Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
[eiseres],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 4 mei 2022 en de daarin genoemde processtukken,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 20 juli 2022 en de daarin genoemde processtukken.
2.De feiten
- dat [rechtsvoorgangster eiser] wil voorkomen dat het pand, totdat de aandeelhouders een definitieve keuze omtrent de toekomst van het object hebben kunnen maken, wordt gekraakt dan wel door ongebruik wordt verwaarloosd en het pand daarom in gebruik wenst te geven aan de heer [gedaagde] ;
- dat de heer [gedaagde] het pand voor bewoning wenst te gebruiken tot het moment waarop [rechtsvoorgangster eiser] een definitieve keuze omtrent de toekomst van het object heeft kunnen maken;
- dat de heer [gedaagde] zich realiseert dat het gebruik van het pand slechts van tijdelijke aard is en dat hij het pand dient te verlaten binnen een termijn van drie maanden nadat [rechtsvoorgangster eiser] de overeenkomst heeft opgezegd.
3.Het geschil
- Primair voor recht verklaart dat de bruikleenovereenkomst is geëindigd en [gedaagde] veroordeelt om het pand te ontruimen en ontruimd te houden;
- Subsidiair de bruikleenovereenkomst met ingang van 31 december 2021 ontbindt en [gedaagde] veroordeelt om het pand te ontruimen en ontruimd te houden;
- Meer subsidiair voor recht verklaart dat de huurovereenkomst met ingang van 31 december 2021 door opzegging is geëindigd en [gedaagde] veroordeelt om het pand te ontruimen en ontruimd te houden en om de achterstallige huurpenningen van € 2.658,06 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente;
- Uiterst subsidiair de huurovereenkomst met ingang van 31 december 2021 ontbindt en [gedaagde] veroordeelt om het pand te ontruimen en ontruimd te houden en om de achterstallige huurpenningen van € 2.658,06 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.De beoordeling
1.442,00(2 punten × tarief € 721,00)