ECLI:NL:RBGEL:2022:5309

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
C/05/395597 / HA ZA 21-566
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en wanprestatie in de zorgverlening met betrekking tot een levenstestament

In deze zaak vorderde eiseres, als gevolmachtigde van haar moeder, een verklaring voor recht dat gedaagde sub 1 onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat de Zorggroep wanprestatie heeft gepleegd. De zaak draait om de zorgverlening aan de moeder van eiseres, die in een verpleeghuis verbleef en aan vergevorderde dementie leed. Eiseres stelde dat gedaagde sub 1, haar broer, op 21 of 22 december 2020 de beslissing had genomen om geen vocht en voeding meer aan hun moeder toe te dienen, ondanks haar uitdrukkelijke verzoek om dit wel te doen. Tevens stelde zij dat de Zorggroep haar rol als wettelijk vertegenwoordiger niet had gerespecteerd door geen neussonde te plaatsen en haar niet naar het ziekenhuis te vervoeren. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende belang had bij haar vorderingen, omdat zij geen schadevergoeding vorderde en niet aannemelijk maakte dat zij schade had geleden. De rechtbank wees de vorderingen af en oordeelde dat gedaagde sub 1 en de Zorggroep niet onrechtmatig hadden gehandeld. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/395597 / HA ZA 21-566 / 592/871
Vonnis van 7 september 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.G.J.M. van der Staak te Boxmeer,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.K. Sjouw te 's-Gravenhage,
2. de stichting
[Zorggroep],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. K. Mous te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde sub 1] en de Zorggroep worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 januari 2022
  • de akte overlegging producties 9 tot en met 12 van [eiseres]
  • de akte overlegging producties 5 en 6 van [gedaagde sub 1]
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling, gehouden op 17 mei 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde sub 1] zijn de kinderen van wijlen [vader] (vader) en [moeder] (moeder). Zij hebben nog twee broers, [broer 1] en [broer 2] .
2.2.
In een notarieel opgemaakt levenstestament van vader en moeder van 27 februari 2015 hebben vader en moeder aan [eiseres] en [broer 2] gezamenlijk een medische volmacht verleend.
2.3.
In het voorjaar van 2016 is vader opgenomen in een verpleeghuis van de Zorggroep. In april 2017 is ook moeder in dat verpleeghuis opgenomen.
2.4.
Op 18 april 2017 heeft de Zorggroep een Zorg- en Dienstverleningsovereenkomst met moeder gesloten. [eiseres] heeft deze overeenkomst als schriftelijk gemachtigde van moeder namens haar ondertekend. In deze overeenkomst is bepaald dat een zorgplan wordt opgesteld, welk plan onderdeel uitmaakt van de overeenkomst.
2.5.
Vader is op 29 april 2019 overleden. Moeder was toen al lange tijd volledig hulpbehoevend.
2.6.
De communicatie tussen [eiseres] en het personeel van de Zorggroep verliep niet soepel. Medio 2019 is afgesproken dat de directe communicatie met het verplegend en verzorgend personeel via [gedaagde sub 1] zou verlopen. [eiseres] kon het zorgplan van moeder digitaal blijven inzien via CarenZorgt.
2.7.
In het zorgplan van 29 september 2020 is vermeld dat [gedaagde sub 1] de eerste contactpersoon is. In dit zorgplan is verder onder punt 5 bij ‘Lichamelijk welbevinden’ opgenomen: ‘behandelen binnen kleinschalig wonen’ en ‘niet reanimatiebeleid’.
2.8.
Op 21 december 2020 is [eiseres] in de ochtend bij moeder geweest en heeft zij pap met medicijnen aan moeder gegeven. Daarna is de situatie van moeder verslechterd. In het zorgdossier staat voor zover van belang, daarover het volgende:
(…) DEC. 21, 2020 AT 19:17
VV [
verzorgende, toevoeging rechtbank] Mw vanmiddag verdikte ranja aangeboden. Na 2 hapjes laat mw het in de mond, weet niet wat ermee te doen en laat het eruit lopen. Bij het avondeten mw appelmoes met wat fijne stamppot aangeboden. Maar mw laat het meteen uit de mond lopen en heeft geen slikrefelx. (…) Gestopt met aanbieden. Mw slaapt erg veel en oogt erg versuft.
(…) DEC. 21, 2020 AT 19:18
VV Mw heeft de medicatie van 17.00u niet ingenomen. (…)
(…) DEC. 21, 2020 AT 22:37
VV Mw alleen 2 hapjes appelmoes met moeite toe kunnen dienen met de medicatie. (…)
(…)
(…) DEC. 22, 2020 AT 9:57
SO [
specialist ouderengeneeskunde, toevoeging rechtbank]: mw. Rochelt. Veel slijm (…) slikken gaat moeizaam door mondapraxie bij gevorderde dementie. (…) uit voorzorg ivm licht verhoogde CRP > COVID test afnemen en isolatie op kamer tot de uitslag bekend is contact met de 1 CP: - beleid op dit moment niet reanimeren, niet beademen. Behandelen binnen KSW [
kleinschalig wonen, toevoeging rb]. Geen sonde of infuus. (…) Niet onnodig laten lijden. (…) eten en vooral drinken blijven aanbieden zolang veilig is Als COVID test positief dan ook behandelen binnen KSW want mw heeft niet beademen beleid dus geen ci opnamen. ZH verwijzing gezien hoge leeftijd, gevorderder dementie en niet beademen beleid heeft geen zin. Mw kan voor COVID dezelfde behandeling krijgt bij ons als in ZH behalve IC opname (…)
(…) DEC 22, 2020 AT 11:30
VV: Mw lag vanmorgen op haar rug in bed. In haar mond en keel was veel (…) slijm te zien. Deze verwijderd. Er was duidelijk nog slijm in haar keel te horen. MW kijkt hierbij angstig uit haar groot opgezette ogen. Verpleegkundige (…) gebeld. Hij heeft crp geprikt en arts ingeschakeld. (…) De arts is bij mw langs geweest. Mw wordt ivm licht verhoogde CRP verdacht van COVID. Arts neemt contact met familie op om verder beleid af te spreken. (…) MW had vanmorgen geen slikreflex dus geen drinken aan kunnen bieden. Medicatie heeft mw daarom ook niet ingenomen.
(…) DEC. 22, 2020 AT 14:05
VV (…) mw verdikt water aangeboden (…) geen slikreflex. (…) Mw de pillen van 8 uur en 12 uur niet aangeboden ivm geen slikreflex.
(…) DEC. 22, 2020 AT 20:01
VV: (…) Mw. drinken aangeboden maar houdt dit duidelijk in haar mond en slikt dit ook niet door. (…)
2.9.
[eiseres] heeft op 22 december 2020 ’s avonds telefonisch contact gehad met de zorgcoördinator van de Zorggroep en met [gedaagde sub 1] . Zij heeft toen kenbaar gemaakt dat bij moeder een neussonde moest worden geplaatst voor het toedienen van vocht en voeding.
2.10.
In de nacht van 22 op 23 december 2020 verslechterde de toestand van moeder. [eiseres] en [gedaagde sub 1] zijn toen naar het verpleeghuis gegaan. In de ochtend van 23 december 2020 is [broer 2] naar het verpleeghuis gekomen. Hij heeft [eiseres] afgelost. [broer 2] heeft toen overleg gehad met de specialist ouderengeneeskunde [naam specialist] over het voeren van symptomatisch beleid. Dat is toen ook met [gedaagde sub 1] besproken. In het zorgdossier is het volgende vermeld:
(…) DEC. 23, 2020 AT 5:59
Vannacht regelmatig bij mw. binnengelopen. Uiteindelijk de 24-uurs vpk gevraagd om even mee te kijken bij mw. Mw. ademt moeizaam en zwaar. Lijkt erg benauwd. (…) Zuurstof opgehoogd. (…) In overleg met 24-uurs 1e CP gebeld om te overleggen. Hij is gekomen. Ook dochter is later gekomen. Met familie gesproken over achteruitgang van mw. Graag vandaag kijken of de arts kan komen, en evt. in gesprek wil gaan met 1e contactpersoon over verdere stappen (…)
(…)
(…) DEC. 23, 2020 AT 9:58
SO: mw gaat hard verder achter uit bij algehele achteruitgang en slikprobleem bij gevorderde dementie. (…) overleg met 1 CP: start symp. beleid. Doel max confort - om onnodig lijden te voorkomen: stop alle orale medicatie start morfine (…) via vlindernaald (…)
2.11.
Bij brief van 23 december 2020 heeft [naam specialist] namens de Zorggroep aan het CIZ een verklaring toegezonden dat moeder terminaal is bij algehele achteruitgang bij vergevorderde dementie.
2.12.
In het zorgplan van 24 december 2020 is onder “Lichamelijk welbevinden” vermeld:
Contact met de 1 CP:
beleid op dit moment niet reanimeren, niet beademen. Behandelen binnen KSW. Geen sonde of infuus. Wel Ab kuur.
p/ beleid zo handhaven. Niet onnodig laten lijden.
2.13.
Op [datum] december 2020 is moeder overleden. Zij was toen 92 jaar oud.
2.14.
In een schriftelijke verklaring van [broer 2] van 8 april 2021 staat het volgende:
Hierbij bevestig ik dat ik in nauw contact heb gestaan met mijn broer [gedaagde sub 1] [
, toevoeging rechtbank] in de eindfase van ons moeders leven. In deze tijd hebben wij besproken dat er geen onnodig lijden moest zijn voor ons moeder. Wij zouden ons laten adviseren door de behandelend arts/specialist op dit gebied.
Hij, [gedaagde sub 1] heeft naar volle tevredenheid mijn wensen verwoord richting het verzorgingshuis. In een later treffen (tijdens het waken bij ons moeder) tussen behandelend arts en mij heb ik nogmaals kenbaar gemaakt dat er geen onnodig lijden moest zijn voor ons moeder en dat wij het voorgestelde behandelplan zouden opvolgen.
2.15.
Bij de processtukken bevindt zich een uitdraai van het medisch dossier van moeder, gedateerd op 28 juli 2021. Daarin is onder “Onderdeel: Rapportage” onder meer opgenomen, hetgeen hiervoor onder 2.8. en 2.10. is weergegeven. Onder “Onderdeel: Medisch beleid” is het volgende opgenomen:

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert ten aanzien van [gedaagde sub 1] dat de rechtbank voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Ten aanzien van de Zorggroep vordert [eiseres] dat de rechtbank primair vaststelt dat de Zorggroep jegens haar wanprestatie heeft gepleegd dan wel subsidiair voor recht verklaart dat de Zorggroep onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
3.2.
[eiseres] stelt dat zij door het handelen van [gedaagde sub 1] haar verplichtingen als wettelijk vertegenwoordigster van haar moeder niet heeft kunnen nakomen. [gedaagde sub 1] heeft volgens haar op 21 of 22 december 2020 de beslissing genomen om moeder geen vocht en voeding meer te laten toedienen ondanks het uitdrukkelijk verzoek van [eiseres] , als vertegenwoordigster van moeder, om dat wel te doen en tijdens een telefoongesprek op 22 december 2020 heeft hij aan haar meegedeeld dat zij daaraan niets kon veranderen. Daarmee is de wens van moeder dat [eiseres] over het wel/niet behandelen in de laatste levensfase van moeder zou beslissen, niet gerespecteerd. Verder stelt [eiseres] dat de Zorggroep primair wanprestatie heeft gepleegd door in strijd met de zorg- en dienstverleningsovereenkomst en het zorgplan geen neussonde te plaatsen en moeder niet naar het ziekenhuis te (laten) vervoeren, ondanks haar telefonisch verzoek daartoe aan de zorgcoördinator. Subsidiair stelt [eiseres] dat de Zorggroep het haar onmogelijk heeft gemaakt haar rol als vertegenwoordigster van moeder op grond van het levenstestament uit te oefenen. De Zorggroep heeft nagelaten de bevoegde persoon te raadplegen over het te volgen medisch beleid. De Zorggroep wist dat [eiseres] de gevolmachtigde van moeder was en de Zorggroep had moeten onderzoeken wie degene was die beslissingen mocht nemen over de behandelingen van moeder. Dat is niet gebeurd en daarom is er geen overleg geweest tussen [eiseres] en de arts. Door het handelen van [gedaagde sub 1] en de Zorggroep stelt [eiseres] immateriële schade te hebben geleden. Zij heeft door toedoen van [gedaagde sub 1] en de Zorggroep niet kunnen voldoen aan de wens van moeder om rond het levenseinde namens haar beslissingen te nemen. [eiseres] vordert op dit moment geen schadevergoeding.
3.3.
[gedaagde sub 1] en de Zorggroep voeren gemotiveerd verweer. Zij betwisten dat [eiseres] voldoende belang heeft bij haar vorderingen omdat zij geen schadevergoeding vordert en niet aannemelijk is dat zij schade heeft geleden. Zij betwisten voorts de door [eiseres] gestelde gang van zaken rondom de laatste fase van het leven van moeder en dat zij onrechtmatig jegens [eiseres] hebben gehandeld. De Zorggroep voert verder nog aan dat [eiseres] geen partij is bij de zorg- en dienstverleningsovereenkomst, omdat deze met moeder is aangegaan. Voorts betwist de Zorggroep dat zij een verplichting uit die overeenkomst jegens moeder zou hebben geschonden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Belang

4.1.
Een rechter kan een verklaring voor recht uitspreken op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon (artikel 3:302 BW). De door [eiseres] gevorderde vaststelling dat de Zorggroep jegens haar wanprestatie heeft gepleegd, vat de rechtbank op als een gevorderde verklaring voor recht. [eiseres] baseert deze vordering op een contractuele verplichting. Deze vordering wordt afgewezen. [eiseres] is als vertegenwoordig-ster van moeder immers geen partij bij de Zorg- en Dienstverleningsovereenkomst met de Zorggroep. Voor zover [eiseres] wel onmiddellijk betrokkene zou zijn, overweegt de rechtbank dat uit het zorgplan niet volgt dat de Zorggroep gehouden was een neussonde te plaatsen en moeder naar het ziekenhuis te (laten) vervoeren. Integendeel, volgens de onweersproken gebleven stelling van de Zorggroep blijkt uit het overgelegde medisch dossier (zie hiervoor onder 2.15.) dat reeds op 27 november 2018 en 20 oktober 2019 is afgesproken dat ‘geen sonde voeding’ zou worden toegediend. Ook volgt uit het medisch dossier dat is afgesproken dat behandeling zou plaatsvinden binnen “KSW” (het verpleeghuis), hetgeen impliceert dat moeder in beginsel niet naar het ziekenhuis zou worden gebracht. [eiseres] heeft dat onvoldoende weersproken.
4.2.
Voor de gevorderde verklaringen voor recht dat [gedaagde sub 1] en/of de Zorggroep onrechtmatig jegens [eiseres] hebben gehandeld, ligt het anders. Bij deze rechtsvorderingen is [eiseres] onmiddellijk betrokken.
4.3.
Voor beoordeling van die rechtsvorderingen is wel vereist dat [eiseres] voldoende belang heeft bij die vorderingen (artikel 3:303 BW). Dat voldoende belang bestaat bij een rechtsvordering, mag in beginsel worden verondersteld tenzij het belang wordt betwist. [1] Dit is hier het geval zodat op [eiseres] de stelplicht en bewijslast rust dat zij voldoende belang heeft.
4.4.
[eiseres] stelt dat zij immateriële schade heeft geleden maar vordert geen schadevergoeding en evenmin een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] en/of de Zorggroep aansprakelijk zijn voor die schade. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verklaard dat het haar niet te doen is om een schadevergoeding. [eiseres] stelt dat zij belang heeft bij de verklaringen voor recht omdat zij wil weten wat de waarde is van een levenstestament. Zij heeft er last van dat de wilsuiting van haar moeder is genegeerd en dat zij de wil van haar moeder niet tot uiting heeft kunnen brengen. [eiseres] wil de feitelijke gang van zaken waarbij [gedaagde sub 1] heeft beslist over moeder terwijl hij dat niet mocht, ter toetsing voorleggen aan de rechter. [eiseres] verzoekt de rechtbank verder naar het bredere belang van de kwestie te kijken: het negeren van een gevolmachtigde die is aangewezen in een levenstestament is een ondermijning van de rechtstaat, in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel, aldus de advocaat van [eiseres] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] daaraan toegevoegd dat zij ‘rechtvaardigheid wil voor haar moeder’ en dat zij ‘erop wil vertrouwen dat als iets wordt vastgelegd bij de notaris, dit wordt gevolgd’.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor beantwoording van de vraag of [eiseres] voldoende belang heeft, is niet doorslaggevend of de vorderingen een louter financieel oogmerk hebben of een op geld waardeerbaar belang. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] met haar stelling dat [gedaagde sub 1] en de Zorggroep voorbij zijn gegaan aan de bepalingen in het levenstestament, haar vorderingen baseert op schending van civielrechtelijke normen, te weten het handelen in strijd met een wettelijke plicht dan wel in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, en dat zij wenst dat de rechtsverhouding tussen haarzelf enerzijds en [gedaagde sub 1] en/of de Zorggroep anderzijds wordt vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is dit voldoende belang.
4.6.
Vervolgens is de vraag of [gedaagde sub 1] dan wel de Zorggroep onrechtmatig jegens [eiseres] hebben gehandeld. Uitgangspunt is dat zowel de Zorggroep als de familie van de betrokken patiënt in beginsel de medische volmacht moeten volgen. De Zorggroep op grond van artikel 7:465 lid 3 BW en [gedaagde sub 1] naar verkeersopvattingen. Immers met het levenstestament heeft moeder te kennen gegeven dat, indien zij daartoe zelf niet meer in staat is, de beslissingen op medisch gebied worden genomen door [eiseres] en [broer 2] gezamenlijk. Deze wens van moeder dient in beginsel door derden te worden gerespecteerd.
ten aanzien van [gedaagde sub 1]
4.7.
[eiseres] verwijt [gedaagde sub 1] dat hij op 21 of 22 december 2020 aan het behandelend personeel van de Zorggroep toestemming zou hebben gegeven het toedienen van vocht en voeding aan moeder te staken en geen neussonde te plaatsen, terwijl hij wist dat [eiseres] het hiermee niet eens was en dat zij samen met [broer 2] bevoegd was hierover te beslissen op grond van het levenstestament. [eiseres] wil de feitelijke gang van zaken waarbij [gedaagde sub 1] heeft beslist over moeder terwijl hij dat niet mocht, ter toetsing voorleggen aan de rechter.
4.8.
Uit het overgelegde zorgdossier blijkt dat de specialist ouderenzorg (hierna: de arts) moeder in de ochtend van 22 december 2020 heeft gezien. Volgens de aantekeningen van de verzorgende van 11:30 uur omdat moeder in verband met slijm en licht verhoogde CRP (ontstekingswaarden) werd verdacht van COVID. De arts constateert die ochtend dat moeder rochelt, moeizaam slikt door mondapraxie bij gevorderde dementie en lichtverhoogde CRP heeft, reden om een COVID test af te (laten) nemen. De arts heeft toen contact opgenomen met [gedaagde sub 1] als eerste contactpersoon en het beleid besproken waaronder niet reanimeren, niet beademen, behandelen binnen het verpleeghuis en geen sonde of infuus. Daarbij schrijft de arts ‘eten en vooral drinken blijven aanbieden zolang veilig is’. [gedaagde sub 1] voert aan dat de arts met hem heeft afgestemd dat het eerder afgestemde non-reanimatie- en beademingsbeleid werd gehandhaafd. Ook werd volgens [gedaagde sub 1] afgesproken dat moeder binnen de Zorggroep zou worden verzorgd maar dat er conform het beleid van de Zorggroep geen sondevoeding of infuus zou worden toegediend. Besproken is dat moeder niet onnodig moest lijden, aldus [gedaagde sub 1] . Hij voert verder aan dat de arts heeft voorgesteld geen sonde of infuus te plaatsen vanwege het onderliggende lijden en de prognose in het algemeen bij een 92 jarige vrouw. Daarbij is uitgelegd dat sondevoeding sterk wordt afgeraden bij patiënten met een ernstige vorm van dementie zoals moeder vanwege hogere risico’s en ongemakken en dat het niet bewezen effectief is.
4.9.
Uit de verklaringen van partijen blijkt dat [eiseres] in de avond van 22 december 2020 telefonisch contact heeft opgenomen met de zorgcoördinator. [eiseres] wilde in afwijking van het voorgestelde beleid een neussonde laten plaatsen en moeder naar het ziekenhuis (laten) vervoeren. De zorgcoördinator heeft schriftelijk verklaard dat zij [eiseres] daarop heeft uitgelegd waarom in principe geen sondevoeding werd gegeven aan moeder en dat [eiseres] contact moest opnemen met [gedaagde sub 1] omdat hij voor de Zorggroep eerste contactpersoon was. Dit heeft [eiseres] diezelfde avond gedaan. Over de inhoud van dat telefoongesprek verschillen [eiseres] en [gedaagde sub 1] van mening. Niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] de beslissing heeft genomen dat geen neussonde zou worden toegepast en dat moeder niet naar het ziekenhuis zou worden gebracht, zoals [eiseres] stelt. [gedaagde sub 1] voert weliswaar aan dat hij “als kind van moeder” het eens was met het door de arts voorgestelde beleid en dat hij het niet eens was met [eiseres] en dat aan haar heeft meegedeeld, maar hij voert tevens aan dat de beslissing daarover pas op 23 december 2020 is genomen. Dat volgt ook uit het navolgende.
4.10.
Uit het zorgdossier blijkt dat moeder in de nacht van 22 op 23 december 2020 sterk achteruit ging, dat de Zorggroep [gedaagde sub 1] als eerste contactpersoon heeft gebeld, dat hij is gekomen en dat ook [eiseres] is gekomen. Verder blijkt uit het dossier dat de arts moeder in de ochtend van 23 december 2020 wederom heeft gezien en dat in overleg met [gedaagde sub 1] als eerste contactpersoon wordt gestart met symptomatisch beleid. Volgens een schriftelijke verklaring van de arts was ook [broer 2] bij het onderzoek aanwezig. [eiseres] heeft dat tijdens de mondelinge behandeling beaamd en heeft verklaard dat [broer 2] haar die ochtend heeft afgelost. Na overleg met [broer 2] heeft [gedaagde sub 1] op 23 december 2020 ingestemd met het door de arts geadviseerde beleid, aldus [gedaagde sub 1] . Naar aanleiding daarvan heeft de arts diezelfde dag aan het CIZ gemeld dat moeder terminaal was (zie hiervoor onder 2.11.). [eiseres] heeft zich naar eigen zeggen vanaf de ochtend van 23 december 2020 neergelegd bij overlijden van moeder.
4.11.
De rechtbank begrijpt uit deze omstandigheden dat [eiseres] als gevolmachtigde van moeder haar wens tot het toedienen van sondevoeding op de avond van 22 december 2020 heeft geuit richting [gedaagde sub 1] en de zorgcoördinator. [eiseres] kan niet worden gevolgd in haar stelling dat [gedaagde sub 1] op 21 of 22 december 2020 de Zorggroep toestemming heeft gegeven het toedienen van vocht en voeding te staken. Uit de aantekeningen in het zorgplan volgt immers dat aan moeder op 21 en 22 december 2020 steeds vocht en voeding is aangeboden, maar dat moeder doordat zij nauwelijks nog een slikreflex had geen vocht en voeding meer tot zich kon nemen. Voorts was de wens van [eiseres] (sondevoeding en vervoer naar ziekenhuis) niet in lijn met het door de arts voorgestelde beleid, welk beleid gebruikelijk is bij personen met vergaande dementie, hetgeen ook op 22 december 2020 aan [eiseres] is uitgelegd door de zorgcoördinator. De daarop volgende ochtend van 23 december 2020 is in afwijking van de wens van [eiseres] door de arts het voeren van symptomatisch beleid voorgesteld, waarmee [broer 2] als gevolmachtigde heeft ingestemd. Voor zover [eiseres] [gedaagde sub 1] verwijt dat hij niet aan haar kant wilde staan, overweegt de rechtbank dat [gedaagde sub 1] daartoe geen aanleiding had gelet op het advies van de arts en de instemming van [broer 2] daarmee. Dat [broer 2] niet bevoegd was zonder [eiseres] te beslissen maakt dat niet anders. Indien [eiseres] en [broer 2] het niet eens hadden kunnen worden over het te voeren beleid, dan had de arts kunnen (en moeten) beslissen. [eiseres] heeft onvoldoende weersproken dat het toedienen van sondevoeding en vervoer naar het ziekenhuis niet meer in het belang van moeder waren en zouden hebben gekwalificeerd als medisch zinloos handelen. Het enkele feit dat [eiseres] daarover een andere mening had, is onvoldoende. Bovendien stelt [eiseres] zelf dat zij zich die ochtend van 23 december 2020 bij het voeren van symptomatisch beleid heeft neergelegd. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 1] niet onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld.
ten aanzien van De Zorggroep
4.12.
[eiseres] verwijt de Zorggroep dat zij het [eiseres] onmogelijk heeft gemaakt haar rol als gevolmachtigd vertegenwoordigster uit te oefenen door niet na te gaan wie wettelijk gezien degene was die beslissingen mocht nemen over de behandeling van moeder en dat geen overleg met haar is gepleegd. Wanneer de Zorggroep haar als de juiste vertegenwoordigster van moeder had geraadpleegd, dan was een neussonde geplaatst en was moeder naar het ziekenhuis vervoerd, aldus [eiseres] .
4.13.
Uit de overgelegde stukken volgt dat [gedaagde sub 1] ondanks de volmacht van moeder aan [eiseres] (en [broer 2] ) op een gegeven moment in overleg met [eiseres] eerste contactpersoon is geworden. De Zorggroep kon en mocht zich dus in eerste instantie wenden tot [gedaagde sub 1] nu gevolmachtigde [eiseres] het daarmee eens was. [eiseres] stelt dat dit enkel ging om de communicatie met de zorgverleners maar dat [gedaagde sub 1] geen beslissingsbevoegdheid had. Zelfs als dit zo is en de Zorggroep [eiseres] als gevolmachtigde zou hebben benaderd, komt echter niet vast te staan dat dit had geleid tot de door [eiseres] gewenste behandeling. Immers, zoals [eiseres] stelt was zij gezamenlijk met [broer 2] gevolmachtigd en vast staat dat [broer 2] het eens was met het door de arts voorgestelde beleid (zie hiervoor). Dat dit enkel blijkt uit een achteraf door [broer 2] opgestelde schriftelijke verklaring en dat niet uit het zorgdossier blijkt dat [broer 2] door de Zorggroep is geraadpleegd zoals [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling stelt, doet aan de inhoud van die schriftelijke verklaring niet af. Vaststaat dat [broer 2] in de ochtend van 23 december 2020 bij moeder aanwezig was en dat hij toen met de arts heeft gesproken. Dat volgt uit de schriftelijke verklaring van [naam specialist] in zijn
e-mailbericht van 8 april 2021. [eiseres] heeft dat onvoldoende weersproken. Daar komt bij dat de Zorggroep aanvoert dat moeder zich in haar laatste levensfase bevond en dat een neussonde en behandeling in het ziekenhuis niet meer in haar belang waren en enkel zou hebben geresulteerd in verlenging van lijden dan wel verlenging van het stervensproces. Er was geen zicht meer op verbetering van de situatie van moeder, zij leed aan vergevorderde dementie, aldus de Zorggroep. Volgens de Zorggroep kwalificeert het aanbrengen van een neussonde of het vervoeren naar het ziekenhuis in de terminale fase waarin moeder zich bevond, als ‘medisch zinloos handelen’. Dit is niet verenigbaar met de zorg van een goed hulpverlener en de Zorggroep mocht de voor de patiënte beste behandeling bieden (artikel 7:465 lid 4 BW). [eiseres] heeft het medisch oordeel van de arts, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet voldoende onderbouwd weerlegd.
4.14.
Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de Zorggroep onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld.
4.15.
De door [eiseres] gevorderde verklaringen voor recht dat [gedaagde sub 1] en/of de Zorggroep onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld, worden dan ook afgewezen.
4.16.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor vergoeding van de reële kosten zoals door [gedaagde sub 1] verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden begroot op:
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat
956,00(2,0 punten × tarief € 478,00)
Totaal € 1.265,00.
De kosten aan de zijde van de Zorggroep worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
956,00(2,0 punten × tarief € 478,00)
Totaal € 1.623,00.
4.17.
De door [gedaagde sub 1] en de Zorggroep gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 1.265,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Zorggroep tot op heden begroot op € 1.623,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de nakosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] bepaald op € 163,00, te vermeerderen, voor het geval dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, met € 85,00, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
veroordeelt [eiseres] in de nakosten, aan de zijde van de Zorggroep bepaald op € 163,00, te vermeerderen, voor het geval dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, met € 85,00, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.

Voetnoten

1.HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590