ECLI:NL:RBGEL:2022:5594

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
05/002622-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zes jaar gevangenisstraf voor poging tot doodslag en verboden wapenbezit na schietincident in Nijmegen

Op 29 september 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietincident in Nijmegen. De verdachte, geboren in 1988 en gedetineerd in de P.I. Grave, werd beschuldigd van poging tot moord en verboden wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de nacht van 1 op 2 januari 2022 met een vuurwapen op een personenauto heeft geschoten waarin het slachtoffer zich bevond. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van voorbedachte rade, maar dat de verdachte wel degelijk de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zou raken. Daarom werd hij schuldig bevonden aan poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zeven jaar geëist, maar de rechtbank legde een straf op van zes jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor materiële schade en smartengeld, in totaal €5.400,--, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/002622-22
Datum uitspraak : 29 september 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar 1988] in [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de P.I. Grave in Grave.
Raadsman: mr. M.A.W. Nillesen, advocaat in 's-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de nacht van 1 januari 2022 op 2 januari 2022 te Nijmegen, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk, en met voorbedachten rade, van het leven te beroven, met dat opzet, en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen heeft geschoten op een personenauto waarin die [slachtoffer] op dat moment was gezeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de nacht van 1 januari 2022 op 2 januari 2022 te Nijmegen, in ieder geval in Nederland, een persoon, te weten [slachtoffer] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen te schieten op de personenauto waarin die [slachtoffer] op dat moment was gezeten;
2.
hij in of omstreeks de nacht van 1 januari 2022 op 2 januari 2022 te Nijmegen, in ieder geval in Nederland, voorhanden heeft gehad een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, merk FEG, kaliber 9 mm, en bijbehorende (scherpe) munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten meerdere patronen, kaliber 9mm.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde poging tot moord en het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een verboden vuurwapen. Daaraan heeft hij het volgende ten grondslag gelegd.
Er was al een langer een conflict tussen verdachte en aangever [slachtoffer] . In de nacht van 1 op 2 januari 2022 is kort voor het schieten al een confrontatie tussen hen geweest. Op de Ruys de Beerenbrouckstraat is verdachte met zijn auto naast de auto van [slachtoffer] gaan staan, terwijl hij het wapen al naast zich had liggen. Verdachte heeft vervolgens het wapen gepakt en direct geschoten op de wegrijdende auto. Een fractie daarvoor was [slachtoffer] nog op de plek waar de kogel uiteindelijk in de auto is ingeslagen. Alles wijst er op dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg op [slachtoffer] heeft geschoten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 primair bepleit dat verdachte vrijgesproken wordt van poging tot moord. Voorafgaand aan het schietincident is er wel gevochten tussen verdachte en [slachtoffer] , waarna zij uit elkaar zijn gegaan. Verdachte is vervolgens niet op zoek geweest naar [slachtoffer] , maar is hem toevallig weer tegengekomen. Verdachte is met zijn auto gestopt dicht naast de auto waarin [slachtoffer] zat. [slachtoffer] bukte toen en verdachte veronderstelde dat [slachtoffer] dat deed om een pistool te pakken. Op dat moment heeft verdachte het pistool gericht op de achterzijde van de nog stilstaande auto van [slachtoffer] en heeft hij een schot gelost. Dat schot was niet potentieel dodelijk, gelet op de plek waar het kogelgat is aangetroffen. Verdachte heeft niet het opzet gehad om op [slachtoffer] te schieten en hem van het leven te beroven. De onderlinge afstand tussen hen was zo gering dat, als verdachte daadwerkelijk die intentie zou hebben gehad, hij [slachtoffer] eigenlijk niet had kunnen missen. Wellicht zou het 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard kunnen worden.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 opgemerkt dat dit feit wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij na een vechtpartij met verdachte in Nijmegen in de nacht van 1 op 2 januari 2022 is weggereden om een vriend van [naam] weg te brengen. Nadat hij die man had afgezet op de Ruys de Beerenbrouckstraat zag hij een auto naderen. De bestuurder van die auto ging met zijn auto naast zijn auto staan. Hij zag dat verdachte in die auto zat. Verdachte richtte een pistool op hem. Aangever heeft zich gebukt en is weggereden. Op dat moment hoorde hij een harde knal. Later die dag zag hij een kogelgat, linksachter in het portier van zijn auto. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 1 op 2 januari 2022 wilde parkeren op de Ruys de Beerenbrouckstraat in Nijmegen. Een stuk verderop zag hij de auto van aangever [slachtoffer] staan. Verdachte is daar heen gereden en naast de auto gestopt. Verdachte zag dat [slachtoffer] in de auto zat. Verdachte had op dat moment een pistool naast zich liggen omdat hij dit bij het verlaten van de auto mee wilde nemen. Verdachte nam het pistool in zijn rechterhand, heeft zijn lichaam naar links gedraaid en vervolgens door de eigen autoruit op de auto van [slachtoffer] geschoten, terwijl [slachtoffer] op dat moment wegreed. [3]
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of verdachte door te schieten op de auto waarin [slachtoffer] op dat moment zat poging tot moord, poging tot doodslag of een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven en/of met zware mishandeling oplevert.
Er zijn camerabeelden van het voorval. Op die beelden is te zien dat er op 2 januari 2022 omstreeks 00:09:35 uur een donkerkleurige personenauto stopt aan de rechterzijde van de Ruys de Beerenbrouckstraat. Dit betreft de auto waarvan [slachtoffer] op dat moment de bestuurder was. Uit die auto stapt een persoon die wegloopt. Vervolgens is te zien dat omstreeks 00:10:21 een lichtkleurige personenauto komt aanrijden, die naast de donkerkleurige auto stopt. De donkerkleurige auto rijdt nagenoeg meteen weg. Tijdens dat wegrijden omstreeks 00.10.25 is in de lichtkleurige personenauto aan de bestuurderszijde een lichtexplosie te zien. [4]
Uit onderzoek is gebleken dat de ruit van het linker achterportier aan de bestuurderszijde van de auto van verdachte kapot was. [5]
De rechtbank concludeert hieruit dat de auto’s van [slachtoffer] en verdachte op Ruys de Beerenbrouckstraat maximaal 4 seconden dicht naast elkaar hebben gestaan en dat verdachte in dat tijdbestek door de ruit van het linker achterportier heeft geschoten toen [slachtoffer] weg reed.
Voor een bewezenverklaring van moord is onder meer vereist dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarvan is sprake indien de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de beoordeling van dit criterium moet een weging en waardering worden gemaakt van de omstandigheden van het concrete geval, met dien verstande dat het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van de voorbedachte raad pleiten.
Uit de inhoud van het dossier blijkt niet dat verdachte, ondanks dat hij in de nacht van 1 januari 2022 op 2 januari 2022 kort daarvoor met [slachtoffer] heeft gevochten bij een cafetaria elders in Nijmegen, op zoek is geweest naar aangever. Het kan dus toeval zijn dat zij elkaar kort na die vechtpartij op de Ruys de Beerenbrouckstraat weer hebben getroffen, nu verdachte daar was omdat hij onderweg was naar het huis van een vriend waar hij verbleef en [slachtoffer] daar was om iemand af te zetten (zoals [slachtoffer] in een later verhoor heeft verklaard). Dit mogelijke toeval maakt ook dat de rechtbank niet kan concluderen dat verdachte nog voordat hij [slachtoffer] had gezien een wapen in zijn directe nabijheid had klaarliggen met het doel om dit tegen hem te gebruiken.
Op het moment dat verdachte zag dat [slachtoffer] daar geparkeerd stond, is hij ernaar toe gereden en naast [slachtoffer] gestopt. Vanaf het moment dat hij met zijn auto daarnaast stopte ging alles heel erg snel, namelijk in een tijdsbestek van maximaal 4 seconden. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte gedurende die zeer korte periode tijd heeft gehad om zich te beraden en rustig te overleggen om [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte op dat moment in een opwelling heeft gehandeld.
De rechtbank acht moord daarom niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank acht poging tot doodslag wel bewezen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met zijn auto is gestopt dicht naast de auto van [slachtoffer] . Verdachte heeft vervolgens met het pistool in zijn hand zijn lichaam naar links gedraaid en door de ruit van het linker achterportier van zijn eigen auto op de wegrijdende auto van [slachtoffer] geschoten. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte in ieder geval willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] zou raken en dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden. De stelling dat verdachte een ervaren schutter zou zijn en dat hij wist wat hij deed en ervan uit mocht gaan dat [slachtoffer] niet geraakt zou worden, is niet aannemelijk geworden.
Feit 2.
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal bevindingen met betrekking tot het aantreffen van het wapen, p. 154;
- het proces-verbaal van onderzoek van het wapen, p. 161-162;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 september 2022.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde nacht van 1 januari 2022 op 2 januari 2022 te Nijmegen,
in ieder geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk
, en met voorbedachten rade,van het leven te beroven, met dat opzet,
en na kalm beraad en rustig overleg,met een vuurwapen heeft geschoten op een personenauto waarin die [slachtoffer] op dat moment was gezeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in
of omstreeksde nacht van 1 januari 2022 op 2 januari 2022 te Nijmegen,
in ieder geval in Nederland,voorhanden heeft gehad een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, merk FEG, kaliber 9 mm, en bijbehorende
(scherpe
)munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten meerdere patronen, kaliber 9mm.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
poging tot doodslag
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor poging tot moord en verboden wapenbezit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Ter toelichting op de eis heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte het slachtoffer, die in het verleden een vriend van hem was, uit rancune van het leven wilde beroven. Het gebeurde heeft veel impact op het leven van het slachtoffer gehad.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naast de bepleite vrijspraak voor feit 1 aangevoerd dat voor feit 2 volstaan zou kunnen worden met een gevangenisstraf gelijk aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Mocht de rechtbank ruimte zien voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel, dan wordt verzocht daaraan voorwaarden te verbinden die verdachte handvatten biedt in zijn leven na detentie.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte en [slachtoffer] zijn aanvankelijk vrienden geweest. Verdachte heeft verklaard dat zij door een conflict over hun gezamenlijke drugshandel een langslepende ruzie met elkaar hebben gekregen. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat verdachte van dichtbij met een pistool in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten. Uit de verhoren van [slachtoffer] bij de politie en de schriftelijke toelichting op de vordering van [slachtoffer] als benadeelde partij blijkt dat het incident een enorme impact heeft gehad op het leven van [slachtoffer] . Vuurwapengeweld op de openbare weg zorgt ook voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank zal bij de strafoplegging rekening houden met strafoplegging in min of meer vergelijkbare zaken. Anderzijds zal zij er ook rekening mee houden dat verdachte niet eerder met politie in aanraking is geweest voor verboden wapenbezit en vuurwapengeweld. Gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten is enkel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur gerechtvaardigd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren dient te worden opgelegd. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de straf.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

[slachtoffer] heeft als benadeelde partij in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hij vordert € 400,-- aan materiële schade en € 7.500,-- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De immateriële schade is volgens de verdediging onderbouwd met jurisprudentie van zaken die niet vergelijkbaar zijn, zodat toewijzing van een bedrag tussen € 1.000,-- en maximaal € 2.000,-- voor deze zaak passender zou zijn.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadepost van € 400,-- wegens schade aan de auto niet inhoudelijk is betwist. De schadepost is voldoende onderbouwd en komt redelijk voor.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de schade aan de auto kan worden toegewezen.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door feit 1 heeft de benadeelde immers geestelijk letsel in de vorm van psychisch letsel opgelopen, zoals blijkt uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken van een psycholoog. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Dat de psycholoog in de overgelegde stukken ook schrijft over een eerder incident, doet daar niet aan af. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 5.000,-- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is vanaf 2 januari 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 400,-- aan materiële schade en € 5.000,-- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 5.400,-- aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 60 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Edelenbos (voorzitter), mr. E.H.T. Rademaker en mr. V.A.J. Abbing, rechters, in tegenwoordigheid van A.B.M. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 september 2022.
Mr. V.A.J. Abbing is buiten staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , verbalisant van de politie Oost-Nederland, districtsrecherche Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer ON5R022002, gesloten op 28 februari 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Aangifte van [slachtoffer] , p. 15-16
3.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 september 2022
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 76-77
5.Proces-verbaal forensisch onderzoek, p. 51