4.5.2Verdachte [persoon F] (V-007)
AMB-001c [persoon F] , de echtgenote van verdachte [naam echtgenoot] (V-004) is aangemerkt als verdachte van valsheid in geschrifte. De bevindingen met betrekking tot de aanleiding van deze verdenking staat beschreven in proces-verbaal AMB-001c d.d. 12 februari 2020.
DOC-184 Verdachte [persoon F] (V-007) heeft de woning aan de [adresgegevens] op 01 augustus 2018 gekocht voor € 215.000,00. Tijden de doorzoeking op dit adres waren verdachte [persoon F] (V-007) en verdachte [naam echtgenoot] (V-004) aanwezig. (…)
Bij de bankmutaties van [B.V. 1] is te zien dat verdachte [persoon F] (V-007), vlak voordat zij de woning aan de [adresgegevens] op naam heeft gekregen, drie ‘salaris’ betalingen ontvangt. Naar aanleiding van deze bevindingen is het hypotheekdossier bij de [bank] opgevraagd. In het dossier zit onder meer een werkgeversverklaring en een loonstrookje, waarop is te zien dat verdachte [persoon F] (V-007) vanaf 01 juli 2017 werkzaam is voor [B.V. 1] . Bij de bankmutaties van [B.V. 1] zijn alleen salarisbetalingen te zien in de periode van april 2018 tot en met juni 2018. Het vermoeden bestaat dat [persoon F] geen werkzaamheden heeft verricht voor [B.V. 1] en dat de drie betalingen aan [persoon F] zijn gedaan voor het aanvragen van een hypotheek. Naar aanleiding van deze bevindingen is [persoon F] aangemerkt als verdachte van valsheid in geschrifte.”
11. Bij brief, bij verweerder binnengekomen op 4 januari 2021, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2018. In het bezwaarschrift staat onder meer het volgende:
“Ik maak bezwaar tegen de door u genoemde wijzigingen in mijn aangifte 2018. Ik heb daar een bedrag van € 30000,00 aangegeven vergoeding werkzaamheden [B.V. 1] en zodoende heb ik zelfstandigenaftrek geclaimd. Dit is niet juist. Ik heb de veranderingen in een nieuwe aangifte hersteld en dat betreft dat ik een inkomen van [B.V. 1] heb genoten van € 17570,00. Voorts heb ik een fout gemaakt dat ik een bijdrage van mijn echtgenoot betreffende de huishouding en hypotheekverplichtingen als inkomen heb beschouwd. Mijn echtgenoot heeft gewoon aan de huishouding meebetaald voor een bedrag van € 12500,00 en niet [B.V. 1] .
(…)
[eiseres] .”
12. Aan het bezwaarschrift is een herziene (lees: de tweede) IB-aangifte gehecht. In deze tweede IB-aangifte staat onder meer het volgende:
Had u een onderneming?
Nee
Inkomsten uit overige werk
€ 17.570
Omschrijving inkomsten uit overig werk
[B.V. 1]
13. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat het inkomen van eiseres moet worden gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden. Partijen verschillen wel nog van mening over de hoogte van het resultaat uit overige werkzaamheden.
14. Ten aanzien daarvan stelt eiseres dat haar nieuwe en niet de oude (oftewel de tweede en niet de eerste) IB-aangifte tot uitgangspunt moet worden genomen. Het is verweerder niet gelukt het bedrag van € 30.000 aannemelijk te maken.
15. Verweerder stelt dat het bedrag van € 30.000 volgens de eerste aangifte tot uitgangspunt moet worden genomen en niet het lagere bedrag van € 17.570, omdat eiseres het lagere bedrag niet aannemelijk heeft gemaakt. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat niet alleen moet worden gekeken naar de bankmutaties, maar ook naar de vermoedelijke contante betalingen die zijn gepleegd door [B.V. 4]
Beoordeling van het geschil
16. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder moet uitgaan van de tweede IB-aangifte die zij heeft ingediend in de bezwaarprocedure. Daaruit volgt dat het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden € 17.570 bedraagt. Eiseres heeft per abuis € 30.000 opgevoerd als vergoeding voor werkzaamheden voor [B.V. 1] (hierna: [B.V. 1] ). Het andere deel van de € 30.000 betreft bijdragen van de echtgenoot in het huishouden en aan de aflossing van de hypotheeklening voor de eigen woning. Volgens eiseres rust op verweerder de bewijslast dat haar belastbaar inkomen hoger is dan zij in haar tweede aangifte heeft aangegeven.
17. Verweerder heeft hiertegen ingebracht dat hij ervan mag uitgaan dat de eerste IB-aangifte overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelasting (AWR) duidelijk, stellig en zonder voorbehoud is ingevuld door eiseres. Als de definitieve aanslag vervolgens overeenkomstig die aangifte is vastgesteld, zoals in dit geval, ligt het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken in hoeverre die aanslag desondanks te hoog is vastgesteld.
18. De rechtbank stelt voorop dat als een belastingplichtige bezwaar maakt tegen een aanslag die conform zijn aangifte is opgelegd, dat in dat geval niet van de inspecteur kan worden verlangd het bewijs te leveren dat de aangifte wel juist was. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
19. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van eiseres over de hoogte van haar inkomen en van wie en op basis waarvan zij dat genoot elkaar tegenspreken. Uit de verklaringen van eiseres bij de FIOD volgt evenwel dat eiseres in 2018 kennelijk rond de € 2.000 netto per maand heeft verdiend. Bovendien blijkt uit de bankafschriften die eiseres heeft overgelegd dat er ten minste één keer een contante betaling is geweest van [B.V. 1] aan eiseres. Gelet daarop, in samenhang bezien met de processen-verbaal van de FIOD, is niet uitgesloten dat er meerdere contante betalingen zijn geweest. Al deze omstandigheden tezamen rechtvaardigen het vermoeden dat eiseres in 2018 ten minste € 30.000 aan inkomen heeft genoten en dat de eerste IB-aangifte correct is.
20. Eiseres heeft onvoldoende aangevoerd om dit vermoeden te kunnen ontzenuwen. Eiseres heeft zelf verklaard dat zij inkomsten heeft genoten van [B.V. 4] , maar van dat inkomen zijn geen bankafschriften overgelegd. Hoewel de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft verklaard dat eiseres niet precies wist wie haar werkgever was, laten de dossierstukken geen andere conclusie toe dan dat eiseres ook werkzaamheden voor [B.V. 4] heeft verricht. Eiseres heeft namelijk een omschrijving kunnen geven van de activiteiten van deze rechtspersoon en zij heeft kunnen vertellen wie er allemaal werkt voor [B.V. 4] Nu niet uitgesloten is dat betalingen in contanten hebben plaatsgevonden verklaart dat dan ook waarom niet alle betalingen op de overgelegde bankafschriften te zien zijn. Daarom leiden de bedragen op de bankafschriften niet tot de conclusie die eiseres daaruit trekt, namelijk dat eiseres in 2018 niet méér inkomen dan uit de bankafschriften volgt heeft genoten.
21. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder de aanslagen IB/PVV en Zvw terecht opgelegd naar respectievelijk een belastbaar inkomen van € 28.212 en een bijdrage-inkomen van € 30.000.
22. De beroepen zijn ongegrond.
23. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).