ECLI:NL:RBGEL:2022:5420

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
05/780022-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel met betrekking tot een minderjarig meisje

Op 29 augustus 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel met betrekking tot een minderjarig meisje. De zaak betreft een periode van 14 mei 2020 tot en met 23 mei 2020, waarin de verdachte en medeverdachten betrokken waren bij het faciliteren van prostitutiewerkzaamheden voor een 17-jarig meisje, hierna aangeduid als [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn woning ter beschikking heeft gesteld voor prostitutie en dat hij op de hoogte was van de activiteiten die daar plaatsvonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, zoals omschreven in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, waaronder het profiteren van de prostitutiewerkzaamheden van het slachtoffer, omdat niet bewezen kon worden dat hij financieel voordeel had genoten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 143 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uur. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële schade en smartengeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/780022-20
Datum uitspraak : 29 augustus 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsman: mr. P.A.J. van Putten, advocaat in [plaatsnaam 2] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 14 mei 2020 t/m 23 mei 2020 te Enschede en/of [plaatsnaam 3] en/of te [plaatsnaam 2] en/of te [plaatsnaam 1] en/of elders in Nederland,
(lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , (werknaam [slachtoffer] )
(sub 2)
heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, en/of
(sub 5)
ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
en/of
(sub 8)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, immers heeft/hebben verdachte en/of diens mededader(s)
- die [slachtoffer] laten verblijven in een woning, en die woning als werkplek voor
prostitutiewerkzaamheden ter beschikking gesteld en/of haar daar naar toe gereden en/of
- hotelkamer(s) voor die [slachtoffer] geregeld om als werkplek voor de prostitutie te gebruiken en/of – die [slachtoffer] uitleg en/of instructies gegeven over de te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- contacten onderhouden met (potentiële) prostitutieklanten en/of afspraken tot stand gebracht met (potentiële) prostitutieklanten en die [slachtoffer] en/of afspraken gemaakt met (potentiële) prostitutieklanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of
- die [slachtoffer] toegevoegd aan de voor de prostitutie gebruikte WhatsApp-groep en/of
- zich (een deel van) de inkomsten van voornoemde prostitutiewerkzaamheden toegeëigend.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Inleiding
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft op 16 mei 2020 via WhatsApp contact opgenomen met medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Ze wist dat [medeverdachte 1] als prostituee haar geld verdiende en vroeg of zij misschien werk voor haar had. [medeverdachte 1] en [slachtoffer] zijn vervolgens naar hotels in [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] gegaan, waar zij betaalde seks hebben gehad.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 21 mei 2020 zijn [medeverdachte 1] en [slachtoffer] naar [plaatsnaam 3] gegaan. Ze konden daar voor € 80,- per dag een appartement van een man (verdachte) huren aan de [adres 2] , waar ze klanten konden ontvangen. Op het station van [plaatsnaam 3] werden ze opgewacht door twee vrouwen, [medeverdachte 2] , de rechtbank begrijpt medeverdachte [medeverdachte 2] , en [medeverdachte 3] , de rechtbank begrijpt medeverdachte [medeverdachte 3] . Dit bleken de Personal Assistants van [medeverdachte 1] te zijn. [2] [medeverdachte 1] had telefonisch contact met [medeverdachte 2] gehad en had het nummer van [slachtoffer] aan haar doorgegeven zodat [slachtoffer] kon worden toegevoegd aan de groepsapp. [slachtoffer] is aan de groepsapp toegevoegd toen ze nog in het [naam 1] in [plaatsnaam 2] verbleven. In de auto onderweg naar de woning is besproken wanneer ze zouden beginnen. In de woning hadden ze een gesprek. [medeverdachte 2] vertelde dat ze een appje zouden sturen als er een klant aankwam. Als de klant binnen was, moesten ze in de groepsapp een “duimpje omhoog” sturen en als de klant wegging een “duimpje omlaag”. [slachtoffer] heeft zich aangesloten bij de afspraken van [medeverdachte 1] dat voor een half uur € 100,- moest worden betaald en voor een uur € 200,-. [3] In het gesprek werd ook gezegd dat [slachtoffer] haar eigen grenzen mocht aangeven. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] maakten de afspraken. Via WhatsApp gaven zij door wanneer de klant kwam en welke prijs was afgesproken. De klant moest bij binnenkomst meteen betalen. Op diezelfde middag om 17:00 uur had [slachtoffer] haar eerste klant en later die avond had ze nog een klant. Op 22 mei 2020 heeft ze met zes of zeven mannen seks gehad. Haar werknaam was [slachtoffer] , die van [medeverdachte 1] . [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het bestanddeel “uitbuiting” heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het laten werken van een minderjarige in de prostitutie een dermate grote inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van de minderjarige vormt, dat het een situatie van uitbuiting oplevert, ook als geen financieel voordeel wordt beoogd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de rol van verdachte zeer beperkt is gebleven, in die zin dat hij zijn appartement ter beschikking heeft gesteld aan prostitutie. Hij wist niet dat [slachtoffer] op dat moment minderjarig was. De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit voor een deel van de ten laste gelegde periode. Hij heeft betoogd dat de periode dient te worden beperkt tot 21 mei 2020 tot en met 23 mei 2020. Dat er daarvoor al een bericht door medeverdachte [medeverdachte 2] aan verdachte is gezonden, is onvoldoende om voor de periode vóór 21 mei 2020 een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten aan te nemen. De raadsman heeft verder vrijspraak bepleit voor de sub-onderdelen 2 en 8, de gedachtestreepjes 2, 3, 4 en 5. Hij heeft betoogd dat het vervoeren en overbrengen niet door verdachte is gedaan, evenmin de handelingen weergegeven onder de gedachtestreepjes 2, 3, 4 en 5.
Beoordeling door de rechtbank
Juridisch kader
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij zich, kort gezegd, schuldig heeft gemaakt aan de varianten van mensenhandel, zoals omschreven in artikel 273f, eerste lid, sub 2, 5 en 8 Sr. Deze onderdelen zien specifiek op de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting door anderen. Voor een bewezenverklaring hiervan is niet vereist dat komt vast te staan dat sprake is geweest van gebruik van dwangmiddelen. Bij minderjarigen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. Een eventuele instemming van de minderjarige is dan ook irrelevant. Evenmin is van belang dat een verdachte bekend is met de minderjarigheid van het slachtoffer, nu de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel is.
De handelingen omschreven in lid 1 sub 2 zijn strafbaar indien deze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting en omvat volgens lid 2 in ieder geval uitbuiting van een ander in de prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting. Door het tewerkstellen van minderjarigen in de prostitutie is er in het algemeen sprake van een grote inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van deze minderjarigen. Indien bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde gedragingen heeft verricht ten opzichte van een minderjarige is sprake van uitbuiting. Verder is van belang dat niet is vereist dat de ander daadwerkelijk is uitgebuit.
In artikel 273f lid 1 sub 5 Sr zijn strafbaar gesteld handelingen, gericht op het zich beschikbaar stellen voor prostitutie. Uitbuiting hoeft als zodanig niet in de tekst van lid 1 sub 5 te worden ingelezen. De betekenis van het bestanddeel “ertoe brengen” moet ruim worden opgevat en omvat ook faciliterende handelingen, ook als deze op verzoek van de minderjarige worden verricht.
In artikel 273f lid 1 sub 8 Sr is strafbaar gesteld het profiteren van het prostitutiewerk van een minderjarige. Voor een bewezenverklaring van mensenhandel is niet doorslaggevend of verdachte uit die situatie al dan niet daadwerkelijk voordeel heeft getrokken.
Beoordeling
De rechtbank stelt allereerst vast dat [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , in de ten laste gelegde periode de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt.
Hotels in [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2]
De rechtbank is van oordeel dat er in het dossier ten aanzien van de prostitutie in de hotels in [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] geen aanknopingspunten zijn dat anderen dan medeverdachte [medeverdachte 1] daarbij betrokken zijn geweest. Van medeplegen door verdachte in deze periode is dan ook geen sprake. Verdachte zal in zoverre worden vrijgesproken.
Woning in [plaatsnaam 3]
Verdachte heeft verklaard dat hij op de site [naam 2] een advertentie zag van een vrouw, genaamd [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 2] ), die op zoek was naar een woning. Hij heeft daarop gereageerd. [medeverdachte 2] had een advertentie geplaatst voor mensen die in de prostitutie wilden werken. [medeverdachte 1] heeft daarop gereageerd. Zij en [medeverdachte 2] hadden op woensdag contact. [medeverdachte 1] gaf door dat ze van donderdag tot zondag zou komen. [medeverdachte 2] vroeg verdachte of hij er problemen mee had als haar vriendin zou meekomen. Op donderdag 21 mei 2020 zijn [medeverdachte 1] en haar vriendin naar hem toe gekomen. Bij het gesprek in zijn woning waren ze allemaal aanwezig: [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [slachtoffer] en verdachte. Nadat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waren weggegaan hielden ze contact met elkaar via de WhatsAppgroep. Verdachte heeft alleen geld van [medeverdachte 1] ontvangen, maar niet van [slachtoffer] . [5]
Ter terechtzitting van 15 augustus 2022 heeft verdachte verklaard dat hij wist dat hij zijn kamer verhuurde voor prostitutie. [6]
In de telefoon van verdachte is in WhatsApp een groepsapp aangetroffen met de naam “Planning [medeverdachte 1] ”. De groep is gestart op 20 mei 2020 en de laatste activiteit was op 23 mei 2020. De eigenaar van de groep is de gebruiker van telefoonnummer [nummer 2] . De groep bestond uit zes deelnemers:
  • [nummer 2] , toebehorend aan verdachte;
  • [nummer 3] , toebehorend aan [medeverdachte 1] ;
  • [nummer 4] , toebehorend aan [medeverdachte 2] ;
  • [nummer 5] , toebehorend aan [medeverdachte 3] ;
  • [nummer 6] , toebehorend aan [slachtoffer] ;
  • [nummer 1] , vermoedelijk de werktelefoon.
Uit onderzoek van de telefoon van [medeverdachte 1] is gebleken dat [nummer 1] aan haar vraagt of ze het telefoonnummer van haar vriendin mogen hebben zodat die ook in de groepsapp kan worden gezet. [medeverdachte 1] heeft toen de naam “ [slachtoffer] ” en het telefoonnummer [nummer 6] doorgegeven. Ook is gevraagd naar de ‘artiestennaam’, waarna [medeverdachte 1] heeft doorgegeven dat de artiestennaam [slachtoffer] is. [8]
[medeverdachte 1] heeft aan [slachtoffer] verteld hoe het werkte met een Personal Assistant, dat de Personal Assistant op verschillende sites als [naam 3] en [naam 2] adverteerde en dat met mannen die daarop reageerden afspraken werden gemaakt. [medeverdachte 1] ontving daarvoor € 100,- voor een half uur en € 200,- voor een uur en moest daarvan respectievelijk € 20,- en € 30,- afdragen aan de Personal Assistant. [9]
[medeverdachte 1] had een planner die de afspraken en de klanten regelde en advertenties aanmaakte. Daar betaalde ze ook voor. [medeverdachte 2] was de planner voor overdag en [medeverdachte 3] nam het om 18:00 uur over. [10] [medeverdachte 1] en verdachte hebben op 21 mei 2020 samen een WhatsAppgesprek gehad. Verdachte vroeg [medeverdachte 1] om 19:39 uur om een bericht te sturen als de klant weg was. [medeverdachte 1] liet om 17:42 uur weten dat de klant weg was. Om 19:56 heeft [medeverdachte 1] aan verdachte gevraagd of hij om half 9 foto’s van haar en [slachtoffer] kon maken. Verdachte heeft om 19:56 uur geantwoord dat hij om half 11 kon. [medeverdachte 1] heeft daarop gezegd dat ze dan aan het werk waren, een trio tot 11:00, de rechtbank begrijpt 23:00 uur. Tussen beiden is meer conversatie, steeds of de klant weg of klaar was. [11]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat een dame van plezier meestal een telefonist heeft die voor hun de klanten te woord staat. Zij was telefoniste en werkte sinds kort samen met [medeverdachte 3] , een vriendin van haar. Toen ze met [medeverdachte 1] , de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1] , belde, hoorde ze op de achtergrond een meisje praten. [medeverdachte 1] zei dat dit meisje haar beste vriendin was en bij haar woonde en dat ze haar graag mee wilde nemen. Volgens [medeverdachte 1] wilde ze ook werken, maar had ze nog niet zo veel ervaring. [medeverdachte 2] is samen met [medeverdachte 3] naar het station in [plaatsnaam 3] gereden om hen daar op te halen. Ze zijn naar de woning van verdachte gereden en hebben daar kennisgemaakt. [medeverdachte 3] , verdachte, [medeverdachte 1] , [slachtoffer] en zij waren daarbij aanwezig. Tijdens de intake hebben ze gevraagd hoeveel klanten ze wilden. [medeverdachte 1] heeft tijdens het gesprek verteld over de betaalafspraken, wat voor handelingen ze wel en niet zouden doen en over het ‘duimpje’ voor de klanten. In de auto was al besproken dat [slachtoffer] betaalde seks zou hebben.
[medeverdachte 2] had een telefoon met een [naam 4] simkaart. Daar konden de klanten op bellen. De klanten die belden of appten, vertelden hoe lang ze wilden en zij of [medeverdachte 3] plande dan een tijd in. De klant moest appen dat hij in de buurt bij de ingang van het flatgebouw stond. Daarna gaf zij of [medeverdachte 3] het huisnummer van de woning van verdachte. Alle afspraken werden naar [medeverdachte 1] geappt. Zij en [slachtoffer] keken onderling wie de klant zou nemen. [medeverdachte 1] had van tevoren al aangegeven welke prijzen ze hanteerde. Op de [naam 4] telefoon stond ook een groepsapp met de naam “Planning [medeverdachte 1] ”. In de titel stond bewust niet ‘ [medeverdachte 1] en [slachtoffer] ’, omdat [medeverdachte 1] in eerste instantie zou werken. [12]
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat op de telefoon een app zat waarop allemaal berichtjes binnenkwamen van mannen die betaalde seks wilden. De mannen dachten dat ze met [medeverdachte 1] appten en vroegen ook wel welke diensten er werden aangeboden. [13]
De rechtbank stelt op grond van de vaststaande feiten en de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 1] al voor haar vertrek naar [plaatsnaam 3] contact had met medeverdachte [medeverdachte 2] en dat zij afspraken dat [medeverdachte 2] de planning van klanten op zich zou nemen voor [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft aangegeven dat [slachtoffer] bij haar was en dat [slachtoffer] met haar mee zou komen. Op 20 mei 2020 is een groepsapp gemaakt met de naam “Planning [medeverdachte 1] ”. Ook het telefoonnummer van [slachtoffer] is die dag toegevoegd aan de groepsapp. [medeverdachte 1] en [slachtoffer] zijn op 21 mei 2020 naar [plaatsnaam 3] gereisd en zijn opgehaald door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Ze zijn naar de woning van verdachte gebracht en hebben daar een intakegesprek gehad. In de auto en tijdens het intakegesprek in de woning is gesproken over de afspraken rondom de prostitutiewerkzaamheden, de aard van de werkzaamheden en de betaling. Op 21 en 22 mei 2020 heeft [slachtoffer] tegen betaling seks gehad met meerdere klanten.
Nu duidelijk was dat [slachtoffer] prostitutiewerkzaamheden zou gaan verrichten en ook daadwerkelijk heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen gedurende de periode van 20 mei 2020, het moment waarop [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] telefonisch contact hebben gehad en [slachtoffer] is toegevoegd aan de groepsapp “Planning [medeverdachte 1] ”, tot en met 22 mei 2020, het moment dat [slachtoffer] ’s avonds de woning heeft verlaten. Anders dan de raadsman meent, is de rechtbank van oordeel dat ook verdachte vanaf 20 mei 2020 bij het plegen van het feit betrokken is geweest, nu hij toen al zijn woning voor prostitutie ter beschikking had gesteld en wist dat [medeverdachte 1] en [slachtoffer] de volgende dag zouden komen om de woning met dat doel te gebruiken. Dat verdachte niet wist dat [slachtoffer] nog geen 18 jaar was, doet niet ter zake. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel.
Ten aanzien van de prostitutie in de woning in [plaatsnaam 3] acht de rechtbank op basis van het voorgaande bewezen dat verdachte dan wel de medeverdachten:
  • [slachtoffer] hebben toegevoegd aan de groepsapp “Planning [medeverdachte 1] ”, die voor de prostitutiewerkzaamheden werd gebruikt;
  • [slachtoffer] naar de woning op het adres [adres 2] in [plaatsnaam 3] hebben gebracht, haar daar hebben laten verblijven, en dat zij die woning als werkplek voor prostitutiewerkzaamheden ter beschikking hebben gesteld;
  • [slachtoffer] uitleg en/of instructies gegeven over de te verrichten prostitutiewerkzaamheden;
  • contacten hebben onderhouden met (potentiële) prostitutieklanten, afspraken met hen tot stand hebben gebracht en daarbij afspraken hebben gemaakt over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen.
Verdachte en de medeverdachten hebben hiermee handelingen verricht waarvan zij wisten dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Daarbij was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de taken onderling waren verdeeld. Zij hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan artikel 273f, lid 1 sub 5, Sr. Dat verdachte de Nederlandse taal onvoldoende machtig was en daardoor de gesprekken in zijn woning en in de groepsapp onvoldoende zou hebben begrepen, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, leidt niet tot een ander oordeel. Verdachte wist immers dat hij zijn woning ter beschikking stelde voor prostitutiewerkzaamheden, zoals hij ter zitting ook heeft bevestigd. Uit de berichtjes die hij en [medeverdachte 1] wisselden, kan worden opgemaakt dat hij wist dat [medeverdachte 1] en [slachtoffer] ook daadwerkelijk klanten in zijn woning ontvingen. Voor zover voor verdachte onvoldoende duidelijk was wat er in zijn woning gebeurde en welke afspraken daarbij waren gemaakt, had het op zijn weg gelegen om ervoor te zorgen dat hij daarover goed geïnformeerd was.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte financieel voordeel heeft genoten of anderszins op geld waardeerbaar voordeel heeft getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij alleen van [medeverdachte 1] geld heeft ontvangen voor de huur van de woning en het vervoeren van [medeverdachte 1] voor escortwerkzaamheden. De rechtbank heeft in het dossier ook geen aanwijzingen aangetroffen dat verdachte van [slachtoffer] geld heeft ontvangen voor de huur van de woning. Integendeel. Uit het dossier komt naar voren dat [slachtoffer] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de eerste avond in de woning € 50,- aan verdachte heeft betaald, waarop verdachte zei dat het € 50,- per persoon was, maar dat € 80,- goed was. De € 20,-, de rechtbank begrijpt € 30,-, konden ze laten zitten. Ten aanzien van 22 mei 2020 heeft [slachtoffer] verklaard dat zij en [medeverdachte 1] het geld uit de envelop eerlijk hebben verdeeld, dat zij € 650,- kreeg en dat [medeverdachte 1] niet aan haar had verteld dat de anderen nog geld zouden krijgen.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier evenmin blijkt dat de medeverdachten financieel voordeel hebben genoten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . [medeverdachte 1] en [slachtoffer] hebben de inkomsten die zij voor hun werkzaamheden hebben ontvangen gelijkelijk verdeeld. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte en/of de medeverdachten voordeel hebben gehad en zich schuldig hebben gemaakt aan artikel 273f, lid 1 sub 8, Sr.
De rechtbank acht ook artikel 273, lid 1 sub 2, Sr niet bewezen. De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode minderjarig was niet per definitie betekent dat sprake is van uitbuiting. Uit het dossier komt naar voren dat [medeverdachte 1] al in de prostitutie zat. Na eerdere slechte ervaringen met een illegaal escortbedrijf in [plaatsnaam 4] , was [medeverdachte 1] op zoek naar een andere planner. Als ze zelf klanten moest regelen, dan had ze er drie op een dag, met een planner had ze er wel tien. Ze heeft daarom op internet gezocht naar een planner en kwam in contact met [medeverdachte 2] . De bedoeling was dat [medeverdachte 2] en haar vriendin [medeverdachte 3] voor [medeverdachte 1] de klantcontacten op zich zouden nemen en dat de prostitutiewerkzaamheden in de woning van verdachte zouden plaatsvinden. Ook de naam van de groepsapp lijkt in die richting te wijzen. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] vervolgens laten meeliften met haar activiteiten kennelijk met het doel haar kennis te laten maken met de prostitutie. De rechtbank overweegt dat niet blijkt dat verdachte of een van de medeverdachten economisch voordeel heeft genoten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . De rechtbank acht daarom “het oogmerk van uitbuiting” niet wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 14 mei 2020 t/m 23 mei 2020 te
Enschede en/of[plaatsnaam 3]
en/of te [plaatsnaam 2] en/of te [plaatsnaam 1] en/of elders in Nederland,
(lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,ten aanzien van een ander, genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , (werknaam [slachtoffer] )
(
sub 2)
heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, en/of
(sub 5)
ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer]enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader
(s
)wist
(en
) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoedendat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
en/of
(sub 8)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt,
immers
heeft/hebben verdachte en
/ofdiens mededader
(s
)
- die [slachtoffer] laten verblijven in een woning, en die woning als werkplek voor
prostitutiewerkzaamheden ter beschikking gesteld en
/ofhaar daar naar toe gereden en
/of
-
hotelkamer(s) voor die [slachtoffer] geregeld om als werkplek voor de prostitutie te gebruiken en/of- die [slachtoffer] uitleg en
/ofinstructies gegeven over de te verrichten prostitutiewerkzaamheden en
/of
- contacten onderhouden met (potentiële) prostitutieklanten en
/ofafspraken tot stand gebracht met (potentiële) prostitutieklanten en die [slachtoffer] en
/ofafspraken gemaakt met (potentiële) prostitutieklanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en
/ofde daarvoor te betalen bedragen en
/of
- die [slachtoffer] toegevoegd aan de voor de prostitutie gebruikte WhatsApp-groep
en/of
- zich (een deel van) de inkomsten van voornoemde prostitutiewerkzaamheden toegeëigend.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Mensenhandel, gepleegd door twee of meer personen, terwijl de persoon ten aanzien van wie het feit wordt gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarnaast een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd inhoudend dat verdachte geen contact mag hebben met [slachtoffer] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de beperkte duur van het delict, de beperkte rol van verdachte en het feit dat hij op het gebied van mensenhandel geen documentatie heeft. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal gevolgen hebben in de zin dat hij zijn woonruimte niet meer kan betalen en dat de stageplek met uitzicht op een dienstverband komt te vervallen. Verder heeft de raadsman verzocht rekening te houden met overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman heeft gelet op het voorgaande een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis bepleit en daarnaast een deels voorwaardelijke straf met een proeftijd van één jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan mensenhandel van een destijds 17-jarig meisje. In de woning die verdachte ter beschikking had gesteld, heeft het meisje meerdere seksafspraken tegen betaling gehad. De mededaders hebben daarbij een substantiële rol gehad nu de taken verdeeld waren. Mensenhandel maakt een grote inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van slachtoffers, zeker als het zoals in dit geval gaat om een minderjarig slachtoffer. De rechtbank rekent het verdachte en zijn mededaders aan dat zij de leeftijd van [slachtoffer] niet hebben gecontroleerd.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen de justitiële documentatie van 20 juni 2022. Daaruit komt naar voren dat verdachte (in ieder geval in Nederland) niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft daarnaast in aanmerking genomen het reclasseringsadvies van 18 juli 2022 dat over verdachte is opgemaakt. Daaruit komt naar voren dat verdachte een vrij eenzame, matig geïntegreerde man is die snel geld wilde verdienen. Hij lijkt vatbaar te zijn voor de invloed van mensen die hem voor hun karretje willen spannen vanwege zijn kwetsbare positie als gevolg van een slechte beheersing van de Nederlandse taal, zijn beperkte inbedding en gevoelens van eenzaamheid. Zijn financiële positie is een criminogene factor. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld, de risico’s op letselschade en onttrekken aan voorwaarden worden ingeschat als laag. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een training gedragsinterventie cognitieve vaardigheden. Verder wordt geadviseerd een korte proeftijd van bijvoorbeeld één jaar op te leggen.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf passend en geboden. Met betrekking tot de duur daarvan heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van het LOVS en naar soortgelijke zaken in de jurisprudentie. Verder is rekening gehouden met de relatief korte duur van de periode waarover de mensenhandel heeft plaatsgevonden. Ook is gekeken naar de straffen die in de zaken van twee van de medeverdachten zijn opgelegd. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 180 dagen gerechtvaardigd. Daarvan zal een deel, 143 dagen, in voorwaardelijke vorm worden opgelegd als stok achter de deur en om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt. De rechtbank zal aan de voorwaardelijk opgelegde straf de voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering. Anders dan door de reclassering is geadviseerd zal de rechtbank de proeftijd echter bepalen op drie jaren. De rechtbank zal verdachte daarnaast een taakstraf opleggen van 80 uur.
De door de rechtbank gekozen strafmodaliteiten zijn anders en lager dan door de officier van justitie is gevorderd, onder meer omdat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. De rechtbank overweegt dat in het kader van schorsingsvoorwaarden onder meer een contactverbod met [slachtoffer] aan verdachte was opgelegd. Niet is gebleken dat verdachte contact met haar heeft gezocht of geprobeerd te zoeken. De reclassering heeft niet tot een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel geadviseerd. De rechtbank ziet dan ook niet in wat de toegevoegde waarde van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zou zijn en ziet er daarom vanaf.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 250,70 aan materiële schade en € 12.500,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Hij vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering nu deze een onevenredige belasting vormt voor het strafgeding. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat een nadere onderbouwing van de gestelde psychische schade ontbreekt. Uit de bij de vordering gevoegde medische stukken blijkt dat sprake is van een belast verleden. Niet kan uit de stukken worden afgeleid dat sprake is van een causaal verband tussen het gebeuren en de psychische schade. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen gelet op de korte duur, in zijn ogen twee dagen, van de handelingen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten voor het eigen risico en de telefoonkosten niet inhoudelijk zijn betwist. Deze schadeposten zijn verder voldoende onderbouwd en komen redelijk voor.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft het eigen risico en de telefoonkosten, een bedrag van in totaal € 162,-, kan worden toegewezen.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt.
Door het bewezen verklaarde feit is de benadeelde partij op andere wijze in de persoon aangetast. Er is immers inbreuk op haar lichamelijke en geestelijke integriteit gemaakt. Dit is mede aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt bij het toewijzen van het smartengeld rekening met de volgende omstandigheden;
  • de aard en de ernst van het feit;
  • de relatief korte tijd waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;
  • het feit dat de prostitutie niet onder dwang heeft plaatsgevonden;
  • de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen.
Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.500,- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Rente
Verdachte is vanaf 22 mei 2020 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van de reiskosten die zijn gemaakt voor bezoeken aan haar advocaat en aan het Openbaar Ministerie. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 113,70, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

10. De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 143 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich uiterlijk
binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonniszal melden bij de reclassering, [adres 3] , telefoonnummer [nummer 7] , en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden bij deze instelling, zo vaak en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa-plus of een andere gedragsinterventie die is gericht op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering en zich zal houden aan de aanwijzingen die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling zullen worden gegeven;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een taakstraf van 80 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer] van € 162,- aan materiële schade en € 2.500,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 113,70;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 162,- aan materiële schade en € 2.500,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 36 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
  • heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs (voorzitter), mr. R.M.H. Pennings en
mr. C.E.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 augustus 2022.
Mr. Van de Sande is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 8] , gesloten op 23 december 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 30.
3.Processen-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer] , p. 43, 47, 56, 58.
4.Processen-verbaal van bevindingen, p. 28, 30.
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 565, 567, 569
6.Verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 15 augustus 2022.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 200-201.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 412-413.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 30.
10.Processen-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] , p. 512, 521
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 398.
12.Processen-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 678, 680-682, 692-693, 702.
13.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 3] , p. 618.