ECLI:NL:RBGEL:2022:5492

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4833 en 21_4835
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en bewijsvoering bij inkomsten uit overige werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiseres, een belastingplichtige, in haar aangifte inkomstenbelasting een positief resultaat uit onderneming van € 30.000 had opgegeven. De inspecteur van de Belastingdienst heeft echter de aanslag vastgesteld op basis van een resultaat uit overige werkzaamheden van € 30.000, na vragen te hebben gesteld over de aangifte. Eiseres heeft in bezwaar een herziene aangifte ingediend waarin zij een lager resultaat van € 17.570 heeft opgegeven. De inspecteur heeft het bezwaar afgewezen, wat heeft geleid tot beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres meerdere keren door de FIOD is verhoord in verband met een onderzoek naar drugshandel en witwassen, en dat zij ook verdacht werd van het gebruik van valse documenten voor het aanvragen van een hypotheek. De rechtbank oordeelt dat als een belastingplichtige bezwaar maakt tegen een aanslag die conform zijn aangifte is opgelegd, het niet aan de inspecteur is om te bewijzen dat de aangifte juist was. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiseres inconsistent zijn en dat er voldoende aanwijzingen zijn dat zij in 2018 een inkomen van ten minste € 30.000 heeft genoten. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de aanslagen van de inspecteur.

De uitspraak benadrukt de bewijslastverdeling in belastingzaken en de noodzaak voor belastingplichtigen om hun aangiften adequaat te onderbouwen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 21/4833 en AWB 21/4835
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van
in de zaken tussen
[eiseres], te [plaatsnaam] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almelo, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.212 (aanslagnummer: [aanslagnummer 1] ).
Daarnaast heeft verweerder aan eiseres over het jaar 2018 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 30.000 (aanslagnummer: [aanslagnummer 2] ).
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 20 augustus 2021 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tijdig beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de beroepen behandeld op de zitting van 18 maart 2022. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn [persoon A] en [persoon B] verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is sinds [datum] gehuwd met [naam echtgenoot] (de echtgenoot).
2. Eiseres heeft over 2018 tweemaal een IB-aangifte ingediend. Volgens de eerste aangifte dreef eiseres in dat jaar een eenmanszaak, waarvan de activiteiten zijn omschreven als “zzp verhuur secretaresse”. Daarnaast heeft eiseres in de eerste IB-aangifte een winst vóór ondernemersaftrek [1] van € 30.000 opgenomen. In de aangifte staat ook een bedrag van € 30.000 opgegeven als resultaat uit overige werkzaamheden met als specificatie “Zie KRB ( [B.V. 1] )”.
3. Verweerder heeft eiseres bij brieven van 24 augustus en 21 september 2020 verzocht om een nadere onderbouwing van winst uit onderneming van € 30.000.
4. De Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) heeft op 7 oktober 2020 een inval bij eiseres en haar echtgenoot in huis gedaan. Eiseres is op die dag drie keer verhoord. De processen-verbaal van die verhoren heeft de FIOD op verzoek aan verweerder toegezonden. In het eerste proces-verbaal staat – voor zover hier van belang – het volgende:
"
Vraag verbalisanten:
U wordt verdacht van het gebruikmaken van valse documenten voor het aanvragen van een hypotheek. Wilt u hierover iets verklaren?
Antwoord verdachte:

Nee.”
(…)
Vraag verbalisanten
Welke werkgevers heeft u vanaf het jaar 2016 achtereenvolgens gehad?
Antwoord verdachte
“ [werkgever 1] uit [plaatsnaam] en [werkgever 2] .”
Vraag verbalisanten:
Hoe heet [werkgever 2] precies?
Antwoord verdachte
“ [werkgever 2] Verder heb ik bij [werkgever 3] gewerkt. Bij [werkgever 1] heb ik een jaar gewerkt. Volgens mij in 2017-2018. Bij [werkgever 2] werk ik zolang ik [echtgenoot] ken. Ik ben daar een helpende hand geweest. Vanaf november 2019 heb ik bij [werkgever 3] gewerkt. Ik denk dat ik vanaf 2016, 2017 meer betrokken ben geraakt bij [werkgever 2] .”
Vraag verbalisanten:
Wat zijn uw inkomsten geweest vanaf het jaar 2016?
Antwoord verdachte
“Mijn inkomsten van nu, die weet ik. Dat is 1100 euro in de maand netto. Mijn inkomen bij [werkgever 1] en bij [werkgever 2] dat weet ik zo niet. Dat zou ik na moeten kijken.”
Vraag verbalisanten:
Hoe ontving u uw inkomen?
Antwoord verdachte
“Op mijn rekening.”
Vraag verbalisanten:
Wat deed u precies bij [werkgever 1] ?
Antwoord verdachte
“Ziektevervanging. Ik was coördinator van het taalpunt. Zie google voor meer informatie. Dit zit in [plaatsnaam] , bij de [gemeente] . Ik werkte op kantoor of in de bibliotheek of ik deed huisbezoeken. Ik werkte dus eigenlijk overal.”
Vraag verbalisanten
Wat deed u precies bij [werkgever 2] ?
Antwoord verdachte
“Ik was vooral administratief bezig, orders bekijken. Eigenlijk de hele reutemeteut. Deze werkzaamheden verrichtte ik thuis, aan de [adresgegevens] en op kantoor in [plaatsnaam] , aan de [adresgegevens] .”
Vraag verbalisanten
Had u ook contact met klanten binnen [werkgever 2] ?
Antwoord verdachte
“Ja, telefonisch, via de mail en op de werkvloer.”
Vraag verbalisanten:
Met wie werkte u bij [werkgever 2] ?
Antwoord verdachte
“Met mijn man, [echtgenoot] . [persoon C] was er ook weleens, maar meestal was ik er als [persoon C] er niet was.”
Vraag verbalisanten:
Er waren geen andere personeelsleden?
Antwoord verdachte
“Nee.”
Vraag verbalisanten:
Wat was de core business van [werkgever 2] ?
Antwoord verdachte
“ [werkgever 2] en pelletkachels verkopen.”
Vraag verbalisanten:
In welke periode bent u werkzaam geweest voor [werkgever 2] ?
Antwoord verdachte
“Ik denk eind 2016 of begin 2017. Ik heb daar ongeveer en jaar gewerkt volgens mij. In ieder geval totdat [werkgever 2] is verkocht. Ik was aan het eind niet zo betrokken als in het begin.”
Vraag verbalisanten:
Verdiende u bij [werkgever 2] meer als bij [werkgever 3] ?
Antwoord verdachte
“Ja, veel meer. Maar ik werkte ook veel meer. Maar ik weet niet precies wat ik toen verdiende.”
Vraag verbalisanten:
Verdiende u bijvoorbeeld 1200 euro of ging het meer richting de 2000 euro per maand?
Antwoord verdachte
“Meer richting de 2000 euro, denk ik.”
(…)
Opmerking verbalisanten:
DOC -171 Wij tonen verdachte gegevens uit het Belastingdienstsysteem Fiscale Loon Gegevens (hierna FLG). In dit systeem staan de loongegevens zoals deze bij de Belastingdienst bekend zijn. Volgens de gegevens uit FLG heeft verdachte over de jaren 2016 tot en met 2019 een inkomen gehad van in totaal € 7.078,00.
Vraag verbalisanten:
Kloppen deze gegevens?
Antwoord verdachte
“Die zullen vast kloppen. Bij [werkgever 2] heb ik niet altijd als werknemer ingeschreven gestaan. Ik heb als vrouw van [echtgenoot] bij [werkgever 2] eerst geholpen en later heb ik wel salaris ontvangen.”
Vraag verbalisanten:
Wij zien deze gegevens niet terug in de systemen van de Belastingdienst. Hoe kan dat?
Antwoord verdachte
“Ja, dat zie ik. Ik weet niet hoe dat kan. Ik vind het wel raar, want ik heb wel gewon salaris gekregen. Dat kunnen jullie ook op mijn rekening zien dat ik salaris heb gekregen.”
(…)
Vraag verbalisanten:
Welde schulden heeft u op dit moment (ook hypotheekschulden)?
Antwoord verdachte
“Een hypotheekschuld, verder niet.”
Vraag verbalisanten:
Welke schulden heeft [naam] op dit moment?
Antwoord verdachte
“Een hypotheek.”
Vraag verbalisanten:
Bij welke financiële instelling loopt uw hypotheek?
Antwoord verdachte
“Bij de [bank] .”
Vraag verbalisanten:
Op welke woning heeft u de hypotheek afgesloten?
Antwoord verdachte
“Op de [adresgegevens] .”
5. In het tweede proces-verbaal staat – voor zover hier van belang – het volgende:

Vraag verbalisanten:
Wie verzorgt uw aangiften inkomstenbelasting?
Antwoord verdachte
“De notaris, accountant, ik weet niet hoe je het noemt. Mijn boekhouder.”
Vraag verbalisanten:
Wie is uw boekhouder?
Antwoord verdachte
“ [persoon D] .”
(…)
Vraag verbalisanten:
Wat is uw bemoeienis bij deze aangiften inkomstenbelasting?
Antwoord verdachte
“Ik stuur mijn jaaropgave, mijn inloggegevens van mijn digiD en mijn loonstroken naar [persoon D] . Dat mail ik naar hem, zodat [persoon D] mijn aangifte inkomstenbelasting kan doen.”
(…)
Opmerking verbalisanten:
[document] Wij tonen verdachte de winstaangifte over het jaar 2018 van verdachte. Verdachte heeft aangegeven € 30.000,00 winst uit onderneming te hebben gehad en heeft de zelfstandigenaftrek van € 7.280,00 geclaimd en de startersaftrek van € 2.123,00. Daarnaast heeft verdachte aangegeven dat zij € 1.553,00 aan loon heeft ontvangen van [werkgever 1] .
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord verdachte
“Niks. Ik ken dit niet.”
Vraag verbalisanten:
Het gaat om jou?
Antwoord verdachte
“Dat weet ik, maar ik weet het niet.”
Vraag verbalisanten:
U geeft aan winst te hebben gemaakt als ondernemer. Om welke onderneming gaat het?
Antwoord verdachte
“Dat weet ik niet.”
Vraag verbalisanten:
Heeft u een onderneming gehad?
Antwoord verdachte
“Nee.”
(…)
Opmerking verbalisanten:
[document] Wij delen verdachte mede dat zij in haar aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2018 heeft aangegeven een hypotheek te hebben ter hoogte van € 203.274,00.
Vraag verbalisanten:
Bij welke financiële instelling heeft u de hypotheek afgesloten?
Antwoord verdachte
“bij de [bank] .”
(…)
Vraag verbalisanten:
Wat is exact uw rol geweest bij het kopen van de woning en de financiering hiervan?
Antwoord verdachte
“Ik heb alleen de loonstroken aangeleverd. De rest is allemaal voor mij geregeld.”
Vraag verbalisanten:
Door wie is dit voor u geregeld?
Antwoord verdachte
“Dat weet ik niet meer.”
(…)
Vraag verbalisanten:
Van welk bedrijf waren de loonstroken?
Antwoord verdachte
“Dat zullen bankafschriften zijn geweest. De betalingen van [werkgever 2] heb ik gestuurd. Ik denk dat ik alleen bank screenshots heb afgegeven.”
(…)
(…)
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u verklaren over [persoon E] ?
Antwoord verdachte
“Dat is mijn schoonvader.”
(…)
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u verklaren over [gemachtigde] ?
Antwoord verdachte
“Niks. Ik weet niet wie [gemachtigde] is.”
Vraag verbalisanten:
Als wij [persoon D] zeggen. Wat kunt u dan over [gemachtigde] verklaren?
Antwoord verdachte
“Hij doet mijn aangiften.”
Vraag verbalisanten:
Wat is de relatie tussen [persoon D] en [persoon C] ?
Antwoord verdachte
“Geen idee.””
6. In het derde proces-verbaal staat – voor zover hier van belang – het volgende:

Vraag verbalisanten:
De functie van een Case Manager. Wat kunt u daarover verklaren?
Antwoord verdachte
“Geen idee.”
Vraag verbalisanten
Wat kunt u verklaren over de [B.V. 1] BV (Hierna [B.V. 1] )?
Antwoord verdachte
“Ja, ik heb de naam weleens horen vallen. Verder niks.”
Vraag verbalisanten:
In welke hoedanigheid heeft u die naam wel eens horen vallen?
Antwoord verdachte
“Geen idee.”
Vraag verbalisanten:
Uit wiens mond viel die naam?
Antwoord verdachte
“Geen idee.”
(…)
Opmerking verbalisanten:
Wij delen verdachte mede dat wij haar hypotheekdossier bij de [bank] hebben gevorderd.
[document] Wij tonen verdachte en document “Offerte [bank] Hypotheek”. Deze offerte hebben we van de [bank] ontvangen en is tijdens de doorzoeking bij [naam] in beslag genomen.
Deze offerte is op 01 augustus 2018 ondertekend. In het document staat onder meer dat verdachte een jaarinkomen heeft van € 45.360,00 en dat verdachte een vast loondienstverband heeft. Gelet op de gegevens in de offerte, dan is deze offerte uitgebracht op verzoek van een tussenpersoon.
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord verdachte
“Niks.”
(…)
Vraag verbalisanten:
Heeft u deze offerte ondertekend?
Antwoord verdachte
“Ja, denk ik.”
(…)
Vraag verbalisanten:
Bij wie had u een loondienstverband?
Antwoord verdachte
“Bij [werkgever 2] .”
Vraag verbalisanten:
Klopt het bedrag van € 45.360,00?
Antwoord verdachte
“Weet ik niet. Geen opmerking.”
Vraag verbalisanten:
Als wij op uw bankrekening kijken, zien wij dan in de periode van augustus 2017 tot en met augustus 2018 maandelijks geld binnenkomen van [werkgever 2] ?
Antwoord verdachte
“Ja. Ik weet niet precies wat er binnen is gekomen.”
Vraag verbalisanten:
Vanaf wanneer had u een vast dienstverband?
Antwoord verdachte
“Dat weet ik zo niet.”
Vraag verbalisanten:
Op welke bankrekening heeft u uw salaris ontvangen?
Antwoord verdachte
“Op mijn [bank] rekening.”
(…)
Vraag verbalisanten:
Waarom heeft u dit inkomen niet aangegeven in uw aangifte inkomstenbelasting?
Antwoord verdachte
“Geen idee.”
(…)
[document]
Opmerking verbalisanten:
Wij tonen verdachte een loonspecificatie over de maand juni 2018. Volgens deze specificatie is verdachte vanaf 01 juli 2017 in dienst van [B.V. 1] BV en werkt verdachte 38 uur per week. De loonspecificatie hebben wij van de [bank] ontvangen en is tijdens de doorzoeking bij [naam] in beslag genomen.
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord verdachte
“Niks. Ik ken dit niet.”
Vraag verbalisanten:
Kloppen de gegevens die op de loonspecificatie staan?
Antwoord verdachte
“Mijn naam klopt.”
Vraag verbalisanten:
U heeft toch nooit voor [B.V. 1] gewerkt?
Antwoord verdachte
“Ik werk voor [werkgever 2] .”
(…)
Opmerking verbalisanten:
[document] Wij tonen verdachte documenten “
Details beschrijving [bank] Bankieren”,welke bij [naam] in beslag zijn genomen. Op de documenten is te zien dat er in april, mei en juni 2018 geld vanaf de bankrekening [B.V. 1] is overgemaakt op bankrekening [bankrekeningnummer] ten name van [persoon F] .
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord verdachte
“Niks anders dan dat het mijn loon is.”
(…)
[document]
Opmerking verbalisanten:
Wij tonen verdachte een werkgeversverklaring, welke op 28 juni 2018 is ondertekend door [persoon E] (V-001). In de werkgeversverklaring staat onder meer dat verdachte vanaf 01-07-2017 in dienst is van [B.V. 1] en dat verdachte Case manager is binnen [B.V. 1] . Wij delen verdachte mede dat wij de werkgeversverklaring van de [bank] hebben ontvangen en dat deze werkgeversverklaring bij [naam] in beslag is genomen.
Vraag verbalisanten:
Kloppen de gegevens die in de werkgeversverklaring staan vermeld?
Antwoord verdachte
“Ik heb dit nog nooit gezien. Mijn gegevens kloppen. Verder heb ik geen opmerking”
(…)
[document]
Opmerking verbalisanten:
Wij tonen verdachte een brief d.d. 04 juli 2018 van [gemachtigde] aan verdachte inzake een salarisverhoging. Deze brief hebben wij van de [bank] ontvangen en is bij [naam] in beslag genomen. In de brief staat onder meer het volgende.

Op verzoek van uw Werkgever [B.V. 1] gevestigd te [adresgegevens] deel ik u het navolgende mede; na onderling overleg zal uw salaris per 01 september 2018 verhoogd worden tot € 3500,00 bruto per maand. Voor het overige verandert er niets in de arbeidsverhouding.”
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord verdachte
“Geen opmerking.”
(…)
Opmerking verbalisanten
Wij delen verdachte mede dat er in de periode april 2018 tot en met juni 2018 maandelijks geld is overgemaakt vanaf de bankrekening van [B.V. 1] naar haar bankrekening [bankrekeningnummer] . Het gaat om onderstaande overboekingen:
€ 2.290,00 op 26-04-2018 met de omschrijving “
april”
€ 3.969,67 op 28-05-2018 met de omschrijving “
betaling mei en vakantiegeld, veel plezier”
€ 2.290,00 op 22-06-2018 met de omschrijving “
betaling juni”
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord verdachte
“Geen opmerking.””
7. Bij brief van 27 oktober 2020 heeft verweerder een “Voornemen afwijking” van de aangifte naar eiseres verzonden. In die brief concludeert verweerder dat eiseres met haar eenmanszaak niet heeft voldaan aan de vereisten voor ondernemerschap in de zin van de Wet IB 2001. Daarom, zo stelt verweerder in die brief, bestaat geen recht op ondernemersaftrek.
8. Met dagtekening 3 december 2020 heeft verweerder in navolging van de brief van 27 oktober 2020 de definitieve aanslag IB/PVV vastgesteld. Daarbij heeft verweerder – voor zover hier van belang – het inkomen uit werk en woning aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden en de volgende correcties ten opzichte van de eerste IB-aangifte van eiseres aangebracht:
Inkomen uit werk en woning volgens de aangifte
€ 15.925
Correctie zelfstandigenaftrek
€ 7.280
Correctie startersaftrek
€ 2.132
Correctie MKB winstvrijstelling
€ 2.884
Totaalbedrag afwijkingen
€ 12.287
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 28.212
9. Met dagtekening 3 december 2020 heeft verweerder aan eiseres ook een aanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 30.000.
10. Op 8 december 2020 hebben opsporingsambtenaren van de FIOD verdachtenverhoren afgenomen en daarvan desgevraagd een proces-verbaal aan verweerder toegezonden. In het proces-verbaal staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Onder leiding van [naam officier van justitie] , officier van justitie van het Functioneel Parket te [plaatsnaam] , is een opsporingsonderzoek aangevangen tegen onderstaande verdachten:
V-001 Achternaam: [achternaam persoon E]
Voornamen: [voornamen persoon E]
(…)
V-004 Achternaam: [achternaam echtgenoot]
Voorna(a)m(en): [voornaam echtgenoot]
(…)
V-005 Achternaam: [achternaam persoon G]
Voornamen: [voornamen persoon G]
(…)
V-007 Achternaam: [achternaam persoon F]
Voorna(a)m(en): [voornaam persoon F]
(…)
V-008 Achternaam: [naam]
Voornamen: [naam]
(…)
Rechtspersonen
V-002 Naam: [naam B.V. 2]
Handelsnaam: [B.V. 2]
(…)
Bestuurder: [persoon E]
V-003 Naam: [B.V. 4]
Handelsnaam: [werkgever 2]
(…)
Bestuurder: [persoon E]
(…)
V-006 Naam: [B.V. 1]
(…)

3.Verdenking

Zaak 1:
Artikel 420bis Wetboek van Strafrecht (hierna WvSr): witwassen
Artikel 420ter WvSr: gewoonte witwassen.
(…)
Betrokken verdachten:
Verdachte [persoon E] (V-001)
Verdachte [B.V. 3] (V-002)
Verdachte [B.V. 4] (V-003)
Verdachte [naam echtgenoot] (V-004)
Verdachte [B.V. 1] BV (V-006)
(…)
Feitelijk leidinggeven
Verdachte [persoon E] (V-001) (…)
Verdachte [naam echtgenoot] (V-004) (…)
Verdachte [persoon G] (V-005) (…)
Zaak 2:
Art. 3 jo. art. 11 Opiumwet:
Het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren; aanwezig hebben en/of vervaardigen van verboden verdovende middelen, als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, in casu hennep.
Betrokken verdachte:
Verdachte [persoon E] (V-001)
(…)
Zaak 3: Valsheid in geschrifte / hypotheekfraude:
(…)
Betrokken verdachten:
Verdachte [persoon E] (V-001)
Verdachte [persoon G] (V-005)
Verdachte [persoon F] (V-007)
Verdachte [gemachtigde] (V-016)
Verdachte [persoon E] (V-001) en verdachte [gemachtigde] (V-016) worden verdacht van het valselijk opmaken en-of vervalsen van bescheiden, waaronder loonstroken en werkgeversverklaringen. Deze documenten zijn opgemaakt voor verschillende personen, zodat deze personen de bescheiden als echt en onvervalst kunnen gebruiken bij een hypotheekaanvraag. Dit feit is strafbaar gesteld in artikel 225, lid 1 WvSr.
Verdachte [persoon F] (V-007) en verdachte [persoon G] (V-005) worden verdacht van het gebruik maken van valse documenten bij de aanvraag van een hypothecaire lening bij de [bank] NV. Dit feit is strafbaar gesteld in artikel 225, lid 2 WvSr.
(…)

4.Het onderzoek

(…)
In verband met een verdenking ter zake de poging een erg grote hoeveelheid harddrugs naar Nederland te importeren is [persoon E] door de politie als verdachte aangemerkt. (…).
“Om te kunnen onderzoeken of [persoon E] betalingen had uitgevoerd in verband met de verdenking ter zake de poging een erg grote hoeveelheid harddrugs naar Nederland te importeren zijn van twee bedrijven van [persoon E] de bankafschriften gevorderd. Deze bedrijven betreffen [B.V. 3] en [B.V. 4] .”
(…)
AMB-001 Naar aanleiding van de contante stortingen op bankrekening [bankrekeningnummer] ten name van [B.V. 5] , heeft [bank] drie meldingen van ongebruikelijke transacties gedaan.
(…)
4.3
Uitbreiding aantal verdachten
De beslissingen om ok [naam echtgenoot] , [persoon G] , [persoon F] en [B.V. 1] BV (hierna [B.V. 1] ) als verdachte mee te nemen, zijn op een later tijdstip door de officier van justitie genomen. Deze beslissingen zijn genomen nadat informatie en aanvullende bankmutaties zijn opgevraagd met betrekking tot de bankrekeningen op naam van [B.V. 5] , [B.V. 4] [B.V. 1] .
(…)
4.5.2
Verdachte [persoon F] (V-007)
AMB-001c [persoon F] , de echtgenote van verdachte [naam echtgenoot] (V-004) is aangemerkt als verdachte van valsheid in geschrifte. De bevindingen met betrekking tot de aanleiding van deze verdenking staat beschreven in proces-verbaal AMB-001c d.d. 12 februari 2020.
DOC-184 Verdachte [persoon F] (V-007) heeft de woning aan de [adresgegevens] op 01 augustus 2018 gekocht voor € 215.000,00. Tijden de doorzoeking op dit adres waren verdachte [persoon F] (V-007) en verdachte [naam echtgenoot] (V-004) aanwezig. (…)
Bij de bankmutaties van [B.V. 1] is te zien dat verdachte [persoon F] (V-007), vlak voordat zij de woning aan de [adresgegevens] op naam heeft gekregen, drie ‘salaris’ betalingen ontvangt. Naar aanleiding van deze bevindingen is het hypotheekdossier bij de [bank] opgevraagd. In het dossier zit onder meer een werkgeversverklaring en een loonstrookje, waarop is te zien dat verdachte [persoon F] (V-007) vanaf 01 juli 2017 werkzaam is voor [B.V. 1] . Bij de bankmutaties van [B.V. 1] zijn alleen salarisbetalingen te zien in de periode van april 2018 tot en met juni 2018. Het vermoeden bestaat dat [persoon F] geen werkzaamheden heeft verricht voor [B.V. 1] en dat de drie betalingen aan [persoon F] zijn gedaan voor het aanvragen van een hypotheek. Naar aanleiding van deze bevindingen is [persoon F] aangemerkt als verdachte van valsheid in geschrifte.”
11. Bij brief, bij verweerder binnengekomen op 4 januari 2021, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2018. In het bezwaarschrift staat onder meer het volgende:
“Ik maak bezwaar tegen de door u genoemde wijzigingen in mijn aangifte 2018. Ik heb daar een bedrag van € 30000,00 aangegeven vergoeding werkzaamheden [B.V. 1] en zodoende heb ik zelfstandigenaftrek geclaimd. Dit is niet juist. Ik heb de veranderingen in een nieuwe aangifte hersteld en dat betreft dat ik een inkomen van [B.V. 1] heb genoten van € 17570,00. Voorts heb ik een fout gemaakt dat ik een bijdrage van mijn echtgenoot betreffende de huishouding en hypotheekverplichtingen als inkomen heb beschouwd. Mijn echtgenoot heeft gewoon aan de huishouding meebetaald voor een bedrag van € 12500,00 en niet [B.V. 1] .
(…)
[eiseres] .”
12. Aan het bezwaarschrift is een herziene (lees: de tweede) IB-aangifte gehecht. In deze tweede IB-aangifte staat onder meer het volgende:
Had u een onderneming?
Nee
Inkomsten uit overige werk
€ 17.570
Omschrijving inkomsten uit overig werk
[B.V. 1]
Geschil
13. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat het inkomen van eiseres moet worden gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden. Partijen verschillen wel nog van mening over de hoogte van het resultaat uit overige werkzaamheden.
14. Ten aanzien daarvan stelt eiseres dat haar nieuwe en niet de oude (oftewel de tweede en niet de eerste) IB-aangifte tot uitgangspunt moet worden genomen. Het is verweerder niet gelukt het bedrag van € 30.000 aannemelijk te maken.
15. Verweerder stelt dat het bedrag van € 30.000 volgens de eerste aangifte tot uitgangspunt moet worden genomen en niet het lagere bedrag van € 17.570, omdat eiseres het lagere bedrag niet aannemelijk heeft gemaakt. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat niet alleen moet worden gekeken naar de bankmutaties, maar ook naar de vermoedelijke contante betalingen die zijn gepleegd door [B.V. 4]
Beoordeling van het geschil
16. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder moet uitgaan van de tweede IB-aangifte die zij heeft ingediend in de bezwaarprocedure. Daaruit volgt dat het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden € 17.570 bedraagt. Eiseres heeft per abuis € 30.000 opgevoerd als vergoeding voor werkzaamheden voor [B.V. 1] (hierna: [B.V. 1] ). Het andere deel van de € 30.000 betreft bijdragen van de echtgenoot in het huishouden en aan de aflossing van de hypotheeklening voor de eigen woning. Volgens eiseres rust op verweerder de bewijslast dat haar belastbaar inkomen hoger is dan zij in haar tweede aangifte heeft aangegeven.
17. Verweerder heeft hiertegen ingebracht dat hij ervan mag uitgaan dat de eerste IB-aangifte overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelasting (AWR) duidelijk, stellig en zonder voorbehoud is ingevuld door eiseres. Als de definitieve aanslag vervolgens overeenkomstig die aangifte is vastgesteld, zoals in dit geval, ligt het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken in hoeverre die aanslag desondanks te hoog is vastgesteld.
18. De rechtbank stelt voorop dat als een belastingplichtige bezwaar maakt tegen een aanslag die conform zijn aangifte is opgelegd, dat in dat geval niet van de inspecteur kan worden verlangd het bewijs te leveren dat de aangifte wel juist was. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende. [2]
19. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van eiseres over de hoogte van haar inkomen en van wie en op basis waarvan zij dat genoot elkaar tegenspreken. Uit de verklaringen van eiseres bij de FIOD volgt evenwel dat eiseres in 2018 kennelijk rond de € 2.000 netto per maand heeft verdiend. Bovendien blijkt uit de bankafschriften die eiseres heeft overgelegd dat er ten minste één keer een contante betaling is geweest van [B.V. 1] aan eiseres. Gelet daarop, in samenhang bezien met de processen-verbaal van de FIOD, is niet uitgesloten dat er meerdere contante betalingen zijn geweest. Al deze omstandigheden tezamen rechtvaardigen het vermoeden dat eiseres in 2018 ten minste € 30.000 aan inkomen heeft genoten en dat de eerste IB-aangifte correct is.
20. Eiseres heeft onvoldoende aangevoerd om dit vermoeden te kunnen ontzenuwen. Eiseres heeft zelf verklaard dat zij inkomsten heeft genoten van [B.V. 4] , maar van dat inkomen zijn geen bankafschriften overgelegd. Hoewel de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft verklaard dat eiseres niet precies wist wie haar werkgever was, laten de dossierstukken geen andere conclusie toe dan dat eiseres ook werkzaamheden voor [B.V. 4] heeft verricht. Eiseres heeft namelijk een omschrijving kunnen geven van de activiteiten van deze rechtspersoon en zij heeft kunnen vertellen wie er allemaal werkt voor [B.V. 4] Nu niet uitgesloten is dat betalingen in contanten hebben plaatsgevonden verklaart dat dan ook waarom niet alle betalingen op de overgelegde bankafschriften te zien zijn. Daarom leiden de bedragen op de bankafschriften niet tot de conclusie die eiseres daaruit trekt, namelijk dat eiseres in 2018 niet méér inkomen dan uit de bankafschriften volgt heeft genoten.
21. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder de aanslagen IB/PVV en Zvw terecht opgelegd naar respectievelijk een belastbaar inkomen van € 28.212 en een bijdrage-inkomen van € 30.000.
22. De beroepen zijn ongegrond.
23. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Zie artikel 3.74 van de Wet IB 2001.
2.Hoge Raad 11 november 1964, ECLI:NL:HR:1964:AX7205 (BNB 1965/25), Hoge Raad 10 februari 1960, ECLI:NL:HR:1960:AY0574 (BNB 1960/81).