Op 12 september 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die medeplichtig was aan oplichting van het Ministerie van Defensie. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen. De veroordeelde had haar bankrekening ter beschikking gesteld voor de oplichting en had voordeel genoten van de ontvangen bedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 153.363,18 bedraagt, waaruit kosten van € 8.638,00 zijn afgetrokken, waardoor het te ontnemen bedrag op € 144.725,18 is vastgesteld.
De rechtbank heeft in haar beoordeling rekening gehouden met de vordering van het Ministerie van Defensie, maar besloot dat deze niet in mindering kon worden gebracht op de ontnemingsvordering, omdat de vordering nog niet onherroepelijk was en niet voldaan. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat, behoudens voor zover aan deze betalingsverplichting reeds door of namens een ander is voldaan. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen, indien de officier van justitie dit vordert.