Uitspraak
19.[gedaagde sub 1]
2. [gedaagde sub 2]
3. [gedaagde sub 3]
19.De procedure
[gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] ;
2.De feiten
[gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] voor de huisvesting van arbeidsmigranten. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar en twee maanden ingaande op 1 mei 2018 en eindigend op 1 juli 2023. De verschuldigde huurprijs bedraagt € 3.500,00 per maand. Artikel 6.8 van de huurovereenkomst bepaalt dat gemeentelijke belastingen en heffingen voor rekening van [gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] komen. Op grond van artikel 8 van de huurovereenkomst is
hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst.
juli 2023 de eigendom van de woning te krijgen. Op grond van deze overeenkomst diende [gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] een aanbetaling van € 25.000,00 te doen.
[gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] erop gewezen dat hij geen gehoor heeft gegeven aan de ingebrekestelling van 2 december 2020 en daarom in verzuim verkeert. Daarnaast zijn de huurovereenkomst en koopovereenkomst ontbonden en is aan [gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] de ontruiming aangezegd.
3.De vordering en het verweer in conventie
een bedrag van € 1.963,33 aan gemeentelijke heffingen niet betaald. Verder vordert [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] op grond van artikel 10 onder d van de koopovereenkomst een boete van € 12.500,00. Nu [gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] bedoelde bedragen niet op tijd heeft betaald, is hij hierover de wettelijke handelsrente, dan wel de wettelijke rente verschuldigd.
4.De vordering en het verweer in reconventie
€ 10.000,00 =) € 3.144,05 dient te betalen. Daarnaast vordert [gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] terugbetaling van de op grond van de koopovereenkomst betaalde aanbetaling van
€ 25.000,00 en een schadevergoeding van € 100.000,00 wegens waardevermeerdering van het gehuurde. In totaal dient [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] daarom nog een bedrag van (€ 3.144,05 +
€ 25.000,00 + € 100.000,00 =) € 128.144,05 aan [gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] te betalen.
5.De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
1 januari 2019 een lagere huurprijs, te weten € 2.500,00 per maand overeengekomen. Dit bedrag is [gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] vanaf dat moment ook gaan betalen. [gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] stelt dat hij daartoe over de maanden februari tot en met mei 2019 € 5.000,00 contant en
€ 4.500,00 per bank heeft betaald. Over de maanden juni tot en met oktober 2019 was hij naast de huur nog een bedrag van € 4.500,00 aan [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] verschuldigd in verband met een betaling per bank van 23 mei 2019 en heeft hij in overleg met [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] een bedrag van € 7.000,00 verrekend in verband met ten aanzien van het gehuurde betaalde kosten en heeft hij € 10.000,00 contant betaald. Daarom bedraagt de huurachterstand volgens
[gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] geen € 87.500,00 maar € 40.500,00, te weten de huur over januari 2019 tot en met december 2020 van € 60.000,00 minus de contant betaalde bedragen van
€ 5.000,00 en € 10.000,00 en het per bank betaalde bedrag van € 4.500,00.
24 juli 2018 is door [gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] vermeld dat deze ziet op de huur over augustus 2018, zodat [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] deze terecht op de genoemde maand heeft afgeboekt. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de huur over augustus 2018 op enig ander moment nogmaals is voldaan. Het verweer gaat daarom in zoverre niet op.
‘€ 4.500,- volgt per Bank’. Sterker nog, uit productie VI bij antwoord lijkt te volgen dat [gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] bedoelde betaling in ieder geval op 3 oktober 2019 nog niet had verricht. Omdat [gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] heeft nagelaten een bankafschrift te overleggen waaruit de betaling blijkt, is de kantonrechter van oordeel dat hij zijn standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. Aan het opdragen van bewijs wordt daarom niet toegekomen. Het verweer gaat in zoverre niet op.
e-mailbericht van 26 januari 2021 heeft aangegeven dat [gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] vanaf augustus 2019 is gestopt met het betalen van de huur. Aldus komt vooralsnog niet vast te staan dat de bedoelde betaling van 3 oktober 2019 is verricht. [gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om dit te bewijzen.
[gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] Voor zover [gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] heeft bedoeld te stellen dat ten aanzien van deze kosten tussen partijen een nadere overeenkomst tot stand is gekomen, is het ook aan [gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] om het bestaan van deze nadere overeenkomst te onderbouwen en zo nodig te bewijzen. Ter onderbouwing heeft [gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] productie VI bij antwoord en een verklaring van mevrouw [naam 1] in het geding gebracht. Productie VI en de verklaring van mevrouw [naam 1] worden echter door [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] betwist, terwijl uit de verklaring van [naam 1] verder niet blijkt van bedoelde afspraak maar enkel van het klagen over lekkage aan de CV ketel. Aldus komt deze nadere overeenkomst ook niet vast te staan. [gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld het bestaan hiervan te bewijzen.