ECLI:NL:RBGEL:2022:5417

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
406651
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriaal beslag door legataris op privévermogen van erfgenaam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], de executeur van de nalatenschap van [naam overledene], en [gedaagde], de dochter van [naam overledene]. [gedaagde] had executoriaal beslag gelegd op het privévermogen van [eiseres] ter voldoening van een vordering van $ 2.000.000,00, die volgens haar voortvloeide uit een notariële schuldbekentenis van [naam overledene]. [eiseres] vorderde opheffing van dit beslag, stellende dat de nalatenschap toereikend was om aan de vordering van [gedaagde] te voldoen en dat het beslag onrechtmatig was omdat [gedaagde] eerst op de nalatenschap had moeten verhalen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat [gedaagde] misbruik maakte van haar executiebevoegdheid door beslag te leggen op het privévermogen van [eiseres], terwijl de nalatenschap voldoende verhaal bood. De rechtbank concludeerde dat de executoriale titel, in de vorm van de grosse van het testament, voldoende bepaalbaar was en dat [gedaagde] niet gerechtigd was om direct op het privévermogen van [eiseres] te verhalen. De vordering van [eiseres] tot opheffing van de beslagen werd toegewezen, en [gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de volgorde van verhaal bij nalatenschappen en de bescherming van erfgenamen tegen onterecht beslag op hun privévermogen. De voorzieningenrechter heeft de executoriale beslagen opgeheven en [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/406651 / KZ ZA 22-114
Vonnis in kort geding van 30 augustus 2022
in de zaak van
[eiseres], in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [naam overledene] alsmede in privé,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.A. van Liere en mr. P.G. Knoppers te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.C.M. Braun te ’s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door beide partijen overgelegde aanvullende producties,
  • de mondelinge behandeling,
  • de pleitnota van [gedaagde] ,
  • de pleitnota van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2000 is [eiseres] met de heer [naam overledene] (hierna: [naam overledene] ) gehuwd.
2.2.
[gedaagde] is de dochter van [naam overledene] uit een eerder huwelijk.
2.3.
Op 31 januari 2008 heeft [naam overledene] een notariële schuldbekentenis laten opmaken. In deze schuldbekentenis heeft hij verklaard dat hij een bedrag van $ 2.000.000,00 zal betalen aan [gedaagde] binnen een periode van vijf jaar ingaande op de datum van de schuldbekentenis.
2.4.
[naam overledene] heeft bij testament van 14 februari 2008 (hierna: het testament) over zijn nalatenschap beschikt. In het testament heeft hij [eiseres] tot zijn enig erfgenaam en tot executeur benoemd. [naam overledene] heeft in het testament bepaald dat de legitieme porties van de kinderen pas opeisbaar zijn na het overlijden van [eiseres] . In het testament is verder, voor zover thans van belang, bepaald:
“(…)
--------------------------------------------------LEGAAT------------------------------------------------Ik heb een bedrag groot twee miljoen Amerikaanse dollars ($ 2.000.000,00) schuldig erkend aan mijn dochter [gedaagde] (…) Dit is vastgelegd bij een onderhandse akte door mij getekend op éénendertig januari tweeduizend acht. Mijn handtekening is voorzien van een legalisatie door een notaris.
Voor zover dit bedrag niet tijdens mijn leven aan mijn voornoemde dochter is betaald en voor zover de schenking na mijn overlijden geen effect (meer) sorteert, legateer ik aan haar het bedrag dat nog niet is betaald, (tot meerdere zekerheid) ter voldoening van hetgeen ik haar heb schuldig erkend.
Kinderen uit mijn eerste huwelijk
De kinderen uit mijn eerste huwelijk hebben tijdens mijn leven diverse giften en schenkingen van mij ontvangen. Om die reden treden zij niet op als (mede)erfgenaam of legataris, met uitzondering van voormeld legaat. Hun legitieme portie zal gelet op de ontvangen giften nihil zijn. Ik verzoek de kinderen uit mijn eerste huwelijk dan ook in mijn testament te berusten.
(…)”
2.5.
Bij e-mail van 19 november 2019 heeft [gedaagde] aan [eiseres] bericht:
“(…)
I was thinking that it would be a good idea, when you are here to also discuss the remaining of Sr donation.
Last visit Sr told me that he wants to pay the remainder $600tausend. (…)”
2.6.
Bij e-mail van 22 november 2019 heeft [eiseres] aan [gedaagde] bericht:
“(…)
Also, Sr will also make a donation of 10% shares of [naam B.V.] to cover the 600K. This is payable when we liquidate the company.
(…)”
2.7.
In reactie daarop heeft [gedaagde] bij e-mail van 23 november 2019 aan [eiseres] bericht:
“(…)
The [naam B.V.] deal is a business agreement, the 600k is father daughter matter. It is better not to mix up. The 600k is part of inheritance. I think to change it into a donation of 10% shares of [naam B.V.] will make it complicated and expensive. (…)”
2.8.
Bij e-mail van 2 december 2019 heeft [gedaagde] aan [eiseres] bericht:
“(…)
In the Declaration of indebtedness, dated January 2008 registered at the notary te Arnhem.
Sr obligate himself to pay to me $ 2 million whitin 5 years.
The Balancy due is $ 607.929,94. As we agreed upon this amount should have been paid already latest in January 2013 and can be claimed. This amount is free of tax as it is the remainder part of the inheritance.
(…)”
2.9.
Bij e-mail van 3 december 2019 heeft [gedaagde] aan [eiseres] bericht:
“(…)
But I hope you notice that 11 years have past since this declaration was signed. I have faith that Sr and you will keep his word. Even though it is signed to be paid before 2013.
I understood that the remainder amount is still a significant amount and that it is not always an ideal time to pay such a som. But 11 years have past on a notary document on which the balance due of nearly 608k is promised. In those 11 years, I am sure that there were times in which the money was liquid, and was payable.
Tell me if you think differently, but I think in this aspect I have been nice to Sr and you. And I hope that you will repay my patience. Since it has been 11 years that I could have done something. But I never did. As I wanted to keep peace in the family. But now is it time that I am asking for the remainder 608k kindly.
(…)”
2.10.
Op [datum] is [naam overledene] overleden.
2.11.
[eiseres] heeft de nalatenschap van [naam overledene] zuiver aanvaard. Daarnaast heeft zij de benoeming als executeur aanvaard.
2.12.
Op 28 december 2021 heeft [gedaagde] uit hoofde van de grosse van het testament executoriaal derdenbeslag laten leggen op de bankrekening van [eiseres] bij de ING Bank N.V. tot verhaal van de door haar gestelde vordering op [eiseres] ten bedrage van $ 2.000.000,00.
2.13.
Op 29 december 2021 heeft [gedaagde] uit hoofde van de grosse van het testament executoriaal beslag laten leggen op alle aandelen van [eiseres] in [naam B.V.] tot verhaal van de door haar gestelde vordering op [eiseres] ten bedrage van $ 2.000.000,00.
2.14.
Op 12 januari 2022 is het executoriale beslag op de bankrekening van [eiseres] bij de ING Bank N.V. uitgewonnen voor een bedrag van € 420.383,21.
2.15.
Op 18 januari 2022 heeft [gedaagde] bij deze rechtbank, locatie Arnhem, een verzoek ingediend tot verkoop en overdracht van de aandelen van [eiseres] in [naam B.V.] In deze procedure heeft de rechtbank de beslissing aangehouden in afwachting van de uitspraak in dit kort geding.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. de door [gedaagde] ten laste van [eiseres] gelegde executoriale beslagen in zijn geheel op zal heffen, althans [gedaagde] zal veroordelen deze beslagen met onmiddellijke ingang op te heffen en opgeheven te houden en eventueel repeterende beslagen achterwege te laten, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen,
Subsidiair:
2. de door [gedaagde] ten laste van [eiseres] gelegde executoriale beslagen op zal heffen voor zover de gezamenlijke waarde van de daardoor getroffen goederen/vorderingen meer bedraagt dan € 120.929,48, dan wel $ 607.929,94 (€ 541.392,77),
3. [gedaagde] zal bevelen de executie te schorsen, totdat vast is komen te staan welk bedrag uit hoofde van het legaat nog verschuldigd is, althans totdat de afwikkeling van de nalatenschap is afgerond, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen,
Meer subsidiair:
4. [gedaagde] zal bevelen de executie van de door [gedaagde] ten laste van [eiseres] gelegde beslagen te schorsen, totdat vast is komen te staan welk bedrag uit hoofde van het legaat nog verschuldigd is, althans totdat de afwikkeling van de nalatenschap is afgrond, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen,
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
[eiseres] legt tegen de achtergrond van voormelde feiten aan haar vordering primair ten grondslag dat de executoriale beslagen dienen te worden opgeheven omdat de grosse van het testament niet voldoet aan de eis dat de te executeren vordering met voldoende bepaalbaarheid is omschreven. Uit de omschrijving van het legaat in het testament kan onvoldoende duidelijk worden bepaald wat de waarde van het legaat is en hoe deze moet worden vastgesteld. Mocht de vordering wel voldoende bepaalbaar zijn, dan geldt het volgende.
Ten eerste heeft [gedaagde] prematuur beslag gelegd omdat zij beslag heeft laten leggen terwijl de afwikkeling van de nalatenschap zich nog bevindt in de executele fase. [eiseres] is als executeur nog doende de schuldeisers van de nalatenschap in de volgorde zoals bepaald in artikel 4:7 BW te betalen. De legataris is op grond van artikel 4:120 BW de laatste schuldeiser van dat rijtje en zal dus pas betaald kunnen worden nadat vast staat dat geen andere schuldeisers daardoor worden benadeeld. Bovendien komt de verschuldigde erfbelasting ten aanzien van het legaat voor haar rekening. [gedaagde] kon als legataris haar vordering derhalve nog niet uitwinnen bij de executeur.
Ten tweede heeft [gedaagde] disproportioneel beslag laten leggen voor een bedrag van € 1.781.102,50 terwijl haar vordering beduidend lager is. [gedaagde] had op het moment van overlijden van erflater recht op een bedrag van $ 607.929,94 (€ 541.392,77). Verminderd met het reeds uitgewonnen bedrag van € 420.463,29 resteert een bedrag van € 120.929,48 (exclusief erfbelasting). [gedaagde] wist dat maar heeft misbruik gemaakt van de situatie en heeft getracht zichzelf te bevoordelen met een veel te hoog bedrag.
Ten derde is het beslag onnodig gelegd omdat [eiseres] aan [gedaagde] te kennen heeft gegeven dat zij de restvordering van $ 607.924,94 aan [gedaagde] zou voldoen.
Ten vierde lijdt [eiseres] aanzienlijke schade door de gelegde beslagen omdat haar Nederlandse bankrekening is uitgewonnen en [gedaagde] tot executie van de aandelen die [eiseres] houdt in [naam B.V.] is overgegaan doordat zij bij de rechtbank Gelderland op 18 januari 2022 een verzoek heeft ingediend tot verkoop en overdracht van de in beslag genomen aandelen.
Subsidiair dienen de door [gedaagde] ten laste van [eiseres] gelegde executoriale beslagen te worden opgeheven voor zover de gezamenlijke waarde van de daardoor getroffen goederen/vorderingen meer bedraagt dan € 120.929,48 dan wel $ 607.929,94. [gedaagde] moet worden bevolen de executie te schorsen totdat vast is komen te staan welk bedrag uit hoofde van het legaat nog verschuldigd is, althans totdat de afwikkeling van de nalatenschap is afgewikkeld.
Meer subsidiair dient de executie door [gedaagde] te worden geschorst totdat vast staat welk bedrag uit hoofde van het legaat nog verschuldigd is, althans totdat de afwikkeling van de nalatenschap is afgerond.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. In deze procedure is sprake van een executiegeschil in de zin van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het spoedeisend belang volgt in dit soort zaken uit de aard van de zaak. Bovendien heeft [gedaagde] bij deze rechtbank, locatie Arnhem, een bodemprocedure aanhangig gemaakt waarin zij de rechtbank toestemming heeft verzocht om de ten laste van [eiseres] in beslag genomen aandelen executoriaal te mogen verkopen. De rechtbank heeft de beslissing op dit verzoek aangehouden in afwachting van de uitkomst in dit kort geding, zodat ook om deze reden het spoedeisend karakter van onderhavige procedure is gegeven.
4.2.
[gedaagde] heeft uit hoofde van de grosse van het testament van [naam overledene] , derhalve een notariële akte, executoriaal (derden)beslag laten leggen op de bankrekening van [eiseres] en de aandelen die zij houdt in [naam B.V.] [eiseres] vordert in deze kort gedingprocedure de opheffing van deze beslagen. Ter onderbouwing van deze vordering heeft zij in de eerste plaats aangevoerd dat het testament van [naam overledene] geen executoriale titel oplevert omdat het legaat in het testament volgens haar niet met voldoende bepaalbaarheid is omschreven. Uit de omschrijving van het legaat in het testament kan, zo stelt [eiseres] , onvoldoende duidelijk worden bepaald wat de waarde van het legaat is en hoe deze moet worden vastgesteld. Dit betekent dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld of er nog een bedrag aan [gedaagde] is verschuldigd. [gedaagde] was daarom niet gerechtigd om tot executie over te gaan, aldus [eiseres] .
4.3.
Een grosse van een testament waarin een geldlegaat is gemaakt, verschaft de legataris (in dit geval [gedaagde] ) op grond van artikel 430 lid 1 Rv in beginsel een executoriale titel. Volgens vaste rechtspraak is daarvoor nog wel vereist dat de executoriale titel betrekking heeft op een vordering die met voldoende bepaalbaarheid in de titel is omschreven. Dat houdt in dat de akte op een voor de schuldenaar bindende wijze de weg moet aanwijzen waarlangs de omvang van de schuld kan worden vastgesteld (zie in dit verband HR 26 juni 1992, NJ 1993, 449 en HR 8 februari 2013, NJ 2013/123).
4.4.
In onderhavig geval is in het testament van [naam overledene] vastgelegd op welke wijze de omvang van het legaat moet worden vastgesteld, namelijk op $ 2.000.000,00 verminderd met eventuele betalingen die door [naam overledene] tijdens zijn leven aan [gedaagde] zijn gedaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter, ook gelet op het gegeven maximum, is de omvang van legaat daarmee voldoende concreet bepaalbaar. Weliswaar verschillen partijen van mening over de vraag of er tijdens het leven van [naam overledene] betalingen zijn gedaan die in mindering strekken op het bedrag van $ 2.000.000,00 maar dat neemt niet weg dat in het testament is bepaald op welke wijze de omvang van het (uiteindelijke) verschuldigde bedrag kan worden vastgesteld. In de stellingen dat het legaat niet met voldoende bepaalbaarheid is omschreven, wordt [eiseres] dan ook niet gevolgd.
4.5.
Nu de grosse van het testament een executoriale titel oplevert, kan [gedaagde] in beginsel overgaan tot executie van de grosse met ingang van het tijdstip dat het legaat opeisbaar is en de executeur in verzuim is. [gedaagde] is ook tot executie van de grosse overgegaan door executoriaal derdenbeslag te laten leggen op het privévermogen van [eiseres] . Partijen verschillen onder meer van mening over de vraag of [gedaagde] het legaat direct kan verhalen op het privévermogen van [eiseres] of dat zij eerst verhaal had moeten zoeken op de nalatenschap. In dit verband is van belang of bekend is dat de nalatenschap voldoende verhaal biedt, in welk geval [eiseres] eerst verhaal had moeten zoeken op de nalatenschap.
4.6.
Vooropgesteld wordt dat het legaat op grond van artikel 4:7 lid 1 sub h BW een schuld in de nalatenschap van [naam overledene] vormt. Schulden uit een legaat worden slechts ten laste van de nalatenschap voldaan als alle andere schulden van de nalatenschap daaruit ten volle kunnen worden voldaan (4:120 lid 1 BW). Dit is het geval, zoals hierna wordt overwogen.
4.7.
Partijen zijn het niet eens over de omvang van het legaat. [gedaagde] stelt dat zij een vorderingsrecht heeft van $ 2.000.000,00 en voor dit bedrag heeft zij ook executoriaal beslag laten leggen. [eiseres] betwist de hoogte van deze vordering. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verspreid over de periode van 2006 tot en met 2012 periodieke betalingen zijn gedaan aan [gedaagde] en dat de vordering met inachtneming van die betalingen $ 607.929,94 bedraagt. Dit is ook herhaaldelijk door [gedaagde] erkend in de door haar verzonden e-mailberichten, aldus [eiseres] .
4.8.
De voorzieningenrechter constateert dat [gedaagde] in de hiervoor onder 2.5 – 2.9 uiteengezette correspondentie diverse uitlatingen heeft gedaan die erop wijzen dat de vordering die zij had op [naam overledene] , een openstaand saldo heeft van $ 607.929,94. Dat de uitlatingen van [gedaagde] zien op andere vorderingen (te weten een aandelentransactie van GATP, een openstaande bedrag met betrekking tot Allrad KFZ en een voorgeschoten bedrag voor een verjaardagsfeest), zoals door [gedaagde] is betoogd, komt de voorzieningenrechter niet aannemelijk voor. In de e-mail van 2 december 2019 schrijft [gedaagde] immers dat [naam overledene] in de schuldbekentenis van januari 2008 zichzelf heeft verbonden om haar binnen vijf jaar $ 2.000.000,00 te betalen en dat het te betalen saldo $ 607.929,94 bedraagt. Ook in de andere e-mailberichten heeft [gedaagde] het over “
the remaining of Sr donation”, “the 600k is father daughter matter”, “The 600k is part of inheritance”en “
But 11 years have past on a notary document on which the balance due of nearly 608k is promised”.Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt hieruit genoegzaam dat deze uitlatingen betrekking hebben op de vordering die [gedaagde] destijds had op [naam overledene] en welke vordering [naam overledene] in het testament heeft gelegateerd. Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] ten onrechte beslag heeft laten leggen voor een bedrag van $ 2.000.000,00 (€ 1.781.102,50) terwijl de omvang van de vordering aanzienlijk lager is, namelijk $ 607.929,94 (€ 541.392,77), en [gedaagde] daarmee mee bekend was. Verminderd met het bedrag dat reeds is uitgewonnen via het bankbeslag ad € 420.463,29, resteert thans een openstaande vordering van € 120.929,48. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat de nalatenschap toereikend is om alle schulden van de nalatenschap en daarmee ook het openstaande bedrag van het legaat van [gedaagde] te voldoen. Daarmee staat vast dat de vordering van [gedaagde] zonder meer uit de nalatenschap kan worden voldaan. In het licht van deze omstandigheden valt niet in te zien waarom [gedaagde] er belang bij heeft om zich direct op het privévermogen van [eiseres] te verhalen. Door [gedaagde] zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die meebrengen dat zij daarbij een voldoende rechtens te respecteren belang heeft. [gedaagde] kan immers verhaal zoeken op de nalatenschap. De voorzieningenrechter acht gelet op deze omstandigheden voldoende gronden aanwezig om aan te nemen dat [gedaagde] met het leggen van executoriaal beslag op het privévermogen van [eiseres] misbruik maakt van haar executiebevoegdheid. Het beslag moet daarom als onrechtmatig worden aangemerkt. De primaire vordering tot opheffing van de gelegde executoriale beslagen zal derhalve worden toegewezen.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping € 125,03
- griffierecht € 314,00
- salaris
1.016,00
Totaal € 1.455,03.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op de door [gedaagde] ten laste van [eiseres] gelegde executoriale beslagen op de ING Bank N.V. en op de aandelen van [eiseres] in [naam B.V.] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.455,03, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022.