ECLI:NL:RBGEL:2022:5431

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
C/05/371866 / HA ZA 20-355
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bewijslevering en schadevergoeding in civiele zaak tussen eiser en gedaagde

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 28 september 2022 een vonnis uitgesproken in een geschil tussen een eiser en een gedaagde, waarbij de eiser vorderingen heeft ingesteld in conventie en de gedaagde in reconventie. De zaak betreft een vervolg op een tussenvonnis van 3 maart 2021, waarin de gedaagde was opgedragen bewijs te leveren omtrent de scheefstand van vrachtwagens tijdens wegingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet is geslaagd in het leveren van het bewijs dat de vrachtwagens van de eiser tijdens de wegingen scheef stonden, en dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat de eiser onrechtmatig heeft gehandeld of dat er sprake was van fraude bij de wegingen. De rechtbank heeft de vordering van de eiser in conventie toegewezen, waarbij de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 51.421,55, vermeerderd met wettelijke rente en beslagkosten. De vorderingen van de gedaagde in reconventie zijn afgewezen. De proceskosten zijn aan de zijde van de eiser begroot op € 2.948,99 in conventie en € 1.728,00 in reconventie. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/371866 / HA ZA 20-355
Vonnis van 28 september 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. F. Kolkman te Almelo,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. F.B.A.M. van Oss te Harderwijk.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 maart 2021
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 5 oktober 2021
  • het rolbericht van [gedaagde] met een ‘Foto-analyse weegrapporten’, van 9 december 2021
  • het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor en tegengetuigenverhoor van
1 maart 2022
  • de conclusie na getuigenverhoor met producties 1 tot en met 6
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor met producties 20 tot en met 27
  • de rolberichten van partijen van 23 juni 2022 en 30 juni 2022, waarbij zij vonnis vragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
In het tussenvonnis van 3 maart 2021 is [gedaagde] opgedragen te bewijzen:
dat de vrachtwagens tijdens het wegen al dan niet door scheefstand, met een of twee wielen deels naast de gele lijnen van de weegbrug waren geplaatst;
dat de chauffeur(s) van [eiser] opzettelijk de vrachtwagens deels buiten de gele lijnen van de weegbrug heeft (hebben) geplaatst;
dat de vrachtwagens en de containers identiek zijn aan de vrachtwagens en containers waarmee in de analyse is vergeleken én de containers tijdens de weging ook beiden leeg waren;
dat het gewicht van een vrachtwagen van [eiser] met een lege container van [eiser] geen 14.240 kilogram of minder kan bedragen;
dat een vrachtwagen van [eiser] met een lege container van [eiser] bij een weging niet 1.620 kilogram in gewicht kan verschillen met een eerdere weging. Ook niet als verschillende containers zijn gebruikt;
dat de weegbrug in elk van de genoemde leveringen steeds hetzelfde ijkpunt heeft genomen als bij de wegingen waarmee in de analyse is vergeleken;
de (hoogte van de) geleden schade.
2.2.
[gedaagde] heeft daartoe drie getuigen doen horen, te weten [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] . [gedaagde] heeft voorts een door [naam getuige 3] opgesteld rapport ‘Foto-analyse weegrapporten’ van 27 september 2021 in het geding gebracht.
[eiser] heeft in tegengetuigenverhoor drie getuigen doen horen, te weten: [naam getuige 4] , [naam getuige 5] en [naam getuige 6] . Daarna heeft [gedaagde] een conclusie na getuigenverhoor met producties genomen en heeft [eiser] een antwoordconclusie na getuigenverhoor met producties genomen.
2.3.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij in de bewijslevering is geslaagd. [eiser] meent dat [gedaagde] daarin niet is geslaagd.
2.4.
De getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] hebben allebei verklaard dat zij niet betrokken zijn geweest bij de wegingen van de vrachtwagens van [eiser] , die in deze procedure in geschil zijn. Zij zijn ook niet betrokken geweest bij de wegingen van 9 maart 2020. Zij hebben slechts verklaard dat een chauffeur normaal gesproken met het stuur in een rechte stand de weegbrug op rijdt, dat alleen bij de vrachtwagens van [eiser] af en toe sprake was van scheefstand van de vrachtwagen op de weegbrug en niet bij vrachtwagens van andere leveranciers.
2.5.
[gedaagde] heeft een rapport laten opmaken door getuige [naam getuige 3] om de scheefstand van de vrachtwagens van [eiser] op de weegbrug bij de acht in het geding zijn de wegingen inzichtelijk te maken. Getuige [naam getuige 3] heeft tijdens zijn verhoor uitleg gegeven over zijn rapport en hoe hij daarbij te werk is gegaan. Hij heeft verder verklaard dat hij niets kan zeggen over de vraag welke invloed het heeft indien een vrachtwagen met een wiel buiten de weegbrug staat. Hij heeft verklaard dat hij dat niet heeft kunnen onderzoeken.
2.6.
Getuige [eiser] heeft in tegengetuigenverhoor verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij de in het geding zijnde wegingen en dat al deze leveringen zijn gedaan door zijn toenmalige chauffeur [naam getuige 5] . Hij heeft verder verklaard dat hij geen opdracht heeft gegeven aan [naam getuige 5] om met de vrachtwagen scheef op de weegbrug te gaan staan.
2.7.
Getuige [naam getuige 5] heeft in tegengetuigenverhoor onder meer het volgende verklaard:
Ik heb (…) tot januari 2021 bij [eiser] (…) gewerkt. Ik ben in die periode ook bij de firma [gedaagde] geweest. (…)
Het kan kloppen dat ik op 9 maart 2020 bij [gedaagde] ben geweest. Ik ben eenmaal verzocht de vrachtwagen recht op de weegbrug te zetten. (…) Op uw vraag of het moeilijk is om de vrachtwagen recht op de weegbrug te parkeren antwoord ik het volgende. Bij [gedaagde] kom je uit de hal aanrijden en moet je een bocht maken om de weegbrug op te rijden. Je staat nooit 100 % recht op de weegbrug. Je staat altijd iets meer naar rechts of naar links of een beetje scheef. Met de wielen van de vrachtwagen stond ik altijd wel goed op de weegbrug. Ik heb daar nooit een probleem mee gehad. Bij [gedaagde] was de weegmeester er altijd bij, bij het afleveren. Hij was erbij als de vrachtwagen vol de weegbrug op werd gereden en ook als deze leeg de weegbrug op werd gereden. Hij liep dan langs vrachtwagen en deed zijn duim omhoog dat het oké was. De weegmeester ziet altijd of de vrachtwagen wel of niet goed staat op de weegbrug. Behalve die ene keer is mij nooit verzocht opnieuw de weegbrug op te rijden.
(…)
[eiser] heeft mij nooit gezegd dat ik scheef moest parkeren op de weegbrug.
Ik weet 100 % zeker dat alle wielen van de vrachtwagen altijd op de weegbrug stonden. Rechts heb ik een spiegel en kan ik het zien en links kon ik mijn hoofd uit het raam steken en het zien. Ik controleerde altijd of de wielen op de weegbrug stonden.
(…)
Ik heb zelf geen belang om scheef te parkeren op de weegbrug. Ik had een vast loon bij [eiser] . Mijn loon was niet afhankelijk van welk gewicht ik afleverde.
2.8.
Getuige [naam getuige 6] heeft in het tegengetuigenverhoor verklaard dat hij zelf niet rechtstreeks betrokken is geweest bij de wegingen van de afleveringen.
2.9.
Geen van de gehoorde getuigen, behalve [naam getuige 5] , is betrokken geweest bij de acht wegingen die in geschil zijn. Zij hebben dus niet uit eigen waarneming kunnen verklaren of (een van) de wielen van de vrachtwagen(s) van [eiser] al dan niet buiten de weegbrug stond(en). [naam getuige 5] heeft verklaard dat de vrachtwagen weliswaar niet altijd 100% recht op de weegbrug stond, maar dat hij altijd controleerde of de wielen van de vrachtwagen goed op de weegbrug stonden en dat hij zeker weet dat dat het geval was. In zoverre kunnen de getuigenverklaringen dus niet tot het door [gedaagde] te leveren bewijs dienen. De schriftelijke verklaringen van [naam 1] en [naam 2] in de e-mailberichten van 24 april 2022 (productie 6 bij conclusie na getuigenverhoor) dat zij akkoord zijn met een door [naam getuige 1] in een e-mailbericht van 21 april 2022 weergegeven verklaring dat de vrachtwagen van [eiser] tot tweemaal toe scheef op de weegbrug stond en dat de chauffeur is verzocht de vrachtwagen recht te zetten, maakt het voorgaande niet anders. Niet in geschil is immers dat op 9 maart 2020 de vrachtwagen in eerste instantie scheef op de weegbrug stond.
2.10.
In het rapport van [naam getuige 3] is naar aanleiding van zijn onderzoek onder meer het volgende vermeld:
2.11.
Op grond van dat rapport kan echter niet worden vastgesteld dat bij de acht wegingen de wielen van de vrachtwagen(s) van [eiser] gedeeltelijk buiten de weegbrug stonden, gelet op het volgende. In het rapport wordt ervan uitgegaan dat de breedte tussen de buitenkant van de wielen van de vrachtwagens 243 cm is. [naam getuige 3] heeft die breedte niet zelf opgemeten bij de vrachtwagens van [eiser] , maar is uitgegaan van een gemeten breedte bij een vrachtwagen van hetzelfde type als de vrachtwagens van [eiser] en van een bandenmaat die gebruikelijk is bij dit type vrachtwagens. [eiser] heeft echter gemotiveerd weersproken dat de breedte tussen de buitenkant van de wielen van zijn vrachtwagens 243 cm is. Hij heeft een video overgelegd, waarop is te zien dat de breedte van de vrachtwagen met kenteken [kenteken] wordt opgemeten en daaruit volgt dat de breedte tussen de buitenkant van de wielen van de vrachtwagen 226 cm is. Dat is dus een verschil van 17 cm met de breedte waarvan [naam getuige 3] in zijn rapport is uitgegaan. [gedaagde] heeft dat niet meer weersproken. Dat betekent dat niet kan worden uitgegaan van de berekeningen in het rapport van [naam getuige 3] en zijn conclusie dat het linker voorwiel van de vrachtwagen(s) van [eiser] bij de acht wegingen respectievelijk 4, 9 en 19 cm over de rand van de weegbrug heeft gestaan. Uit dat rapport kan hooguit worden opgemaakt dat bij vier van de acht wegingen (WS0004589, WS0006951, WS0007074 en WS0007032) het linker voorwiel van de vrachtwagen(s) 2 cm in plaats van 19 cm over de rand van de weegbrug heeft gestaan. [naam getuige 3] heeft verklaard dat hij niet heeft kunnen onderzoeken welke invloed het heeft indien een vrachtwagen met een wiel buiten de weegbrug staat. Of ook bij een geringe overschrijding van de rand van de weegbrug - 2 cm met één wiel - sprake is van een onjuiste weging van de vrachtwagen staat dan ook geenszins vast. Daarbij komt dat [eiser] het rapport van [naam getuige 3] ook op overige punten gemotiveerd heeft weersproken. Het rapport van [naam getuige 3] kan daarom dus niet bijdragen aan het door [gedaagde] te leveren bewijs.
2.12.
[gedaagde] heeft voorts gegevens overgelegd uit de databank van de RDW met betrekking tot het ledig gewicht van de vrachtwagens van [eiser] (zonder chauffeur) van respectievelijk 13.075 kg en 13.726 kg en op basis daarvan berekend wat het gewicht zou moeten zijn van de door [eiser] gebruikte containers op de vrachtwagens. Daarbij is zij uitgegaan van containers van het type Hadoxx met een inhoud van 40 m3, die volgens een opgave van All-in Containers een gewicht hebben van 2.400 tot 2.700 kg, aldus [gedaagde] . Zij concludeert op basis daarvan dat een vrachtwagen met een lege container nooit 14.240 kg kan wegen, maar altijd meer zal wegen. Zij stelt dat ook daaruit kan worden afgeleid dat er verkeerd is gewogen door scheefstand van de vrachtwagens.
[eiser] heeft dat gemotiveerd weersproken. Hij heeft zijn vrachtwagen met kenteken [kenteken] zonder container gewogen en van die weging een video overgelegd. Daaruit volgt dat het ledig gewicht van de vrachtwagen 12.530 kg is. [eiser] heeft voorts een verklaring overgelegd van All-in Containers van 14 juni 2022, waarin staat dat containers worden gebouwd in verschillende uitvoeringen en dat het eigen gewicht van een container met een inhoud van 40 m3 kan variëren van 1.500 tot 6.000 kg. [eiser] heeft ook een willekeurige lege container gewogen en daarvan een video overgelegd. Daaruit volgt dat die lege container 1.690 kg weegt. [gedaagde] heeft dat niet meer weersproken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser] , niet is komen vast te staan dat het gewicht van een vrachtwagen van [eiser] met een lege container geen 14.240 kg of minder kan bedragen.
2.13.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] niet is geslaagd in het leveren van het bewijs van de in 2.1. sub 1 en 4 vermelde punten. Over de in 2.1. sub 2, 3, 5, 6 en 7 hebben de getuigen niets verklaard en heeft [gedaagde] geen nader bewijs aangedragen. Dat betekent dat [gedaagde] er niet in is geslaagd aan te tonen dat [eiser] fraude heeft gepleegd bij de weging van de ladingen en dus bij het afleveren van het materiaal en dat niet is komen vast te staan dat [eiser] in die zin toerekenbaar is tekortgeschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde] . Evenmin is komen vast te staan dat [gedaagde] onverschuldigd aan [eiser] heeft betaald of dat [eiser] ongerechtvaardigd is verrijkt. [gedaagde] heeft dan ook geen vordering op [eiser] .
2.14.
In het tussenvonnis van 3 maart 2021 is reeds overwogen dat de vordering van [eiser] in conventie niet is betwist en toewijsbaar is, tenzij zou komen vast te staan dat [gedaagde] zich terecht beroept op verrekening. Nu [gedaagde] geen vordering heeft op [eiser] , zal haar beroep op verrekening worden afgewezen. Dat betekent dat de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld, is vervuld. De vordering in reconventie zal worden afgewezen, nu [gedaagde] niet in de bewijslevering is geslaagd.
2.15.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 549,36 voor griffierecht en explootkosten en € 1.114,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.114,00), dus totaal € 1.663,36.
2.16.
[gedaagde] zal in conventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,99
- griffierecht 633,00
- salaris advocaat
2.228,00(2 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 2.948,99.
2.17.
[gedaagde] zal in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- getuigenkosten 57,00
- salaris advocaat
1.671,00(3 punten × factor 0,5 × tarief € 1.114,00)
Totaal € 1.728,00.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 51.421,55 (éénenvijftig duizendvierhonderdéénentwintig euro en vijfenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW over het bedrag van € 49.304,50 met ingang van 2 juni 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.663,36, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.948,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.5.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.6.
wijst de vorderingen af,
3.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.728,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2022.