterstallig kan zijn in de betaling van twee vervallen termijnbedragen zonder dat er sprake is van een achterstand van twee maanden. Dit maakt het beding te ruim en dus nietig.
De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken op 29 september 2022, waarbij het verzoek om verbetering van het eerder gewezen vonnis is afgewezen.