ECLI:NL:RBGEL:2022:566

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
C/05/397397 / HA ZA 21-624
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over provisionele vordering tot ontruiming en verjaring van onroerende zaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 februari 2022 een vonnis in incident gewezen met betrekking tot een provisionele vordering tot ontruiming. De eisers, die onroerende zaken hebben gekocht, vorderden dat de gedaagden, die delen van deze percelen in gebruik hebben, de percelen zouden ontruimen. De gedaagden beroepen zich op bevrijdende verjaring, omdat zij al veertig jaar gebruik maken van de percelen. De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende dringend belang hebben bij de gevorderde voorlopige voorziening, omdat niet aannemelijk is dat in de hoofdzaak een vordering zal worden toegewezen die van gelijke strekking is. De rechtbank wijst de vordering af en veroordeelt de eisers in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 23 maart 2022 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/397397 / HA ZA 21-624
Vonnis in incident van 9 februari 2022
in de zaak van

1.[eiser in de hoofdzaak/eiser in het incident] ,

2.
[eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. M.E. Boerwinkel te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] ,

2.
[gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2],
3.
[gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 3],
allen wonende te [woonplaats]
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. B. Cornelissen te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] en [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij koopovereenkomst van 14 november 2019 hebben [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] van de heer [verkoper 1] en mevrouw [verkoper 2] (hierna: de verkopers) de volgende onroerende zaken gekocht:
  • een perceel grond met woonhuis aan de [adres] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie [cijfer] , nummer [nummer] ;
  • een perceel grond gelegen aan de [adres] ongenummerd te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie [cijfer] , nummers [nummer] en [nummer] . Deze onroerend zaken worden hierna aangeduid als “de percelen”. De percelen zijn op 30 januari 2020 notarieel geleverd aan [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident]
2.2.
[gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] zijn eigenaar van een perceel grond gelegen aan de [adres] . [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] gebruiken delen van voormelde percelen [cijfer] [nummer] , [nummer] en [nummer] . Hierop houden zij onder meer paarden.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] vorderen in de hoofdzaak om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. primair voor recht te verklaren dat er geen sprake is van verkrijgende verjaring door [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] van de in het geschil zijnde percelen (productie 7 van de dagvaarding geel omlijnde percelen) en voor recht te verklaren jegens [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] dat [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] eigenaar zijn van de betreffende percelen;
B. [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] te veroordelen tot ontruiming en het ontruimd houden van genoemde percelen, binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dagdeel dat [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] na verstrijken van genoemde termijn, tot en met de dag dat zij geheel uitvoering hebben gegeven aan het vonnis, met een maximum van € 50.000,00;
C. [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] te veroordelen tot medewerking aan het verstrekken van het exclusief gebruik van genoemde percelen aan [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] , binnen 14 dagen na het af te geven vonnis onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dagdeel dat [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] na verstrijken van genoemde termijn, tot en met de dag dat zij geheel uitvoering hebben gegeven aan het vonnis, met een maximum van € 50.000,00;
D. [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] te veroordelen tot betaling van de schade ad € 2.100,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot en met de dag van algehele voldoening, voor zover deze kosten ten tijde van het vonnis nog niet door [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] zijn vergoed aan [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] ;
E. met veroordeling van [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] in de proceskosten en de salariskosten van de advocaat.

4.Het geschil in het incident en de beoordeling daarvan

4.1.
[eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] vorderen dat de rechtbank een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. De voorlopige voorziening houdt – zakelijk samengevat – in dat [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dagdeel de percelen dienen te ontruimen en medewerking dienen te verlenen aan het verstrekken van het exclusieve gebruik door [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] van de percelen. Daarnaast vorderen zij [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] in de proceskosten te veroordelen.
4.2.
Aan hun provisionele vorderingen leggen [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] ten grondslag dat zij door overdracht op 30 januari 2020 eigenaar zijn geworden van de percelen en dat zij de eerder door verkopers aan [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] verleende toestemming tot het gebruik van de percelen hebben ingetrokken. Ondanks het ontbreken van toestemming hebben [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] de percelen nog steeds in gebruik, aldus [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident]
4.3.
De incidentele conclusie van [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] strekt tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] in de proceskosten. [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] betwisten dat [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] de eigendom van de percelen in volle omvang hebben verkregen. Zij stellen zich – kort gezegd – op het standpunt dat zij door bevrijdende verjaring eigenaar zijn geworden van die delen van de percelen die al veertig jaar bij hen in gebruik zijn en waarop zij een ponyfokkerij exploiteren.
4.4.
De rechtbank overweegt het volgende. Artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat iedere partij tijdens een aanhangig geding kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Het tweede lid van artikel 223 Rv stelt als voorwaarde dat die vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Toewijzing van een vordering tot een voorlopige voorziening voor de duur van het geding is alleen mogelijk wanneer de eisende partij daarbij voldoende belang heeft. Vanwege het tijdelijke karakter van de voorlopige voorziening, dient de eisende partij een dringend belang te hebben. Van een zodanig dringend belang kan sprake zijn indien voldoende aannemelijk is dat in de hoofdzaak een vordering zal worden toegewezen die van (voldoende) gelijke strekking is aan de gevraagde voorlopige voorziening en tegelijk dat de uitkomst van de hoofdprocedure niet kan worden afgewacht.
4.5.
Aan de voorwaarde dat er voldoende samenhang moet bestaan tussen de gevorderde voorlopige voorziening en de hoofdvordering is voldaan. Aan de voorwaarde dat [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] een dringend belang hebben bij de gevorderde voorlopige voorziening is echter niet voldaan. Op dit moment is onvoldoende aannemelijk dat in de hoofdzaak een vordering zal worden toegewezen die van (voldoende) gelijke strekking is met de provisionele vordering. Daarnaast hebben [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] niet aannemelijk gemaakt dat zij de afloop van de procedure in de hoofdzaak niet kunnen afwachten. Bij dit oordeel heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
4.6.
De centrale vraag in dit incident, net als in de hoofdzaak, betreft de vraag wie eigenaar is van de door [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] in de dagvaarding gespecificeerde delen van de percelen. Het antwoord op die vraag hangt af van de beslissing op de door [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] ingeroepen bevrijdende verjaring. Dit beroep ligt ten grondslag aan de betwisting door [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] en zal mogelijk ook aan de orde komen in het kader van de reeds aangekondigde, maar nog niet ingestelde, eis in reconventie. De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om te kunnen beoordelen of het beroep van [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] op bevrijdende verjaring kan slagen. Het partijdebat op dit punt bevindt zich nog in een te premature fase. Ook speelt mee dat de feitelijke situatie van het gebruik van de percelen onvoldoende duidelijk aan de rechtbank is gepresenteerd. Zo ontbreekt een goed (visueel) beeld van de percelen en van het feitelijke gebruik door partijen van de percelen. Met een gerechtelijke plaatsopneming zou een goed beeld van de situatie ter plekke kunnen worden verkregen. Mede vanwege proceseconomische redenen ziet de rechtbank af van het houden van een gerechtelijke plaatsopneming in het kader van dit incident. Het is niet uitgesloten dat in de hoofdzaak tot een gerechtelijke plaatsopneming zal worden besloten.
4.7.
Gelet op de door partijen wederzijds ingenomen standpunten, acht de rechtbank het beroep van [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] op bevrijdende verjaring niet bij voorbaat kansloos. De rechtbank is om die reden dan ook van oordeel dat in dit stadium van de procedure nog onvoldoende aannemelijk is dat in de hoofdzaak een vordering zal worden toegewezen van (voldoende) gelijke strekking met de provisionele vordering.
4.8.
Van een voldoende (dringend) belang bij het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding is de rechtbank op dit moment niet gebleken. [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] hebben onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom van hen niet kan worden verlangd de afloop van de procedure in de hoofdzaak af te wachten. [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] hebben enkel gesteld dat thans twee paarden op het erf van [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] staan en dat die situatie “
heel ongelukkig”is. Zonder nadere toelichting of onderbouwing, die ontbreekt, kan niet worden beoordeeld in hoeverre de huidige verblijfssituatie van de twee paarden op hun erf een zodanige (nood)situatie oplevert die direct rechterlijk ingrijpen rechtvaardigt. Dit blijkt in ieder geval niet zonder meer uit de twee door [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] overgelegde foto’s waarop de paarden in hun huidige omgeving zichtbaar zijn. Daar komt bij dat [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] de huidige situatie van de twee paarden zelf in het leven hebben geroepen. Vanuit kostenoogpunt hebben [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] de externe stalling van de twee paarden beëindigd, alvorens zich ervan te vergewissen of de paarden op de percelen kunnen verblijven.
4.9.
De rechtbank heeft bij het oordeel of sprake is van een voldoende (dringend) belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ook het belang van [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] laten meewegen. Zij voeren aan dat toewijzing van de voorlopige voorziening lijdt tot (aanzienlijke) financiële schade. Zo dient onder meer een afrastering die eerder door [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] op eigen kosten is aangebracht te worden afgebroken en kunnen [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] de door hen geëxploiteerde ponyfokkerij niet meer op eenzelfde voet continueren. Niet valt in te zien waarom het door [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] gestelde belang op dit moment prevaleert boven het belang van [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident]
Conclusie
4.10.
De rechtbank wijst de gevorderde voorlopige voorzieningen dan ook af. [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] worden begroot op € 563,00 (1 punt x tarief II).

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eisers in de hoofdzaak/eisers in het incident] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden in de hoofdzaak/verweerders in het incident] tot op heden begroot op € 563,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
23 maart 2022voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. ing. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.