ECLI:NL:RBGEL:2022:5522

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
C/05/407235 / HA ZA 22-347
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in vrijwaringsincident na terugverwijzing van hoger beroep met betrekking tot contractuele verplichtingen en aansprakelijkheid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 28 september 2022, gaat het om een vrijwaringsincident dat is ontstaan na een hoger beroep. De eiseressen, twee besloten vennootschappen, hebben de gedaagde, een andere besloten vennootschap, aangeklaagd wegens vermeende contractuele tekortkomingen en onrechtmatig handelen. De rechtbank heeft eerder in een vonnis van 2 december 2020 geoordeeld dat de bindend adviesregeling tussen partijen van kracht is, waardoor de eiseressen niet-ontvankelijk werden verklaard. Dit vonnis werd echter door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2022 vernietigd, en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak de feiten en de procedure samengevat. De eiseressen stellen dat de gedaagde in verzuim is met betrekking tot zijn verplichtingen uit een overeenkomst die op 27 december 2017 is gesloten. De gedaagde heeft in zijn incidentele conclusie gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en dat hij de vennootschap van eiseres 1 in vrijwaring mag oproepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende redenen zijn om de gedaagde in zijn verzoek te steunen, en heeft toegestaan dat de vennootschap van eiseres 1 door de gedaagde wordt gedagvaard.

De rechtbank heeft de beslissing over de kosten van het incident aangehouden en bepaald dat de zaak op 26 oktober 2022 weer op de rol komt voor het nemen van een conclusie van antwoord door de gedaagde. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. W. van der Boon.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/407235 / HA ZA 22-347
Vonnis in incident van 28 september 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. A. Visser te Wierden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. R.J. Sark te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseressen] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 2 december 2020 [1] ;
- het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 juli 2022 [2] ;
- het exploot tot oproeping na terugverwijzing van 9 augustus 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Voor de relevante feiten in het incident verwijst de rechtbank naar randnummers 2.1 tot en met 2.6 van het vonnis in incident van 2 december 2020. Die feiten komen – kort samengevat – erop neer dat de dochtervennootschap van [eiseres 1] ( [naam vennootschap eiseres 1] , hierna: ‘
[naam vennootschap eiseres 1]’) en een vennootschap van [gedaagde] ( [naam vennootschap gedaagde] , hierna: ‘
[naam vennootschap gedaagde]’) samen een onderneming zouden opzetten voor de ontwikkeling van de zogenoemde [naam] : een deels elektrisch aangedreven tractor.
2.2.
De samenwerking tussen [naam vennootschap eiseres 1] en [gedaagde] is onder meer uitgewerkt in de overeenkomst die partijen op 27 december 2017 hebben gesloten (hierna: de ‘
Overeenkomst’). Een klein deel van de Overeenkomst, waaronder het boetebeding, is geciteerd in randnummer 2.4 van het vonnis in incident van 2 december 2020. Het boetebeding is onder meer van toepassing op (het niet nakomen van) de volgende verbintenis uit de Overeenkomst:
“De heer [gedaagde] dan wel een aan hem gelieerde onderneming is verplicht om, voordat [naam vennootschap gedaagde] de aandelen in [eiseres 2] krijgt, eerst alle rechten en overeenkomsten, waaronder onder meer begrepen octrooien en IP-licenties die betrekking hebben op de activiteiten die door [eiseres 2] en/of [eiseres 2] worden uitgeoefend (welke rechten, overeenkomsten, octrooien en licenties en dergelijke aan partijen genoegzaam bekend zijn en waarvan zij geen nadere omschrijving verlangen), over te dragen aan [eiseres 2] , onder verplichting voor laatstgenoemde om de daaraan gerelateerde verplichtingen over te nemen.”

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
Het geschil in de hoofdzaak komt erop neer dat [eiseressen] vinden dat [gedaagde] in verzuim is ten aanzien van de nakoming van zijn contractuele verplichtingen, waaronder de hiervoor in randnummer 2.2 geciteerde verbintenis uit de Overeenkomst, en dat hij onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eiseressen]
3.2.
[eiseressen] vorderen – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat de Overeenkomst voor wat betreft de bindend adviesclausule die daarin is opgenomen gedeeltelijk is ontbonden en voor het overige tussen partijen van kracht is;
2. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de boete uit de Overeenkomst van € 100.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 juni 2019;
3. [gedaagde] zal veroordelen tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat, die [eiseressen] hebben geleden en nog zullen lijden als gevolg van toerekenbare tekortkomingen en onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] ;
4. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.3.
[gedaagde] heeft in de hoofdzaak nog geen conclusie van antwoord genomen.

4.De incidentele vordering

4.1.
[gedaagde] heeft in zijn incidentele conclusie van 16 september 2020 een tweetal incidenten opgeworpen. [gedaagde] heeft ten eerste gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, althans [eiseressen] niet-ontvankelijk verklaart in hun vorderingen. Ten tweede vordert [gedaagde] voorwaardelijk (voor het geval de rechtbank wel bevoegd zou zijn) dat hij [naam vennootschap eiseres 1] in vrijwaring mag oproepen.
Bevoegdheidsincident
4.2.
In het vonnis in incident van 2 december 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat de tussen partijen overeengekomen bindend adviesregeling nog onverkort geldt en [eiseressen] zich daarom niet tot de rechtbank hadden moeten wenden. De rechtbank heeft de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring van [gedaagde] toegewezen en [eiseressen] niet-ontvankelijk verklaard. Gelet op het voorwaardelijk karakter van de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring is die vordering door de rechtbank niet meer behandeld.
4.3.
In het arrest van 12 juli 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de rechtbank van 2 december 2020 vernietigd en – opnieuw rechtdoende – de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring van [gedaagde] alsnog afgewezen en het geding terugverwezen naar deze rechtbank ter verdere behandeling en beslissing. Gelet op het arrest van het gerechtshof dient de rechtbank nu te beslissen op het vrijwaringsincident.
Vrijwaringsincident
4.4.
[gedaagde] vordert dat hem wordt toegestaan [naam vennootschap eiseres 1] in vrijwaring op te roepen en voert daarvoor aan dat [naam vennootschap eiseres 1] aansprakelijk te houden is voor een eventueel tekortschieten door [gedaagde] in de nakoming van de Overeenkomst. Ter onderbouwing van dat standpunt stelt [gedaagde] dat hij niet (meer) gehouden was de hiervoor in randnummer 2.2 geciteerde inbrengverplichting uit de Overeenkomst na te komen, omdat [naam vennootschap eiseres 1] haar eigen afspraken met [gedaagde] ook niet meer wilde nakomen. Volgens [gedaagde] ging het onder meer om afspraken over samenwerking, zeggenschap, winstdeling en tussentijdse financiële afrekening. [gedaagde] voert aan dat als [naam vennootschap eiseres 1] die afspraken wel was nagekomen, hij ook zijn gedeelte van de afspraken was nagekomen en de eventueel te betalen boete van € 100.000,00 in dat geval niet verbeurd was.
4.5.
[eiseressen] voeren verweer tegen de incidentele vordering door onder meer aan te voeren dat [gedaagde] zijn stellingen onvoldoende concreet heeft onderbouwd en onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom de gestelde afspraken en/of het niet nakomen daarvan door [naam vennootschap eiseres 1] tot de conclusie zou moeten leiden dat [naam vennootschap eiseres 1] [gedaagde] zou moeten vrijwaren van de in de hoofdzaak ingediende vorderingen van [eiseressen] Ten slotte zou de vrijwaringsprocedure volgens [eiseressen] tot onredelijke vertraging van het geding in de hoofdzaak leiden.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.Beoordeling

5.1.
Voor een toestemming tot oproeping in vrijwaring is het voldoende dat [naam vennootschap eiseres 1] krachtens de door [gedaagde] gestelde rechtsverhouding gehouden is de nadelige gevolgen van het verlies door [gedaagde] in de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk te dragen. [3]
5.2.
Hoewel [eiseressen] zich tegen deze vrijwaring hebben verweerd door aan te voeren dat [gedaagde] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom [naam vennootschap eiseres 1] [gedaagde] zou moeten vrijwaren, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] voldoende redenen heeft aangevoerd om [naam vennootschap eiseres 1] in vrijwaring op te roepen. In zijn incidentele conclusie heeft [gedaagde] voldoende gemotiveerde stellingen opgenomen op grond waarvan – als de gestelde feiten komen vast te staan – een verplichting zou kunnen ontstaan voor [naam vennootschap eiseres 1] om de mogelijke schade als gevolg van de boete te moeten vergoeden. In de uitleg van [gedaagde] over de samenwerkingsafspraken kan zijn inbrengverplichting niet los worden gezien van de verplichtingen die [naam vennootschap eiseres 1] volgens [gedaagde] had in het kader van diezelfde samenwerking. Het is dus mogelijk dat [naam vennootschap eiseres 1] met haar – door [gedaagde] gestelde – weigering om de afspraken rond de samenwerking na te komen het ertoe heeft geleid dat [gedaagde] zijn afspraken ook niet meer nakwam en hij daardoor de boete heeft verbeurd.
5.3.
Bij de beoordeling van een vrijwaringsincident gaat het niet om de vraag of [gedaagde] ook daadwerkelijk zal slagen in de door hem gestelde vordering op [naam vennootschap eiseres 1] tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van de schade. Dat hangt immers af van wat al dan niet komt vast te staan over de gestelde rechtsbetrekking met [naam vennootschap eiseres 1] . Dat komt pas aan de orde in de procedure in de vrijwaring en daarop loopt de rechtbank niet vooruit bij de beoordeling van dit vrijwaringsincident.
5.4.
Voor wat betreft het door [eiseressen] ingenomen standpunt dat de vrijwaringsprocedure onredelijke vertraging zou opleveren voor het geding in de hoofdzaak, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat de hoofdzaak onredelijk of onnodig vertraagd wordt door de gezamenlijke behandeling van de hoofdzaak en de vrijwaring. Uit het oogpunt van een efficiënte rechtshandhaving heeft de gezamenlijke behandeling van deze zaken zelfs de voorkeur, omdat aannemelijk is dat de feiten, zoals die aan de orde zullen komen in de hoofdzaak, van direct belang zijn voor de beslissing in de vrijwaringszaak, terwijl in beide zaken door dezelfde rechter kan worden beslist. Het vaststellen van de feitelijke gang van zaken, naar te verwachten het meest tijdrovende onderdeel van de procedure, zal in de hoofdzaak in ieder geval dienen plaats te vinden. Zo nodig kan in de hoofdzaak daarna afzonderlijk worden beslist. Het is de taak van de rolrechter hierbij toezicht te houden op een behoorlijke procesvoering en onnodige vertragingen te voorkomen. In dat verband zal de termijn voor oproeping in vrijwaring worden bepaald op vier weken, ter voorkoming van verdere vertraging van de procedure.
5.5.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
6. De beslissing
De rechtbank
in het incident
6.1.
staat toe dat [naam vennootschap eiseres 1] door [gedaagde] wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van 26 oktober 2022,
6.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 26 oktober 2022 voor het nemen van een conclusie van antwoord door [gedaagde] .
Dit vonnis is gewezen door mr. W. van der Boon en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2022.

Voetnoten

1.Zaaknummer: C/05/372984 / HA ZA 20-395
2.Zaaknummer: 200.289.360
3.HR 10 april 1992,