ECLI:NL:RBGEL:2022:5375

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
AWB-22_3784, 4033, 4035 en 4041
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om voorlopige voorzieningen in het kader van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt beslist op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekster in het kader van de Wet open overheid (Woo). Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen vier besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo en de gemeenteraad, en heeft verzocht om voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 5 september 2022 behandeld, waarbij de gemachtigden van verzoekster en de gemachtigde van verweerders aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende is aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang dat een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De besluiten waartegen bezwaar is gemaakt, zijn genomen op 22 juni en 29 juni 2022, en de voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster kan wachten op de beslissing op bezwaar, die uiterlijk eind oktober of begin november zal worden genomen.

Daarnaast wordt het verzoek om openbaarmaking van een advies afgewezen, omdat ook hier onvoldoende spoedeisend belang is aangetoond. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college niet heeft beslist op het verzoek om openbaarmaking van het advies, maar dat dit verzoek niet aan de voorzieningenrechter is voorgelegd. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen in de zaken 22/4033, 22/4035 en 22/3784 af en verklaart het verzoek in de zaak 22/4041 niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/3784, 22/4033, 22/4035 en 22/4041

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigden: mr. D. van Oers en C. van Eijsden-Dee),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo, het college

(gemachtigde: mr. R.A. Oosterveer),
en

de gemeenteraad van de gemeente Ermelo, de gemeenteraad

(gemachtigde: mr. R.A. Oosterveer).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij],uit [woonplaats] (gemachtigde: mr. R. Scholten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoekster in het kader van de Wet open overheid (Woo)
1.1.
Het college heeft 3 besluiten genomen. De gemeenteraad heeft een besluit genomen. Verzoekster heeft tegen deze 4 besluiten bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 5 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verzoekster en de gemachtigde van verweerders. Ook is verschenen de gemachtigde van de derde-partij.

Totstandkoming van de besluiten

2. Op 22 juni 2022 heeft het college aan de gemeenteraad een presentatie en toelichting gegeven waarbij de (juridische) positie van de gemeente in het dossier over de eendenslachterij van de derde-partij met de raadsleden is besproken. Deze vergadering was niet openbaar en op de inhoud van de vergadering en op de stukken is door het college geheimhouding opgelegd op grond van artikel 86, tweede lid, van de Gemeentewet in combinatie met artikel 5.1, tweede lid, onder 1, van de Woo.
2.1.
Op 29 juni 2022 heeft de gemeenteraad de door het college opgelegde geheimhouding van de vergadering van 22 juni 2022 en de stukken, alsmede de van de vergadering door de griffie opgestelde afsprakenlijst en het verslag in de vorm van een geluidsopname, bekrachtigd.
2.2.
Verzoekster heeft tegen het besluit van het college bezwaar gemaakt op 27 juli 2022 en verzocht om een voorlopige voorziening (ARN 22/4033). Tegen het besluit van de gemeenteraad heeft verzoekster op 22 juli 2022 bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening (ARN 22/4035).
2.3.
Verder heeft verzoekster op 19 mei 2022 verzocht om openbaarmaking van het ‘Advies aanmeldingsnotitie MER-beoordelingsplicht [locatie] [woonplaats]’. Het college heeft op 14 juni 2022 besloten dit verzoek niet in behandeling te nemen c.q. af te wijzen. Hiertegen heeft verzoekster op 17 juni 2022 bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening (ARN 22/3784).
2.4.
Ook heeft verzoekster op 23 juni 2022 verzocht om openbaarmaking van documenten waarin de nieuwe ruimtelijke onderbouwing van de derde-partij wordt neergelegd en uitgewerkt, en de documenten van de ambtenaren en dergelijke waaruit blijkt dat zij deze nieuwe ruimtelijke onderbouwing hebben goedgekeurd. Omdat het gaat om documenten tussen de gemeente en de derde-partij heeft het college op 19 juli 2022 verzoekster geïnformeerd dat de beslistermijn wordt opgeschort omdat bij de derde-partij een zienswijze wordt opgevraagd. De derde-partij is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen tot en met 31 augustus 2022. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening (ARN 22/4041).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Als het spoedeisend belang ontbreekt, treft de voorzieningenrechter alleen daarom al geen voorlopige voorziening.
Over de besluiten van 22 juni 2022 en 29 juni 2022
4. Het college en de gemeenteraad hebben zich op het standpunt gesteld dat de bezwaren tegen de besluiten van 22 juni 2022 en 29 juni 2022 niet als bezwaarschrift kunnen worden aangemerkt. De bezwaren van verzoekster moeten worden aangemerkt als een verzoek tot opheffing van de geheimhouding. Zoals ook op de zitting besproken is het standpunt dat de brieven van verzoekster van 22 juli 2022 en 27 juli 2022 niet als bezwaarschrift kunnen worden aangemerkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet juist. Het college en de gemeenteraad zullen op de bij hen ingediende bezwaarschriften moeten beslissen. Dat het college en de gemeenteraad de bezwaarschriften daarnaast aanmerken als een verzoek tot opheffing van de geheimhouding doet daar niet aan af.
4.1.
Het college en de gemeenteraad hebben zich vervolgens inhoudelijk op het standpunt gesteld dat de geheimhoudingsbepalingen van de gemeentewet voor de Woo gaan. De oplegging van de geheimhouding treft niet verzoekster zelf maar raakt raadseden en aanwezigen bij de vergadering op 22 juni 2022. Dit maakt dat de bezwaren niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.
4.2.
Verzoekster voert aan dat zij een spoedeisend belang heeft omdat zij de informatie en stukken gedeeld tijdens de besloten vergadering van 22 juni 2022 nodig heeft om zich voor te bereiden op een eventuele procedure over een omgevingsvergunning van de derde-partij. De derde-partij heeft verzocht om een omgevingsvergunning. Ter zitting heeft het college meegedeeld dat hij naar verwachting begin december een beslissing op de aanvraag zal nemen.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat er sprake is van een spoedeisend belang waardoor een voorlopige voorziening moet worden getroffen. De besluiten zijn van 22 juni 2022 en 29 juni 2022. Dit betekent dat, met inachtneming van de bezwaartermijn en een eventuele behandeling van het bezwaar door een bezwaarschriftencommissie, uiterlijk eind oktober of begin november een beslissing op de bezwaren zal worden genomen. Verzoekster heeft met het voorgaande niet onderbouwd waarom zij niet kan wachten tot door het college en de gemeenteraad een beslissing op bezwaar is genomen. Ook is niet onderbouwd dat zij onvoldoende tijd zou hebben om de informatie en stukken te bestuderen in relatie tot een beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Over het besluit van 14 juni 2022
5. Verzoekster heeft bij het college verzocht om openbaarmaking van het ‘Advies aanmeldingsnotitie MER-beoordelingsplicht [locatie] [woonplaats]’ (verder: het advies). Bij het besluit van 14 juni 2022 heeft verweerder dit verzoek afgewezen c.q. niet in behandeling genomen.
5.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het verzoek van 19 mei 2022 heel concreet is verzocht om een specifiek stuk. Het college heeft in het besluit van 14 juni 2022 overwogen dat het document dat verzoekster ‘daadwerkelijk beoogt te ontvangen nog niet opgesteld is’. De voorzieningenrechter begrijpt hieruit dat verweerder zich op het standpunt stelt dat verzoekster een ander document beoogt te krijgen dan het advies waarom zij heeft verzocht. Verzoekster heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet aan verweerder is om te oordelen dat verzoekster een andere document beoogt te ontvangen. Verzoekster heeft duidelijk aangegeven welk document zij verzoekt en verweerder moet op dát verzoek beslissen. Uit het besluit van 14 juni 2022 blijkt dat verweerder niet heeft beslist op het verzoek om het advies openbaar te maken. Impliciet heeft verweerder het verzoek om het advies openbaar te maken afgewezen. Deze afwijzing is in het geheel niet gemotiveerd. Het besluit van 14 juni 2022 deugt niet en verweerder zal bij het besluit op bezwaar alsnog moeten beslissen op het verzoek om openbaarmaking van het advies.
5.2.
Gelet op hetgeen ter zitting is besproken gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat het door verzoekster gevraagde document een ambtelijk advies is over de vraag of voor de derde-partij in het kader van de vergunningaanvraag een m.e.r.-plicht geldt. Het college heeft in het besluit van 14 juni 2022 niet het standpunt ingenomen dat het advies niet bestaat. Vooralsnog moet er dan ook vanuit worden gegaan, mede gelet op de toelichting van verzoekster over de reden waarom zij om het advies heeft gevraagd, dat het advies daadwerkelijk bestaat.
5.3.
Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het advies niet bestaat of niet te vinden is. Gelet op het voorgaande is het standpunt dat het advies niet bestaat vooralsnog niet aannemelijk. Ter zitting is gebleken dat verweerder ter voorbereiding van deze zitting niet alsnog heeft onderzocht waar het advies is. De voorzieningenrechter vindt dat onbegrijpelijk, omdat deze voorlopige voorziening immers gaat over de openbaarmaking van dit advies.
5.4.
Het college heeft zich in een brief van 24 augustus 2022 en tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat verzoekster in zijn optiek vooruitlopend op het besluit over de gevraagde omgevingsvergunning stukken wenst te ontvangen, en dat de Woo daarvoor niet de aangewezen weg is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit standpunt onjuist. De Woo kent een zelfstandig recht om documenten op te vragen. Op een verzoek om openbaarmaking van een document moet worden beslist. De omstandigheid dat het gevraagde document is opgesteld in een lopend vergunningstraject, maakt dat niet anders.
5.5.
Los van voorgaande overwegingen blijft gelden dat voor het treffen van een voorlopige voorziening een spoedeisend belang vereist is. Ten aanzien van het verzoek om openbaarmaking van het advies voert verzoekster aan dat zij een spoedeisend belang heeft omdat zij het stuk nodig heeft om zich voor te bereiden op een eventuele procedure over een omgevingsvergunning van de derde-partij. Een ingewikkeld stuk met betrekking tot een m.e.r.-beoordeling kost veel tijd om te bestuderen.
5.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat er sprake is van een spoedeisend belang waardoor een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Het besluit is van 14 juni 2022. Dit betekent dat, met inachtneming van de bezwaartermijn en een eventuele behandeling van het bezwaar door een bezwaarschriftencommissie, uiterlijk eind oktober een beslissing op de bezwaren zal worden genomen. Verzoekster heeft met het voorgaande niet onderbouwd waarom zij niet kan wachten tot door het college een beslissing op bezwaar is genomen. Ook is niet onderbouwd dat zij onvoldoende tijd zou hebben om het advies te bestuderen in relatie tot een beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Daar komt bij dat de gemachtigde van de derde-partij het volgende heeft gesteld. Bij de terinzagelegging van de vergunningaanvraag in 2019 zit al het rapport van de deskundige van de derde-partij over de vraag of er wel of geen m.e.r.-beoordelingsplicht geldt voor de derde-partij. Het stuk dat verzoekster heeft gevraagd is een advies aan het college over de vraag of er wel of geen m.e.r.-beoordelingsplicht is. Het is volgens de derde-partij niet aannemelijk dat een dergelijk advies een dermate technisch ingewikkeld stuk is dat, als dat pas bij het besluit over de omgevingsvergunning zou worden verstrekt, verzoekster onvoldoende tijd zou hebben om dit te bestuderen. De voorzieningenrechter acht deze gedachtengang niet onaannemelijk.
Over de opschorting van de beslistermijn op 19 juli 2022
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster geen procesbelang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van het opschortingsbesluit dat het college heeft genomen. Verzoekster heeft op 23 juni 2022 verzocht om openbaarmaking van documenten waarin de nieuwe ruimtelijke onderbouwing van de derde-partij wordt neergelegd en uitgewerkt en de documenten van de ambtenaren en dergelijke waaruit blijkt dat zij deze nieuwe ruimtelijke onderbouwing hebben goedgekeurd. Het college heeft in de brief van 19 juli 2022 de beslistermijn opgeschort en de derde-partij in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Hierbij is een termijn gegeven tot en met 31 augustus 2022. Deze termijn is inmiddels verstreken en tijdens de zitting is gebleken dat de derde-partij een zienswijze heeft ingediend. Dit betekent dat verweerder nu een primair besluit zal moeten nemen op het verzoek van verzoekster van 23 juni 2022. Aangezien de termijn voor het indienen van de zienswijze al is verstreken en de zienswijze al is ingediend, valt niet in te zien welke voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van 19 juli 2022 nog getroffen kan worden. Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft bovendien geen betrekking op een besluit van verweerder over het al dan niet verstrekken van de gevraagde stuken. Het treffen van een voorlopige voorziening kan er dan ook niet toe leiden dat de stukken door het college moeten worden verstrekt.
De door verzoekster gedane verzoeken
7. Verzoekster heeft – samengevat – verzocht om opschorting van de gemeentelijke besluitvorming over de omgevingsvergunning van derde-partij totdat alle Woo-verzoeken van verzoekster zijn afgehandeld. Dit verzoek kan niet worden toegewezen, reeds omdat de besluitvorming over de omgevingsvergunning in de onderhavige procedures niet aan de orde is. Ook heeft verzoekster verzocht om gegrondverklaring van de bezwaren tegen de geheimhoudingsbesluiten van het college en de raad. Dit verzoek kan niet worden toegewezen, reeds omdat de bevoegdheid om op de bezwaren te beslissen bij het college respectievelijk de raad ligt, en niet bij de voorzieningenrechter.
Slotopmerking
8. Uit de stukken en de zitting blijkt dat verzoekster het gevoel heeft dat er bij de gemeente onwil bestaat om op haar verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en de Woo te beslissen, en dat de gemeente de afhandeling van die verzoeken probeert te vertragen. De voorzieningenrechter kan niet beoordelen of dat zo is.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.1. tot en met 5.4. is overwogen kan de voorzieningenrechter echter wel begrijpen dat verzoekster, in elk geval waar het de afhandeling van dat Woo-verzoek betreft, dat gevoel heeft. Ter zitting hebben verweerders meegedeeld dat de bezwaren tegen de geheimhoudingsbesluiten en tegen het besluit van 14 juni 2022 voortvarend zullen worden behandeld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder dat ook daadwerkelijk dient te doen.

Conclusie en gevolgen

9. Het voorgaande maakt dat de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken 22/4033, 22/4035 en 22/3784 moet worden afgewezen omdat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak 22/4041 is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaken 22/4033, 22/4035 en 22/3784 af; en
  • verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak 22/4041 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R. Visscher, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
De voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.