ECLI:NL:RBGEL:2022:5514

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5277
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit compensatie transitievergoeding en uitleg begrip ‘verschuldigd’ in loonbegrip

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Borgesius Rotterdam B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de berekening van de transitievergoeding. Eiseres, Borgesius Rotterdam B.V., had een ex-werknemer die op 2 januari 2002 in dienst trad en zich op 5 februari 2019 ziek meldde. De UWV had de compensatie van de transitievergoeding vastgesteld op € 22.351,26, maar na bezwaar werd dit bedrag verhoogd naar € 22.705,37. Eiseres was het niet eens met deze berekening en stelde beroep in.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de UWV ten onrechte was uitgegaan van de daadwerkelijk betaalde vaste looncomponenten in plaats van de overeengekomen vaste looncomponenten. De rechtbank oordeelde dat het begrip ‘verschuldigd’ in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding betrekking heeft op de overeengekomen vaste looncomponenten. Dit betekent dat de berekening van de transitievergoeding moet worden gebaseerd op wat de werknemer zou hebben ontvangen als hij niet ziek was geworden.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van de UWV vernietigd en bepaald dat de UWV een nieuwe berekening van de transitievergoeding moet maken, rekening houdend met de overeengekomen vaste looncomponenten. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 1.518,- en het griffierecht van € 300,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/5277

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 september 2022

in de zaak tussen

Borgesius Rotterdam B.V., te Hedel, eiseres

(gemachtigde: mr. N.L. Cruickshank),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de compensatie van de transitievergoeding die eiseres heeft betaald aan [A] (ex-werknemer) vastgesteld op € 22.351,26.
Bij besluit van 6 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de compensatie van de transitievergoeding die eiseres heeft betaald aan haar ex-werknemer nader vastgesteld op € 22.705,37.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [B] , HR-generalist. Verweerder heeft zich, met schriftelijk bericht vooraf, niet laten vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft het onderzoek op 14 juli 2022 heropend en verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nadere zitting achterwege gebleven waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiseres heeft een bakkersbedrijf.
1.2.
De ex-werknemer is op 2 januari 2002 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij eiseres in dienst getreden. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO Bakkersbedrijf van toepassing. De ex-werknemer heeft zich op 5 februari 2019 ziek gemeld.
1.3.
Verweerder heeft aan de ex-werknemer met ingang van 2 februari 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend.
1.4.
Eiseres en ex-werknemer hebben op 1 februari 2021 een beëindigings-overeenkomst gesloten waarin is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden op 28 februari 2021 eindigt en dat eiseres aan ex-werknemer een transitievergoeding van € 25.934,00 bruto betaalt. De transitievergoeding is op 22 maart 2021 betaald.
1.5.
Eiseres heeft verweerder verzocht om compensatie voor de door haar aan de exwerknemer betaalde transitievergoeding. Hierop is de bestreden besluitvorming gevolgd.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat bij de berekening van de compensatie ervan is uitgegaan dat de ex-werknemer op 2 januari 2002 in dienst is getreden en op 5 februari 2019 ziek is uitgevallen. Dit betekent dat vanaf 5 februari 2019 een opzegverbod wegens ziekte voor de duur van twee jaar gold. De transitievergoeding wordt gecompenseerd tot de dag na afloop van deze periode. In dit geval is dat tot 5 februari 2021. De ex-werknemer van eiseres was toen 229,1106 maanden in dienst en dat is 19,0926 jaar. Het bruto maandloon is vastgesteld op € 3.567,67 op basis van de loonstroken over de periode van 27 januari 2020 tot en met 31 januari 2021. De transitievergoeding waarop de ex-werknemer recht zou hebben op de dag na het einde van het opzegverbod bedraagt € 22.705,37. Daarbij heeft verweerder rekening gehouden met de daadwerkelijk door eiseres aan ex-werknemer betaalde vaste looncomponenten.
Standpunt eiseres
3. Eiseres heeft, kort samengevat, aangevoerd dat verweerder bij de berekening van de transitievergoeding ten onrechte is uitgegaan van wat daadwerkelijk door eiseres is betaald, te weten wat is afgesproken te betalen gedurende ziekte. Verweerder had dit bedrag (85% op grond van de toepasselijke cao) moeten terugrekenen naar 100%, aldus eiseres. Volgens eiseres heeft de wetgever niet beoogd om een onderscheid te maken tussen zieke en niet zieke werknemers. Het loon dat de werkgever verschuldigd is, moet worden gekoppeld aan de vraag wat een werknemer zou hebben ontvangen indien de bedongen arbeid wel zou zijn verricht. Het bruto maandloon van de ex-werknemer komt dan neer op € 3.722,17 en de transitievergoeding bedraagt dan € 23.688,63.
Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, omdat hij bij 13 andere werknemers van eiseres de vaste looncomponenten wel heeft teruggerekend naar 100%.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat bij de berekening van de transitievergoeding moet worden uitgegaan van 19,0926 jaar. In geschil is enkel of bij de berekening van de transitievergoeding moet worden uitgegaan van 85 of 100% van de vaste looncomponenten.
4.2.
De wijze waarop de hoogte van de transitievergoeding moet worden berekend, is wettelijk vastgelegd in artikel 673, tweede tot en met zesde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het begrip ‘loon’ dat geldt voor de berekening van de transitievergoeding is op grond van artikel 673, tiende lid, van Boek 7 van het BW nader uitgewerkt in het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding [1] (Besluit).
4.3.
Op grond van artikel 2 (loon), eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit wordt voor de hoogte van de transitievergoeding onder loon verstaan: het bruto uurloon vermenigvuldigd met de overeengekomen arbeidsduur per maand in de twaalf maanden voorafgaand aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt.
4.4.
Op grond van artikel 3 (uitbreiding loon transitievergoeding), eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit wordt het loon, bedoeld in artikel 2, voor de toepassing van artikel 673, tweede lid, van Boek 7 van het BW vermeerderd met de overeengekomen vaste looncomponenten verschuldigd in de twaalf maanden voorafgaand aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, gedeeld door twaalf.
4.5.
Het geschil spitst zich toe op de vraag wat moet worden verstaan onder het begrip ‘verschuldigd’ in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit.
4.6.
De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat het begrip ‘verschuldigd’ betrekking heeft op de overeengekomen vaste looncomponenten en dat dus voor de berekening van de transitievergoeding moet worden uitgegaan van de overeengekomen vaste looncomponenten en niet van de daadwerkelijk betaalde vaste looncomponenten. De overeengekomen vaste looncomponenten zijn de vaste looncomponenten waarop de werknemer recht zou hebben gehad, indien hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden. Er is geen reden om de vaste looncomponenten in dit opzicht anders te behandelen dan het bruto uurloon. Er zijn geen aanknopingspunten dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om zieke werknemers anders te behandelen dan niet zieke werknemers.
4.7.
Daar komt bij dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom hij bij 13 andere werknemers van eiseres bij de berekening van de transitievergoeding wel is uitgegaan van 100% van de vaste looncomponenten in plaats van 85% daarvan.
Conclusie en gevolgen
5.1.
Het bestreden besluit berust op het onjuiste standpunt van verweerder dat bij de berekening van de transitievergoeding moet worden uitgegaan van de daadwerkelijk betaalde vaste looncomponenten. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb ondeugdelijk gemotiveerd en kan daarom niet in stand blijven. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
5.2.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, omdat daarvoor de benodigde gegevens ontbreken. Het is aan verweerder om een nieuwe berekening van de transitievergoeding te maken. Daarbij dient verweerder rekening te houden met wat in deze uitspraak is overwogen. Verweerder dient, aansluiting zoekend bij artikel 2 van de Regeling, uit te gaan van de vaste looncomponenten in de periode van 12 maanden voorafgaand aan de eerste ziektedag van de werknemer waarin deze (wel) volledig heeft gewerkt.
5.3.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door de gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-. Ook moet verweerder aan eiseres het griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 300,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, voorzitter, mr. E. Horsthuis en mr. G.J.H. Boerhof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 28 september 2022
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Besluit van 11 december 2014 tot vaststelling van regels over de inhoud van het begrip loon in het kader van de berekening van de hoogte van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 668, derde lid, en 673 van Boek 7 van het BW.