ECLI:NL:RBGEL:2022:5525

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
05/218561-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens doodslag, poging tot doodslag, mishandeling, bedreiging en wapenbezit

Op 27 september 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 augustus 2021 in Huissen betrokken was bij een schietincident waarbij [slachtoffer 3] om het leven kwam. De verdachte heeft [slachtoffer 3] met een vuurwapen in het hoofd geschoten, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van doodslag, maar niet van voorbedachte raad. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd [benadeelde 1] van het leven te beroven door op hem te schieten, wat resulteerde in een veroordeling voor poging tot doodslag. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van meerdere vuurwapens en munitie, bedreiging van een agent, en mishandeling van zijn levensgezel, [slachtoffer 2]. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 jaar op, met een gedragsbeïnvloedende en/of vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank overwoog dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was door een stoornis in het gebruik van amfetamine, maar dat dit niet leidde tot een TBS-maatregel. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de echtgenote van het slachtoffer en andere slachtoffers van de mishandelingen en bedreigingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/218561-21
Datum uitspraak : 27 september 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1988 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [detentieplaats] .
Raadsvrouw: mr. M.J.R. Roethof, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 augustus 2021 te Huissen, in de gemeente Lingewaard,
[slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
door die [slachtoffer 3] éénmaal met een vuurwapen in het hoofd te schieten;
2.
hij op of omstreeks 13 augustus 2021 te Huissen, in de gemeente Lingewaard,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
met een vuurwapen meermalen, in ieder geval éénmaal, richting het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde 1] te schieten (waarbij die [benadeelde 1] gewond is geraakt aan het hoofd door een schampschot)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 13 augustus 2021 te Huissen, in de gemeente Lingewaard,
- een vuurwapen (een omgebouwd gaspistool), merk [merk 1] , type [type 2] , kaliber .380 mm, zijnde een vuurwapen van categorie III en/of
- een vuurwapen (een omgebouwd gaspistool), merk [merk 1] , type [type 1] , kaliber 7.65 mm, zijnde een vuurwapen van categorie III en/of
- een vuurwapen (een omgebouwd gaspistool), merk [merk 2] , type [type 3] , kaliber 7.65 mm, zijnde een vuurwapen van categorie III en/of
- 9 kogelpatronen, kaliber .380 mm auto, zijnde munitie van categorie III en/of
- 4 kogelpatronen, kalliber .32 auto (7.65 mm br), zijnde munitie van categorie III en/of
- 45 patronen, merk [merk 3] , kaliber 3.80 automaat, zijnde munitie van categorie III en/of
- 325 patronen, merk [merk 3] , kailber 3.80 automaat, zijnde munitie van categorie III en/of
- 12 patronen, merk en kailber onbekend, zijnde munitie van categorie II/III en/of
- 6 patronen, merk [merk 3] , kaliber 3.80 automaat, zijnde munitie van categorie III en/of
- 1 patroon, merk [merk 3] , kaliber 7.65 mm, zijnde munitie van categorie III,
in ieder geval één of meerdere vuurwapen(s) en/of een grote hoeveelheid munitie
voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 13 augustus 2021 te Huissen, in de gemeente Lingewaard,
- 13 werpmessen, zijnde wapens van categorie III en/of
- 3 stroomstootwapens, zijnde wapens van categorie II en/of
- 4 busjes pepperspray, zijnde wapens van categorie II
voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 13 augustus 2021 te Huissen, in de gemeente Lingewaard,
- 4 valmessen en/of een stiletto, zijnde wapens van categorie I onder 1 en/of
- 24 boksbeugels, zijnde wapens van categorie I onder 3 en/of
- 3 werpsterren, zijnde wapens van categorie I onder 3 en/of
- een zwaard met een handvat als zijnde een boksbeugel,
zijnde een wapen van categorie I onder 3 en/of
- een ploertendoder, zijnde een wapen van categorie I onder 3 en/of
- 3 vilmessen, zijnde wapens van categorie I onder 3 en/of
- een pas met daarin een mes, zijnde een wapen van categorie I onder 4,
voorhanden heeft gehad;
6.
hij op of omstreeks 13 augustus 2021, te Huissen, in de gemeente Lingewaard,
[benadeelde 2] , hoofdagent van politie, eenheid Oost-Nederland, heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door een vuurwapen (voorzien van een laserpointer), in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op de borst, in ieder geval op het lichaam, van die [benadeelde 2] te richten en/of gericht te houden (waarbij een laserstraal op de borst van die [benadeelde 2] zichtbaar was) en/of
meermalen, in ieder geval éénmaal, de patroonhouder uit dat vuurwapen te halen en er weer in te stoppen en/of dat vuurwapen door de laden;
7.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 augustus 2021 tot en met 13
augustus 2021 te Huissen, in de gemeente Lingewaard, zijn levensgezel, [slachtoffer 2] ,
heeft mishandeld door één of meermalen met een vuurwapen, in ieder met een op een
vuurwapengelijkend voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan en/of met dat vuurwapen
op/tegen de hand van die [slachtoffer 2] te slaan en/of één of meermalen met een naaldhak, in ieder geval een dergelijk voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan;
8.
hij op of omstreeks 13 augustus 2021 te Huissen, in de gemeente Lingewaard,
[benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door tegen [slachtoffer 2] , dreigend de woorden toe te voegen “Ik pak je moeder en je broertje. Ik weet waar je moeder woont.”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking (met welke woorden voornoemde [benadeelde 3] werd bedoeld).
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het bestanddeel “met voorbedachten rade” bij de feiten 1 en 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde moord c.q. doodslag bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de bestanddelen ‘met voorbedachten rade’ en ‘opzettelijk’ niet bewezen kunnen worden. De raadsvrouw heeft een alternatief scenario aangevoerd inhoudende dat sprake is geweest van een ongeluk’. Dat alternatief scenario is dat verdachte het vuurwapen op zijn eigen hoofd richtte, dat het slachtoffer vervolgens naar het wapen heeft gereikt, waarna het vuurwapen afging zonder dat verdachte het wapen op het slachtoffer heeft gericht of de trekker heeft overgehaald. Dat scenario kan volgens de raadsvrouw op basis van de getuigenverklaringen en het forensisch bewijs niet worden uitgesloten en past bovendien bij het overige bewijs. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat het scenario zoals getuige [benadeelde 1] dat beschrijft, wel kan worden uitgesloten.
De raadsvrouw heeft verder – op gronden als vermeld in de pleitnota – vrijspraak bepleit van de onder 2 ten laste gelegde poging tot moord, dan wel poging tot doodslag wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat partiële vrijspraak moet volgen ten aanzien van het deel van de tenlastelegging dat ziet op de 12 patronen, merk en kaliber onbekend, nu deze onvoldoende specifiek zijn aangeduid en op basis van het dossier dan ook niet kan worden vastgesteld of en zo ja, onder welke categorie van de Wet Wapens en Munitie deze patronen vallen.
Ten aanzien van de feiten 4 en 5 heeft de raadsvrouw – op gronden als vermeld in de pleitnota – partiële vrijspraak bepleit van het voorhanden hebben van 13 werpmessen, 24 boksbeugels, een zwaard met boksbeugel als handvat, 4 busjes pepperspray, een ploertendoder, 4 valmessen, stiletto, 3 vilmessen en een verborgen mes in pas. Daartoe heeft de raadsvrouw kort samengevat vraagtekens geplaatst bij de categorisering van deze wapens door verbalisant [naam verbalisant] .
Ten aanzien van feit 6 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 7 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van feit 8 heeft de raadsvrouw primair vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat de letterlijke bewoordingen van de tenlastelegging geen bedreigingen met de dood en/of zwaar lichamelijk letsel zijn.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Vaststaande feiten
Op 13 augustus 2021 bevonden verdachte, de heer [benadeelde 1] (hierna: ‘ [benadeelde 1] ’) en de heer [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) zich in elkaars nabijheid in de woning aan de [adres] te Huissen. Verdachte had een vuurwapen in zijn hand waaruit drie kogels zijn verschoten. Een van die kogels heeft [slachtoffer 3] in het hoofd geraakt. [slachtoffer 3] is enkele uren later overleden aan de gevolgen van een inschot links aan het hoofd. [2]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 3] en zo ja, of ook sprake is geweest van voorbedachte raad. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verklaringen [benadeelde 1]
is de enige die naast verdachte in de woning aanwezig was op het moment dat [slachtoffer 3] in zijn hoofd werd geschoten, en getuige was van hoe dat gebeurde. [benadeelde 1] heeft hierover diezelfde dag nog, te weten op 13 augustus 2021, het volgende verklaard.
[benadeelde 1] is die dag met [slachtoffer 3] naar het huis van [slachtoffer 2] (de stiefdochter van [benadeelde 1] ) aan de [adres] in Huissen gegaan om de telefoon van [slachtoffer 2] op te halen en om de sleutels van de woning van de verdachte terug te krijgen. [benadeelde 1] wilde met verdachte praten en zeggen dat hij de woning van [slachtoffer 2] uit moest. Nadat verdachte de deur op een kier opende, duwde [benadeelde 1] de deur open. [benadeelde 1] vroeg aan verdachte waarom hij zijn vrouw had bedreigd. Verdachte ging toen snel de keuken in. Vervolgens vroeg [benadeelde 1] of verdachte [slachtoffer 2] had geslagen en hij zei dat verdachte de sleutel en de telefoon moest geven en het huis uit moest. [slachtoffer 3] zei vervolgens dat verdachte de spullen moest geven en dat hij ( [slachtoffer 3] ) anders de politie zou bellen. Verdachte zei toen ‘bel maar’. [slachtoffer 3] stond op de plek waar de keuken overgaat in de woonkamer en pakte zijn mobiel. Verdachte stapte toen vanuit de keuken op [slachtoffer 3] af en sloeg de telefoon uit zijn hand. De telefoon viel op de grond. [benadeelde 1] zag dat [slachtoffer 3] naar voren bukte om de telefoon te pakken. Op dat moment stond [slachtoffer 3] tegenover verdachte en bukte met zijn hoofd naar voren richting verdachte. [benadeelde 1] zag dat [slachtoffer 3] met zijn gezicht richting de grond keek en met zijn arm naar de grond reikte om zijn telefoon te pakken. [benadeelde 1] zag dat verdachte met zijn rechterhand een pistool uit zijn rechterbroekzak haalde en dat hij dat pistool op het hoofd van [slachtoffer 3] richtte toen hij op anderhalve meter, misschien één meter, afstand van hem stond. Toen hoorde [benadeelde 1] plotseling een knal en zag een lichtflits, waarna [slachtoffer 3] naar de grond zakte. [3]
[benadeelde 1] heeft op 6 januari 2022 bij de rechter-commissaris overeenkomstig zijn eerdere verklaring op 13 augustus 2021 verklaard, te weten -kort gezegd- dat [slachtoffer 3] bukte om zijn telefoon op te rapen nadat verdachte die uit zijn handen had geslagen, dat verdachte toen een pistool uit zijn zak pakte en [slachtoffer 3] neerschoot. [4]
De rechtbank ziet, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde 1] . Zijn eerste -gedetailleerde- verklaring is afgelegd op 13 augustus 2021, de dag van het incident. Zijn verklaring bij de rechtercommissaris, maanden later op 6 januari 2022, is daarmee consistent. Bovendien zijn deze verklaringen overeenkomstig de bevindingen van de verbalisanten die op 13 augustus 2021 ter plaatse komen en daar verdachte horen roepen dat hij -kort gezegd- op twee mensen heeft geschoten en de verklaring van verdachte over het gebeuren tijdens zijn eerste politieverhoor (welke bewijsmiddelen hierna zullen worden besproken). In hetgeen de raadsvrouw ten aanzien van de verklaringen van [benadeelde 1] heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding deze terzijde te schuiven. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze verklaringen worden gebruikt voor het bewijs.
Bevindingen verbalisanten ter plaatse
Naar aanleiding van meldingen over een schietincident zijn verbalisanten (waaronder [benadeelde 2] , [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] ) ter plaatse gegaan naar de Holthuizerdreef in Huissen. [benadeelde 2] ging met verdachte, die op het dak stond met twee vuurwapens in zijn handen, in gesprek en hoorde verdachte zeggen:
“Er kwamen net gewoon twee mannen mijn huis in. (…) Ik heb toen die ene gast door zijn kop geschoten en die andere heb ik ook op zijn hoofd geraakt en hij liep met een bebloed hoofd weg” Verder hoorde hij verdachte zeggen:
“Ik wil ook helemaal niet dat je mij neerschiet. (…) Maar ik heb net wel twee mensen neergeschoten die mijn woning in kwamen.” [5] [naam verbalisant 1] hoorde dat verdachte vanaf het dak riep dat hij al twee mannen kapot had geschoten [6] en ook [naam verbalisant 2] hoorde verdachte vanaf het dak zeggen:
“Ik heb op ze geschoten. Ik heb al twee mensen geschoten.” [7]
Eerste verhoor verdachte bij de politie
Op 14 augustus 2021, dus de dag nadat [slachtoffer 3] in zijn hoofd is geschoten, heeft verdachte zijn eerste politieverhoor gehad. In het proces-verbaal van dat verhoor staat onder meer het volgende:
“V: maar waarom ben jij aangehouden? A: omdat ik iemand neerschoot”en
“V: hij reikte naar dat pistool? A: ja en toen toen ja “bam” was het gebeurd. V: toen bam en wat was er gebeurd? Want jij zegt “bam”. A: toen schoot ik hem door zijn hoofd heen.”en
“V: die man is geraakt wat gebeurt er met die man. Hij is geraakt in zijn hoofd. A: die man n.t.v. achterover. V: achterover en waar valt ie dan neer? (…) A: ja daar gewoon voor mij. Die man die valt achterover’. [8]
Forensisch pathologisch onderzoek
Bij forensisch pathologisch onderzoek werd één schotletsel links zijwaarts op het hoofd en één projectiel in de schedel aangetroffen, passende bij één inschot. Dit letsel is het gevolg van bij leven opgetreden inwerking van een perforerende krachtsinwerking. In relatie met het inschot was er onder andere beschadiging van de linkerhersenhelft. Op zichzelf hoeft dit het overlijden niet te verklaren. De drukmeter in de hersenen en de bevindingen B4 (te weten dat het harde hersenvlies strak was gespannen, met links hieronder circa 50 ml. bloed(stolsels) en dat de hersenwindingen waren afgeplat) passen bij inklemmen van de hersenen, hetgeen doorgaans optreedt na een dergelijk letsel. Door inklemmen van de hersenen kan de hersenstam alsnog klem komen te zitten, hetgeen het overlijden kan verklaren. De forensisch patholoog heeft geconstateerd dat het schotkanaal van links naar rechts verliep. Op basis van het huidletsel, namelijk de grotere oppervlakkige huidbeschadiging binnenwaarts, en het zgn. sleutelgatdefect in het schedelbot is het zeer aannemelijk dat de richting van het schotletsel tevens van voor naar achter is verlopen. Bij het schotletsel werd roet aangetroffen, hetgeen suggestief is voor een schot op korte afstand (<2 x de looplengte). De forensisch patholoog heeft geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer 3] wordt verklaard door de verwikkelingen van een inschot links aan het hoofd. [9]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [benadeelde 1] past bij de conclusie van het pathologisch onderzoek, te weten dat er een kogel van korte afstand aan de linkerkant van het hoofd van [slachtoffer 3] naar binnen is gegaan.
Fataal ongeluk?
De rechtbank overweegt met betrekking tot het door de raadsvrouw aangevoerde alternatieve scenario waarbij het wapen per ongeluk zou zijn afgegaan als volgt. Zowel op de dag van het schietincident als de dag daarop bij de politie heeft verdachte verklaard [slachtoffer 3] door zijn hoofd te hebben geschoten. Pas bij zijn tweede verhoor ongeveer tweeëneenhalve maand later, te weten op 27 oktober 2021, heeft verdachte voor het eerst met zoveel woorden verklaard dat sprake zou zijn geweest van een ongeluk. Verdachte heeft toen verklaard dat hij niet op [slachtoffer 3] heeft geschoten, maar dat hij het vuurwapen tegen zijn eigen hoofd aan had, [slachtoffer 3] het vuurwapen wegtrok en het vuurwapen toen af ging. Ter terechtzitting van 13 september 2022, bijna een jaar na dit tweede verhoor, heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer 3] naar het vuurwapen greep toen hij, verdachte, het vuurwapen in zijn rechterhand had en tegen zijn hoofd hield. Verdachte heeft toen ter zitting verklaard dat hij het pistool bij het handvat vast had en zijn vinger niet bij de trekker had en dat hij denkt dat [slachtoffer 3] de trekker heeft aangeraakt of dat het pistool zomaar afging.
De rechtbank stelt vast dat het alternatieve scenario (het ‘ongelukscenario’), niet overeenkomt met de verklaring van [benadeelde 1] en ook niet overeenkomt met de uitlatingen van verdachte over het gebeuren zoals gedaan vlak na het incident en bij de politie in zijn eerste verhoor. De uitlatingen van verdachte vlak na het incident komen wel overeen met de verklaringen van [benadeelde 1] , inhoudende dat sprake was van een gericht schot door verdachte. Zoals hiervoor overwogen heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde 1] en past zijn verklaring binnen de overige bewijsmiddelen. De rechtbank acht dan ook het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, met name gelet op de verklaringen van verdachte afgelegd vlak na het schietincident, niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] éénmaal met een vuurwapen in het hoofd heeft geschoten.
Opzet
Verdachte heeft met een vuurwapen op korte afstand op het hoofd van [slachtoffer 3] geschoten. Het met een vuurwapen op zo’n korte afstand gericht schieten op het hoofd van een persoon is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het doden van die persoon, dat het niet anders kan dan dat de wil van verdachte daarop was gericht. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van vol opzet op de dood.
Voorbedachte raad
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is geweest van voorbedachte raad. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
Feit 2
Aangever [benadeelde 1] heeft verklaard dat, nadat verdachte [slachtoffer 3] had neergeschoten, verdachte zijn wapen vervolgens op hem richtte. [benadeelde 1] hoorde een knal en zag een oranje lichtflits uit de loop komen. [benadeelde 1] dook weg en vluchtte naar de voordeur. [benadeelde 1] rende het trappenhuis in. In het trappenhuis of vlak daarvoor hoorde hij nog een knal. [benadeelde 1] heeft verdachte toen niet gezien, want hij rende weg van verdachte. Toen [benadeelde 1] wegrende, voelde hij nattigheid en een schrijnend gevoel op zijn hoofd. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 september 2022 verklaard dat hij twee keer op [benadeelde 1] heeft geschoten. [11] Bij de politie heeft verdachte verklaard dat de schoten gericht waren op het hoofd van [benadeelde 1] . [12]
Verbalisanten belast met het forensisch onderzoek in de woning aan de [adres] in Huissen hebben het volgende waargenomen. Op de binnenmuur, links van de voordeur en boven de lichtschakelaar bevond zich een beschadiging van het stucwerk. Op de vloer in de hal werd een kogelpunt aangetroffen, dus betreft mogelijk een schotbeschadiging. Verder is aan de linker bovenzijde in de voordeur een ogenschijnlijke schotbeschadiging aangetroffen, waarna in de deur na het weghakken van het hout rondom de beschadiging een kogelpunt werd aangetroffen. De richting van deze kogelpunt was schuin links naar boven gericht. [13]
Uit de geneeskundige verklaring d.d. 24 augustus 2021 blijkt dat [benadeelde 1] op 13 augustus 2021 is onderzocht en dat sprake was van oppervlakkige schaafwonden op de schedel, waarbij sprake was van ontvelling en een hematoom. [14]
Op 14 augustus 2021 is [benadeelde 1] onderzocht door een forensisch arts. In het midden boven op het behaarde hoofd richting de kruin was een langwerpige ellipsvormige wond van ongeveer 3,5 x 1 cm te zien. De wond was 10 dagen later, op 24 augustus 2021, opnieuw gefotografeerd en toen was sprake van een niet diepliggend ingedroogd wondbed waarin enkele haren zichtbaar waren. Dit past bij een letsel waarbij de huidlaag waarin de haarzakjes zich bevinden niet volledig beschadigd is. De forensisch arts concludeert dat het aannemelijk is dat sprake is geweest van een relatief oppervlakkig huidletsel in de vorm van een schaafwond. De kenmerken van deze wond (met name de vorm en de grootte) kunnen passen bij een wond ten gevolge van het schampen/schaven van een projectiel langs de huid, zoals bijvoorbeeld een projectiel gelanceerd uit een voorwerp (bijvoorbeeld een vuurwapen). [15]
Opzet
De rechtbank concludeert op basis van het bovenstaande dat verdachte twee keer gericht op het hoofd van [benadeelde 1] heeft geschoten en dat [benadeelde 1] daarbij ook daadwerkelijk is geraakt aan zijn hoofd. Het met een vuurwapen gericht schieten op het hoofd van een persoon is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo gericht op het doden van die persoon, dat het niet anders kan dan dat de wil van verdachte daarop was gericht. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van vol opzet op de dood.
Voorbedachte raad
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
Feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2022;
- proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, met bijlagen, p. 647-653
- proces-verbaal onderzoek wapen, p. 704-705;
- proces-verbaal onderzoek wapen, p. 715-716;
- proces-verbaal onderzoek wapen, p. 725-726;
- proces-verbaal onderzoek wapen, p. 704-705;
- proces-verbaal onderzoek wapen, d.d. 17 augustus 2022;
- proces-verbaal onderzoek wapen, d.d. 31 augustus 2022;
- proces-verbaal onderzoek wapen, d.d. 26 augustus 2022.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het deel van de tenlastelegging dat ziet op 12 patronen van een onbekend merk en kaliber, nu niet is gebleken op welke inbeslaggenomen munitie dit deel van de tenlastelegging ziet en dus niet kan worden vastgesteld onder welke categorie deze munitie valt.
Feiten 4 en 5
De rechtbank zal de feiten 4 en 5 tegelijk beoordelen gelet op de nauwe onderlinge samenhang. Daarbij wordt ieder bewijsmiddel gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud ziet.
Nu ten aanzien van dit feit door de raadsvrouw partiële vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank, ondanks de bekennende verklaring van verdachte, niet volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, maar deze uitwerken.
Verbalisanten hebben van 13 augustus 2021 tot en met 16 augustus 2021 de woning aan de [adres] te Huissen doorzocht. Tijdens deze doorzoeking werd een grote hoeveelheid goederen in beslag genomen. [16]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 september 2022 verklaard dat alle in de tenlastelegging genoemde wapens van hem zijn. [17]
In de woning van verdachte werden wapens in beslag genomen. Deze zijn door verbalisant [naam verbalisant] , taakaccenthouder wet wapens en munitie, onderzocht en als volgt gecategoriseerd:
  • 13 werpmessen, zijnde wapens van categorie III onder 3;
  • 24 boksbeugels, zijnde wapens van categorie I onder 3;
  • 3 werpsterren, zijnde wapens van categorie I onder 3;
  • Een zwaard met een handvat als zijnde een boksbeugel, zijnde een wapen van categorie I onder 3;
  • 3 stroomstootwapens, zijnde wapens van categorie 2 onder 5;
  • 4 busjes pepperspray, zijnde wapens van categorie II onder 6;
  • een ploertendoder, zijnde een wapen van categorie I onder 3;
  • 4 valmessen, zijnde wapens van categorie I onder 1;
  • een stiletto, zijnde een wapen van categorie I onder 1;
  • 3 vilmessen, zijnde wapens van categorie I onder 3;
  • een pas met daarin een mes, zijnde een wapen van categorie I onder 4.
De raadsvrouw heeft de betrouwbaarheid van de door verbalisant [naam verbalisant] op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal op een aantal gronden in twijfel getrokken en een deel van de conclusies uit die wapenonderzoeken betwist. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de vaststellingen en conclusies van deze ter zake deskundige verbalisant en zal dan ook uitgaan van de juistheid van deze onderzoeken. Uit het relaas van verbalisant [naam verbalisant] blijkt dat hij de wapens daadwerkelijk fysiek heeft onderzocht.
De rechtbank acht op basis van de bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van de wapens zoals in de tenlastelegging onder feiten 4 en 5 vermeld.
Feit 6
Verbalisant [benadeelde 2] is op 13 augustus 2021 rond 18.52 uur naar het adres [adres] te Huissen gereden in verband met een melding van een schietpartij. Ter plaatse is hij voor de woning gaan staan en zag hij een man boven op het dak verschijnen. De man had een zwart handvuurwapen in zijn rechter hand en een zwart handvuurwapen met een groene laser in zijn linkerhand. [benadeelde 2] zag dat de man een vuurwapen aan het doorladen was. [benadeelde 2] zag op enig moment dat het vuurwapen zonder laser uit zijn rechterhand naar beneden viel. [benadeelde 2] zag dat de man vervolgens het zwarte handvuurwapen met de laser in zijn andere hand overpakte en op hem richtte. [benadeelde 2] zag dat er een groene laser gericht op zijn borst stond. De man haalde de patronenhouder uit het vuurwapen en hield deze in zijn hand. Vervolgens klikte de man de patronenhouder er meerdere malen weer in en er weer uit. [19]
Verbalisant [naam verbalisant 1] zag dat de man in totaal twee handvuurwapens vast had, waarvan één een laser/lampje had. [naam verbalisant 1] zag dat de man meerdere malen bewegingen met zijn handen maakte waardoor kortstondig de vuurwapens op hem en [benadeelde 2] waren gericht. [naam verbalisant 1] zag ook dat de man handelingen verrichtte met het vuurwapen die hij in zijn rechterhand vast hield. [naam verbalisant 1] zag dat de man de patroonhouder een aantal keer uit het vuurwapen haalde en daarna er weer in drukte. [20]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 september 2022 verklaard dat hij het dak op is geklommen met twee vuurwapens en dat hij aanneemt dat de wapens doorgeladen en dus schietklaar waren. [21]
De rechtbank acht op basis van de bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met de dood van [benadeelde 2] door een vuurwapen met een laser op de borst van [benadeelde 2] te richten en gericht te houden, waarbij een laserstraal op de borst van [benadeelde 2] zichtbaar was. Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte meermalen de patroonhouder uit het vuurwapen heeft gehaald en er weer in heeft gestopt en dat vuurwapen heeft doorgeladen.
Feit 7
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat haar vriend, verdachte, haar op 5 augustus 2021 met een vuurwapen op haar hoofd heeft geslagen. Hierna heeft hij nog meerdere keren geprobeerd haar met het vuurwapen op haar hoofd te slaan. [slachtoffer 2] heeft dit kunnen afweren met haar linkerhand, maar door het afweren had zij erg veel pijn aan haar linkerhand. Ze zag dat haar hand erg dik was. Ook heeft verdachte haar met een naaldhak op haar hoofd geslagen. Dat deed pijn. Op 17 augustus 2021 zijn in het ziekenhuis röntgenfoto’s van de hand gemaakt, waarop een breuk in het middenhandsbeentje te zien was. [22]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat het slachtoffer op 17 augustus 2021 is onderzocht en dat sprake was van een zwelling van de handrug en een botfractuur. [23]
Getuige [naam 1] heeft verklaard dat zij op 13 augustus 2021 thuis kwam en haar nichtje [slachtoffer 2] voor de deur stond. [slachtoffer 2] vertelde dat ze in elkaar was geslagen. Ze hield haar arm omhoog, maar haar hand hing slap. Dat kwam omdat [verdachte] (verdachte) haar had geslagen met iets. [slachtoffer 2] vertelde ook dat ze met naaldhakken op haar hoofd was geslagen. [naam 1] zag dat de hand van [slachtoffer 2] , bij het stukje bij haar pols, blauw was. Ook had ze op haar hoofd een soort blauwe plek. [24]
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen op haar hand en dat ze naar de dokter moest omdat hij “haar hand had verneukt”. [25]
De rechtbank acht op basis van de bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer 2] door haar met een vuurwapen op haar hoofd en hand te slaan en met een naaldhak op het hoofd te slaan.
Feit 8
Verdachte heeft ontkend dat hij [benadeelde 3] heeft bedreigd. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat op grond waarvan kan worden bewezen dat verdachte zich op 13 augustus 2021 heeft schuldig gemaakt aan bedreiging van [benadeelde 3] . De bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden zijn, naast de verklaring van [slachtoffer 2] , alleen maar verklaringen ‘de auditu’ (van horen zeggen) over de verklaring van [slachtoffer 2] . Het bewijs is dus (al dan niet indirect) afkomstig uit één bron en dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 8 tenlastegelegde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 t/m 7 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks13 augustus 2021 te Huissen,
in de gemeente Lingewaard,
[slachtoffer 3] opzettelijk
en met voorbedachten radevan het leven heeft beroofd,
door die [slachtoffer 3] éénmaal met een vuurwapen in het hoofd te schieten;
2.
hij op
of omstreeks13 augustus 2021 te Huissen,
in de gemeente Lingewaard,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde 1] opzettelijk
en met voorbedachten radevan het leven te beroven,
met een vuurwapen meermalen
, in ieder geval éénmaal,richting het hoofd
en/of het lichaamvan die [benadeelde 1] te schieten
(waarbij die [benadeelde 1] gewond is geraakt aan het hoofd door een schampschot
)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op
of omstreeks13 augustus 2021 te Huissen,
in de gemeente Lingewaard,
- een vuurwapen (een omgebouwd gaspistool), merk [merk 1] , type [type 2] , kaliber .380 mm, zijnde een vuurwapen van categorie III en
/of
- een vuurwapen (een omgebouwd gaspistool), merk [merk 1] , type [type 1] , kaliber 7.65 mm, zijnde een vuurwapen van categorie III en
/of
- een vuurwapen (een omgebouwd gaspistool), merk [merk 2] , type [type 3] , kaliber 7.65 mm, zijnde een vuurwapen van categorie III en
/of
- 9 kogelpatronen, kaliber .380 mm auto, zijnde munitie van categorie III en/of
- 4 kogelpatronen, kaliber .32 auto (7.65 mm br), zijnde munitie van categorie III en
/of
- 45 patronen, merk [merk 3] , kaliber 3.80 automaat, zijnde munitie van categorie III en
/of
- 325 patronen, merk [merk 3] , kaliber 3.80 automaat, zijnde munitie van categorie III en
/of
- 12 patronen, merk en kailber onbekend, zijnde munitie van categorie II/III en/of
- 6 patronen, merk [merk 3] , kaliber 3.80 automaat, zijnde munitie van categorie III en
/of
- 1 patroon, merk [merk 3] , kaliber 7.65 mm, zijnde munitie van categorie III,
in ieder geval één of meerdere vuurwapen(s) en/of een grote hoeveelheid munitie
voorhanden heeft gehad;
4.
hij op
of omstreeks13 augustus 2021 te Huissen,
in de gemeente Lingewaard,
- 13 werpmessen, zijnde wapens van categorie III en
/of
- 3 stroomstootwapens, zijnde wapens van categorie II en
/of
- 4 busjes pepperspray, zijnde wapens van categorie II
voorhanden heeft gehad;
5.
hij op
of omstreeks13 augustus 2021 te Huissen,
in de gemeente Lingewaard,
- 4 valmessen en
/ofeen stiletto, zijnde wapens van categorie I onder 1 en
/of
- 24 boksbeugels, zijnde wapens van categorie I onder 3 en
/of
- 3 werpsterren, zijnde wapens van categorie I onder 3 en
/of
- een zwaard met een handvat als zijnde een boksbeugel,
zijnde een wapen van categorie I onder 3 en
/of
- een ploertendoder, zijnde een wapen van categorie I onder 3 en
/of
- 3 vilmessen, zijnde wapens van categorie I onder 3 en
/of
- een pas met daarin een mes, zijnde een wapen van categorie I onder 4,
voorhanden heeft gehad;
6.
hij op
of omstreeks13 augustus 2021, te Huissen,
in de gemeente Lingewaard,
[benadeelde 2] , hoofdagent van politie, eenheid Oost-Nederland, heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,
door een vuurwapen (voorzien van een laserpointer)
, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,op de borst,
in ieder geval op het lichaam,van die [benadeelde 2] te richten en
/ofgericht te houden
(waarbij een laserstraal op de borst van die [benadeelde 2] zichtbaar was
)en
/of
meermalen
, in ieder geval éénmaal,de patroonhouder uit dat vuurwapen te halen en er weer in te stoppen en/of dat vuurwapen door te laden;
7.
hij op
één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van5 augustus 2021
tot en met 13
augustus 2021te Huissen,
in de gemeente Lingewaard,zijn levensgezel, [slachtoffer 2] ,
heeft mishandeld door
één of meermalenmet een vuurwapen
, in ieder met een op een
vuurwapengelijkend voorwerp,op het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan en
/ofmet dat vuurwapen
op/tegen de hand van die [slachtoffer 2] te slaan en
/of één of meermalenmet een naaldhak
, in ieder geval een dergelijk voorwerp,op het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
doodslag;
feit 2:
poging tot doodslag;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III, meermalen gepleegd;
feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd;
feit 5:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 6:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 7:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 jaren met aftrek van het voorarrest en dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Nu sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zal dat een in tijd ongelimiteerde tbs zijn. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd om, als de rechtbank niet tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege overgaat, een hogere gevangenisstraf op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit aan verdachte geen tbs op te leggen. Ook is bepleit aan verdachte geen voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Tevens wordt verzocht rekening te houden met de gewijzigde VI-regeling.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 26 juli 2022;
  • Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), rapportage Pro Justitia van 15 februari 2022;
  • het reclasseringsadvies van 15 april 2022.
Verdachte heeft die fatale vrijdag [slachtoffer 3] van korte afstand doodgeschoten. Daarmee heeft hij [slachtoffer 3] het meest fundamentele recht dat een mens heeft, ontnomen: het recht op leven. Het verlies van [slachtoffer 3] is voor zijn dierbaren onverteerbaar en veroorzaakt een verschrikkelijk gemis. Het moet voor hen ook moeilijk te verdragen zijn dat tijdens en ondanks het politieonderzoek, de onderzoeken door de gedragsdeskundigen van het PBC en het onderzoek op de zitting voor iedereen onbegrijpelijk is gebleven wat maakte dat verdachte dit deed. De gevolgen zijn immens voor de echtgenote van [slachtoffer 3] , zijn moeder, zijn zus en iedereen die hem na stond. Dit bleek indringend uit hun slachtofferverklaringen. Hun leven zal nooit meer hetzelfde zijn.
[benadeelde 1] heeft moeten toezien hoe [slachtoffer 3] , die volkomen kansloos was, van het leven werd beroofd. Verdachte heeft meteen na het eerste, fatale, schot geprobeerd ook [benadeelde 1] van relatief korte afstand dood te schieten. Het is uitsluitend aan buiten verdachte liggende omstandigheden te danken dat [benadeelde 1] , die meteen heeft gereageerd en is weggerend, dit heeft overleefd. [benadeelde 1] heeft de rechtbank verteld dat en hoe hij nog dagelijks de zeer ernstige gevolgen ondervindt van wat verdachte hem maar ook [slachtoffer 3] heeft aangedaan. Hij is door wat er is gebeurd voor het leven getekend. Het is voor hem onbegrijpelijk gebleven, waarom verdachte na het fatale schot op [slachtoffer 3] ook hem heeft geprobeerd te doden. [benadeelde 1] zal moeten (leren) leven met de beelden van het ombrengen van [slachtoffer 3] , en met de gevoelens van doodsangst, onmacht en verdriet.
Verdachte heeft diezelfde dag verder verbalisant [benadeelde 2] op een heel indringende en angstwekkende manier met de dood bedreigd. Toen verdachte op het dak van de woning van zijn vriendin [slachtoffer 2] stond, midden in een woonwijk in Huissen, probeerde [benadeelde 2] te doen wat hij als politieman moest doen: zorgen voor de veiligheid, in de eerste plaats van verdachte, maar zeker ook van anderen, waaronder zijn collega’s en omstanders die in groten getale waren toegestroomd. Van verdachte, die aanvankelijk in iedere hand een vuurwapen droeg, ging gedurende een relatief lange tijd in woord en gebaar een permanente, en zeer onvoorspelbare, grote dreiging uit. Die dreiging richtte zich merendeels uitgerekend op [benadeelde 2] , die geen dekking had en op zeker moment enige tijd een laserstraal van een van de vuurwapens van verdachte op zich gericht wist. Verdachte heeft in dat tijdsbestek ook meermalen de patroonhouder in en uit het vuurwapen gehaald en het vuurwapen doorgeladen. Uit zijn verslag daarvan komt naar voren dat [benadeelde 2] zeer angstige momenten heeft beleefd. Desondanks heeft hij verdachte op een rustige en beheerste manier van het dak af weten te praten, waarna verdachte kon worden aangehouden. [benadeelde 2] heeft serieus voor zijn leven gevreesd en is zich naderhand ten volle gaan realiseren welke risico’s hij had gelopen.
De rechtbank acht het optreden van [benadeelde 2] zeer heldhaftig en bewonderenswaardig. Het is mede aan hem te danken dat het op 13 augustus 2021 niet nóg verder uit de hand is gelopen.
Ook heeft verdachte zijn vriendin, iemand die uit het dossier naar voren komt als een kwetsbaar persoon, in haar eigen huis meermalen mishandeld. Hij heeft haar met een vuurwapen en met een naaldhak op het hoofd en op haar hand geslagen. Het slachtoffer heeft hieraan niet alleen de nodige pijn overgehouden maar ook een breuk in het middenhandsbeentje van de ringvinger opgelopen. De persoonlijke integriteit van het slachtoffer is aangetast door deze mishandeling. Zeker de eigen woning moet een plek zijn waar je je veilig kan voelen, en verdachte heeft door zo te handelen ook inbreuk op dat gevoel van veiligheid gemaakt.
Verdachte heeft illegaal een grote hoeveelheid wapens voorhanden gehad en daarnaast ook (deels bijbehorende) munitie in uiteenlopende soorten en kalibers. Uit zijn verklaringen komt onder meer naar voren dat hij ten minste twee wapens daarvan heeft “getest”. Dat ongeoorloofd bezit van wapens en munitie onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid en het leven van personen met zich brengt vanwege de kans op het gebruik daarvan, is in deze zaak op een fatale manier gebleken.
De bewezenverklaarde feiten, elk op zichzelf maar zeker in hun gewelddadige verband en samenhang bezien, maken dat de rechtsorde in vergaande mate is geschokt. Niet alleen bij de direct betrokkenen, maar in de samenleving als geheel zorgen die feiten voor een gevoel van onrust, angst en onveiligheid. Temeer, omdat verdachte midden in een woonwijk, midden op de dag ten overstaan van politie en uitgelopen buurtbewoners schreeuwend en gewapend op een dak stond.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten op zichzelf al zo ernstig zijn dat de enige passende reactie daarop een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur is.
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf allereerst gekeken naar de maximale duur van een gevangenisstraf die in deze strafzaak kan worden opgelegd. Die is – door de verplichte toepassing van de samenloopbepaling ex artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht – 20 jaar. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf in dit geval houdt de rechtbank ook rekening met het volgende.
Verdachte verminderd toerekeningsvatbaar
De rechtbank overweegt met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte als volgt.
Uit het rapport van onderzoekers van het PBC blijkt dat, hoewel verdachte zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd, onderzoekers er toch in zijn geslaagd bepaalde conclusies te trekken. Zo hebben zij vastgesteld dat bij verdachte sprake is van tenminste een stoornis in het gebruik van amfetamine, ernstig, in remissie in een gereguleerde omgeving. Ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten was volgens het PBC sprake van een stoornis in amfetaminegebruik. Verdachte was paranoïde, mogelijk was sprake van waanachtige denken of zelfs wanen. Tevens zijn er aanwijzingen voor hallucinatoire belevingen (het horen van mensen op het dak die daar niet zijn). Onderzoekers hebben evenwel geen zicht gekregen op de etiologie (
oorzaak, ontstaansgeschiedenis, rb) van de achterdocht en psychotische symptomen. Onduidelijk is hierdoor of de symptomen ‘slechts’ voorkomen tijdens een intoxicatie met drugs (en alleen aanwezig zijn op het moment dat betrokkene onder invloed is), met name amfetamine, of dat sprake is van een psychotische stoornis door drugsgebruik (waarbij de symptomen na het gebruik van het middel nog enige tijd kunnen aanhouden, maar bij het staken van het middel uiteindelijk wel afnemen) of dat mogelijk zelf sprake is van een primair psychotische stoornis (waarbij de symptomen los van het middelengebruik aanwezig zijn, maar hierdoor wel kunnen worden uitgelokt of versterkt), zoals schizofrenie.
Er kan worden gesteld, aldus de onderzoekers, dat de eerder (
in het rapport, rb) beschreven oordeels- en kritiekstoornissen ertoe leidden dat verdachte zich initieel bewapende. Verdachte verkeerde in een angstige toestand en achtte het vanuit die toestand nodig zich te bewapenen, naar zijn zeggen zodat hij zijn leven zou kunnen beëindigen voordat een ander dit zou doen. Doordat er echter geen zicht is gekomen op het precieze delictscenario -met name op (de aanloop naar en de reden van) het afvuren van het vuurwapen – kan een causaal verband tussen de oordeels- en kritiekstoornissen en de ten laste gelegde feiten niet worden onderbouwd. Om deze reden hebben onderzoekers zich onthouden van een advies over de (mate van) toerekenbaarheid.
Het is voor onderzoekers tevens niet mogelijk gebleken om tot een risico-inschatting te komen en te komen tot een advies over eventuele interventies die het recidivegevaar zouden kunnen beperken.
Uit het reclasseringsadvies komt naar voren dat gesteld kan worden dat het excessieve middelengebruik als een delictgerelateerde criminogene factor kan worden aangemerkt. Het is daarbij echter wel onduidelijk welke precieze invloed dit heeft gehad en/of mogelijke onderliggende problematiek van invloed is geweest. Het recidiverisico kan onvoldoende worden ingeschat. Wel wordt op basis van een door de reclassering afgenomen OxRec, een actuarieel risicotaxatie-instrument, een gemiddeld-hoog risico op recidive en een gemiddeld-hoog risico op geweld gegenereerd. Middelenproblematiek, een eerder geweldsdelict, het gegeven dat betrokkene alleenstaand is en het gebrek aan zinvolle dagbesteding, worden als risicoverhogende factoren gezien op basis van dit instrument. De reclassering heeft geen passend plan van aanpak kunnen opstellen ten behoeve van recidiverisicobeheersing. Wel geeft de reclassering de rechtbank de inzet van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in overweging.
De rechtbank verenigt zich met bovenstaande bevindingen en conclusies van de deskundigen en neemt deze over voor zover zij tot de conclusie komen dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan (een) ziekelijke stoornis(sen) van de geestvermogens.
Hoewel de deskundigen van het PBC over de toerekenbaarheid geen standpunt hebben kunnen innemen, ziet de rechtbank in het volgende redenen om verdachte ter zake van het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Verdachte heeft meermaals verklaard dat hij ten tijd van het delict onder invloed verkeerde van amfetamine. Volgens de deskundigen van het PBC is de geconstateerde stoornis niet nader te specificeren maar houdt deze in ieder geval verband met dat amfetamine gebruik en was daarvan ook sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Dit amfetaminegebruik wordt benoemd als een risicoverhogende factor door zowel de deskundigen van het PBC als door de reclassering. De deskundigen van het PBC stellen vast dat ten tijde van het delict bij verdachte sprake was van paranoïdie en het gegeven dat voor de plotselinge excessieve geweldsuitoefening geen andere, aannemelijker verklaring of motief voorhanden is dan een die verband houdt met die paranoïdie. De rechtbank acht het gelet hierop aannemelijk dat deze stoornis(sen) op het gedrag van verdachte heeft/hebben doorgewerkt. De verminderde toerekeningsvatbaarheid heeft een matigend effect op de hoogte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf.
Alles afwegende, en daarbij betrekkend wat hierna volgt over de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Oordeel over tbs
De officier van justitie heeft verzocht om aan verdachte naast een gevangenisstraf een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. De rechtbank zal hiertoe gelet op het volgende niet over gaan.
Het opleggen van een TBS maatregel is mogelijk als aan de volgende voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats moet sprake zijn van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Aan dat vereiste is hier voldaan. Verder moet, zo volgt uit het eerste lid van artikel 37a Wetboek van Strafrecht, de vraag worden beantwoord of bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond. De onderzoekers van het PBC zijn tot de conclusie gekomen dat sprake is van een stoornis in het amfetaminegebruik en daarvan was ook sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Daarmee is ook aan die voorwaarde voldaan.
Rest de vraag of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan de PBC-rapportage. De onderzoekers merken in de PBC-rapportage onder meer op dat het niet duidelijk is geworden wat de achtergrond van de achterdocht en psychotische symptomen bij verdachte is. Onduidelijk is of de symptomen ‘slechts’ voorkomen tijdens een intoxicatie met drugs, of dat sprake is van een psychotische stoornis door drugsgebruik of dat mogelijk zelfs sprake is van een primair psychotische stoornis, waarbij de symptomen los van het middelengebruik aanwezig zijn. De deskundigen hebben zich dan ook niet uitgelaten over het recidiverisico of over de wijze waarop dit risico kan worden beperkt.
De weigering van verdachte om mee te werken als gevolg waarvan de onderzoekers niet tot conclusies kunnen komen, maakt niet dat de rechtbank niet alsnog tot het oordeel kan komen dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Dat oordeel kan ook op een andere wijze tot stand komen, bijvoorbeeld aan de hand van rapporten uit het verleden of andere gegevens over verdachte die zo’n oordeel kunnen rechtvaardigen. In dit geval zijn er geen rapporten uit het verleden. Verder blijkt uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 juli 2022 dat hij geen recente documentatie heeft voor wat betreft geweldsfeiten. De rechtbank heeft met wat over verdachte bekend is onvoldoende concrete aanknopingspunten om tot de conclusie te kunnen komen dat de algemene veiligheid van anderen of van personen of goederen eist dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank ziet net als de reclassering wel een recidiverisico in het amfetaminegebruik van verdachte. De rechtbank kan echter op basis van wat er aan informatie ligt niet uitsluiten dat ook een minder ingrijpende vorm van behandeling in de toekomst voldoende is om het recidiverisico te beperken. Daarom zal de rechtbank, anders dan primair geëist door de officier van justitie, aan verdachte geen TBS-maatregel opleggen.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De aard en ernst van de strafbare gedragingen, gericht tegen meerdere slachtoffers, in combinatie met de weigerachtige houding van de verdachte om te laten onderzoeken hoe dit zover heeft kunnen komen en hoe dit in de toekomst te voorkomen, baren de rechtbank ernstige zorgen. Door de reclassering is een OxRec, een actuarieel risicotaxatie-instrument, bij verdachte afgenomen en daaruit volgt een gemiddeld-hoog risico op recidive en een gemiddeld-hoog risico op geweld. De reclassering merkt daarbij op dat de middelenproblematiek, een eerder geweldsincident, het gegeven dat verdachte alleenstaand is en het gebrek aan een zinvolle dagbesteding op basis van dit instrument als risicoverhogende factoren worden gezien. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is de verdachte na detentie zonder enig toezicht terug te laten keren in de maatschappij. Niet valt te overzien of, en zo ja in hoeverre, de toekomstige detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling voldoende waarborgen geven om eventuele toekomstige risico’s te ondervangen. De rechtbank zal daarom de – door de reclassering in overweging gegeven – gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de detentie van de verdachte en voorwaardelijke invrijheidsstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar en de noodzaak van behandeling en begeleiding dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan, omdat de maatregel wordt opgelegd ter bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen, terwijl de verdachte mede wordt veroordeeld voor de onder 1, 2, 6 en 7 ten laste gelegde geweldsmisdrijven. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel noodzakelijk in het belang van de bescherming van de veiligheid van personen en goederen.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

[benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in verband met feit 8 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 453,50 aan materiële schade en € 2.500,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak.
Overweging van de rechtbank
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van feit 8, zal de benadeelde partij in de vordering nietontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in verband met feit 6 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel dat het gevorderde bedrag dient te worden gematigd. Daartoe is aangevoerd dat het de vraag is of [benadeelde 2] op het moment van de bedreiging in de veronderstelling verkeerde dat sprake was van een echt wapen.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan [benadeelde 2] door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Daarbij gaat het om nadeel dat niet alleen tijdens, maar ook na het feit als rechtstreeks gevolg daarvan is geleden. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) valt. Rekening houdend met de aard en de ernst van het delict, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank toekenning van het gevorderde bedrag van € 2.500,00 billijk. De gevorderde immateriële schadevergoeding zal daarom geheel worden toegewezen.
Verdachte is vanaf 13 augustus 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
[benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert de volgende schade:
medische kosten (shockschade) van € 1.250,00, reis- en parkeerkosten (shockschade) van € 250,00, immateriële schade (shockschade) van € 25.000,00, immateriële schade (affectieschade) van € 17.500,00 en begrafeniskosten van € 225,50, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Ter zitting heeft de benadeelde partij verzocht om haar in het gedeelte van de vordering dat ziet op shockschade (de eerste drie hiervoor genoemde schadeposten) niet-ontvankelijk te verklaren gelet op het recente arrest van Hoge Raad over shockschade.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard waar het gaat om de medische kosten (shockschade) ten bedrage van € 2.500,00, reis- en parkeerkosten (shockschade) ten bedrage van € 250,00 en immateriële schade (shockschade) ten bedrage van € 25.000,00 — die verder niet zijn gespecificeerd en onderbouwd.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de gevorderde affectieschade ad. € 17.500,00 en de kosten van de begrafenis van € 225,50 op het standpunt gesteld dat deze posten kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partij ten aanzien van de schadepost shockschade niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, dan wel dat de vordering moet worden afgewezen, nu de benadeelde partij niet aanwezig was
tijdens het schietincident en verder niet is onderbouwd dat de emotionele shock die het feit bij haar teweeg heeft gebracht een psychiatrisch erkend ziektebeeld bij haar heeft doen ontstaan.
Overweging van de rechtbank
Affectieschade
Het vorderen van affectieschade is mogelijk voor de in artikel 6:108, derde juncto vierde lid, BW genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. Onder deze naasten valt onder meer degene die ten tijde van het overlijden de ouder van de overledene is. [benadeelde 4] is de moeder van het slachtoffer. Zij valt daarmee in de categorie genoemd in artikel 6:108, vierde lid, sub c, BW. Het voorgaande betekent dat de benadeelde partij recht heeft op een vergoeding van affectieschade.
De benadeelde partij vordert een bedrag aan affectieschade van € 17.500,00. Dit is het standaardbedrag dat op grond van het Besluit vergoeding affectieschade aan een naaste als bedoeld in artikel 6:108, vierde lid, sub c, BW toekomt. Op grond hiervan zal de rechtbank de vordering tot vergoeding van affectieschade toewijzen.
Materiële schade (begrafeniskosten)
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de begrafeniskosten niet dan wel onvoldoende inhoudelijk zijn betwist. De posten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering ook voor wat betreft de begrafeniskosten (tot een hoogte van € 225,50) kan worden toegewezen.
Overige posten
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren waar het gaat om medische kosten (shockschade) ten bedrage van € 2.500,00, reis- en parkeerkosten (shockschade) ten bedrage van € 250,00 en immateriële schade (shockschade) ten bedrage van € 25.000,00 zoals ook zelf door de benadeelde partij gemotiveerd is verzocht.
Verdachte is vanaf 20 augustus 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan materiële schade verschuldigd. Verdachte is vanaf 13 augustus 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan immateriële schade verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
[benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 20.000,00 aan immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[benadeelde 5] heeft tevens als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon [benadeelde 6] , in verband met feit 1, een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 20.000,00 aan immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over deze vorderingen.
Overweging van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde 5] is de echtgenote van [slachtoffer 3] , die als gevolg van het bewezen verklaarde feit is overleden. Dit feit is een misdrijf en daarom heeft de benadeelde partij recht op € 20.000,- aan affectieschade. Dit is een forfaitair bedrag overeenkomstig artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade. De vordering tot vergoeding van affectieschade wordt dan ook volledig toegewezen.
[slachtoffer 3] had als stiefvader ten tijde van zijn overlijden duurzaam in gezinsverband de zorg voor [benadeelde 6] , waardoor laatstgenoemde aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade. De vordering is voldoende onderbouwd. Het feit is een misdrijf en daarom heeft de benadeelde partij recht op € 20.000,- aan affectieschade. Dit is een forfaitair bedrag overeenkomstig artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade. De vordering tot vergoeding van affectieschade wordt dan ook volledig toegewezen.
Verdachte is vanaf 13 augustus 2021 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in verband met de feiten 1 en 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.634,42 in totaal aan materiële schade en € 25.000,00 aan smartengeld (bestaande uit een bedrag van € 20.000,00 aan shockschade ter zake feit 1 en een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade ter zake feit 2) , allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om vergoeding van proceskosten verzocht van € 21,36 en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft ter zitting aangegeven de stukken ter zake het gevorderde eigen risico nog niet te hebben ontvangen. Primair verzoekt de benadeelde partij dit gedeelte van de vordering integraal toe te wijzen, subsidiair om hem in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen en daarbij de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid ten aanzien van het gedeelte van de vordering dat ziet op het eigen risico, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering waar deze ziet op shockschade, in verband met de bepleite vrijspraak. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht de immateriële schade te matigen. De raadsvrouw heeft zich tot slot gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de gevorderde materiële schade.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de materiële schade niet inhoudelijk is betwist. De schadeposten zijn, met uitzondering van het eigen risico ad. € 770,00, voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering gedeeltelijk, tot een hoogte van € 864,00, kan worden toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering ter zake materiële schade niet-ontvankelijk verklaren (het bedrag van € 770,00).
Smartengeld
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan [benadeelde 1] door het bewezenverklaarde feit 2 rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Rekening houdend met de aard en de ernst van het delict, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank toekenning van het gevorderde bedrag van € 5.000,00 billijk. De gevorderde immateriële schadevergoeding zal daarom geheel worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde shockschade met betrekking tot feit 1 overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:106, eerste lid onder b, BW kan aan een benadeelde partij een schadevergoeding worden toegekend indien deze op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Een dergelijke aantasting kan onder meer bestaan uit zogeheten shockschade. Er is sprake van shockschade indien schade is ontstaan door een hevige emotionele schok door het direct waarnemen van een gebeurtenis of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan door een naaste, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. In het algemeen is daarbij vereist dat er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij aanwezig was in de woning op het moment dat [slachtoffer 3] werd geraakt door het vuurwapenschot en daarvan ooggetuige is geweest.
Vervolgens is de benadeelde partij naar buiten gegaan om hulp te vragen en de hulpdiensten te waarschuwen. De benadeelde partij heeft na het tenlastegelegde cognitieve gedragstherapie ondergaan (EMDR). Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er is voldaan aan de voorwaarden voor het toekennen van een vergoeding vanwege shockschade. Rekening houdend met uitspraken van rechters in vergelijkbare zaken zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 20.000,00.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van de kosten die zijn gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en vervolgens daadwerkelijk schadevergoeding te krijgen. Het gaat hierbij om reiskosten naar de zitting. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 21,36 toewijsbaar.
Verdachte is vanaf 13 augustus 2021 rente over het toegewezen bedrag aan immateriële schade verschuldigd. Verdachte is vanaf 13 februari 2022 (deze datum is gekozen als gemiddelde datum van de verschillende posten) rente over het toegewezen bedrag aan materiële schade verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal beslissen dat de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • 1 STK Munitie, G2582016 [merk 3] ;
  • 6 STK Munitie, G2577038, Bronskleurig, merk: [merk 3] ;
  • 1 STK Munitie, G2581114, Bronskleurig, merk: [merk 3] ;
  • 1 STK Bijl, G2576325, Bijl met houten steel en rood blad met ducktape, merk: [merk 4] ;
  • 1 STK Bijl, bruine bijl met zilverkleurig blad;
  • 1 STK Kruisboog, G2573940, gedeeltelijk camouflage kleur;
  • 1 STK Honkbalknuppel, G2576577, bruine houten honkbalknuppel uit slaapkamer a;
  • 1 STK Honkbalknuppel, G2576581, zwarte metalen honkbalknuppel uit slaapkamer a;
  • 1 STK Gereedschap, G2576586, Enterhaak / reddingshaak uit kamer/keuken, zwart;
  • 3 STK Pijl, G2576594, 3 pijlen in houder;
  • 2 STK lasers / lampjes voor vuurwapen, Zwart;
welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit zijn aangetroffen, en die kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, worden onttrokken aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
De rechtbank zal de teruggave van de volgende voorwapen aan verdachte gelasten omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet:
  • 1 STK telefoonkaart, G2576602 [merk 5] simkaarthouder;
  • 1 STK fototoestel, G2576604, Zwarte [merk 6] camera zonder geheugenkaart uit gangkast, Zwart, merk: [merk 6] ;
  • 3 STK rookwaar, G2577048, Koperen pijpje en 2 glazen pijpjes;
  • 1 STK kist, G2577156, plastic kist met rode handvaten inhoudende;
o.a. zwart hoesje smoke4fun, doosje met naaispullen, telefoonhoesje, garen, tips, drukmeter en lege potjes;
1 STK keukenartikel, voorraadpot tichtvac inhoud is apart benoemd, Zwart / glas.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
- 36 b, 36d, 36f, 38z, 45, 57, 60a, 285, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht;
- 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 8 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een gedragsbeïnvloedende en/of vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder 1, 2 en 6 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 5] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde 6] en [benadeelde 2] van de volgende bedragen aan materiële schade en/of smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 1] tot vandaag begroot op € 21,36 en ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 5] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde 6] en [benadeelde 2] tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente

1. [benadeelde 1] € 25.000,00 13 augustus 2021

€ 864,00 13 augustus 2021

2. [benadeelde 4] € 225,50 20 augustus 2021

€ 17.500,00 13 augustus 2021

3. [benadeelde 2] € 2.500,00 13 augustus 2021

4. [benadeelde 5] € 20.000,00 13 augustus 2021

5. [benadeelde 5] (als wettelijk

vertegenwoordiger van
[benadeelde 6] ) € 20.000,00 13 augustus 2021
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade/smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling (tot een maximum van in totaal 365 dagen) worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [benadeelde 1] € 25.864,00110 dagen
2. [benadeelde 4] € 17.725,50dagen
3. [benadeelde 2] € 2.500,00dagen
4. [benadeelde 5] € 20.000,00dagen

5. [benadeelde 5] (als wettelijk

vertegenwoordiger van
[benadeelde 6] ) € 20.000,0084 dagen
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
De beslissing op het beslag
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Munitie, G2582016 [merk 3] ;
  • 6 STK Munitie, G2577038, Bronskleurig, merk: [merk 3] ;
  • 1 STK Munitie, G2581114, Bronskleurig, merk: [merk 3] ;
  • 1 STK Bijl, G2576325, Bijl met houten steel en rood blad met ducktape, merk: [merk 4] ;
  • 1 STK Bijl, bruine bijl met zilverkleurig blad;
  • 1 STK Kruisboog, G2573940, gedeeltelijk camouflage kleur;
  • 1 STK Honkbalknuppel, G2576577, bruine houten honkbalknuppel uit slaapkamer a;
  • 1 STK Honkbalknuppel, G2576581, zwarte metalen honkbalknuppel uit slaapkamer a;
  • 1 STK Gereedschap, G2576586, Enterhaak / reddingshaak uit kamer/keuken, zwart;
  • 3 STK Pijl, G2576594, 3 pijlen in houder;
  • 2 STK lasers / lampjes voor vuurwapen, Zwart;
  • gelast de teruggave van de volgende voorwerpen aan verdachte:
  • 1 STK telefoonkaart, G2576602 [merk 5] simkaarthouder;
  • 1 STK fototoestel, G2576604, Zwarte [merk 6] camera zonder geheugenkaart uit gangkast, Zwart, merk: [merk 6] ;
  • 3 STK rookwaar, G2577048, Koperen pijpje en 2 glazen pijpjes;
  • 1 STK kist, G2577156, plastic kist met rode handvaten inhoudende;
o.a. zwart hoesje smoke4fun, doosje met naaispullen, telefoonhoesje, garen, tips, drukmeter en lege potjes;
1 STK keukenartikel, voorraadpot tichtvac inhoud is apart benoemd, Zwart / glas.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Tegelaar (voorzitter), mr. M.P. Bos en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 september 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021377714, gesloten op 17 maart 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 68; Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2022; Proces-verbaal van bevindingen, p. 90; Proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek persoon [slachtoffer 3] , p. 26; Herzien rapport pathologisch onderzoek, NFI, d.d. 27 januari 2022, p. 513-526; proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde 1] , p. 95-96.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde 1] , p. 94-97.
4.Proces-verbaal RC getuigenverhoor [benadeelde 1] d.d. 6 januari 2022.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 55.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 59.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 67
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 929, 934-935.
9.Herzien rapport forensisch pathalogisch onderzoek, NFI, d.d. 27 januari 2022, p. 518-519.
10.Proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde 1] , p. 97.
11.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2022.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 935.
13.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict [adres] Huissen, p. 348.
14.Geneeskundige verklaring, p. 104.
15.Rapport forensisch medisch onderzoek, GGD Gelderland-zuid, d.d. 27 oktober 2021, p. 106, 111-112 en 125.
16.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, met bijlagen, p. 647-653.
17.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2022.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 733-738.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 54-56.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 58-59.
21.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2022.
22.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 815-816.
23.Geneeskundige verklaring, p. 818.
24.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , p. 150-151.
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. 938-939.