ECLI:NL:RBGEL:2022:5282

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
18-3166, 18-3172, 18-3195 en 18-3220
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gedoogverklaring en exploitatievergunning voor een coffeeshop in Harderwijk

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland de beroepen van omwonenden tegen de gedoogverklaring en exploitatievergunning voor een coffeeshop in Harderwijk. De burgemeester had op 14 december 2017 de vergunning verleend, maar de omwonenden stelden dat de komst van de coffeeshop zou leiden tot onaanvaardbare parkeer- en verkeersoverlast. De rechtbank concludeert dat er geen substantiële overlast is aangetoond en dat de burgemeester voldoende heeft onderbouwd dat de vergunning kon worden verleend. De rechtbank wijst erop dat er geen klachten zijn ingediend over overlast en dat de burgemeester de gedoogcriteria heeft nageleefd. De rechtbank oordeelt dat de argumenten van de eisers niet opwegen tegen de belangen van de vergunninghouder en verklaart de beroepen ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het Coffeeshopbeleid en de procedurele eisen die aan de vergunningverlening zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 18/3166, 18/3172, 18/3195 en 18/3220

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [woonplaats] , eiser

[eiser 2] ,uit [woonplaats] , eiser
[eiseres 1] ,uit Ermelo, eiseres
[eiseres 2] ,te [woonplaats] , eiseres
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.S. Ducaat),
en

de burgemeester van Harderwijk (de burgemeester)

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de aan [vergunninghouder] (hierna: [vergunninghouder] ) verleende gedoogverklaring en exploitatievergunning voor een coffeeshop aan de [locatie] in [woonplaats] .
1.1.
De burgemeester heeft de gedoogverklaring en exploitatievergunning bij het besluit van 14 december 2017 verleend. Met het bestreden besluit van 2 mei 2018 op de bezwaren van eisers is de burgemeester bij de verlening gebleven.
1.2.
De burgemeester heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 juli 2022 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] , en [eiseres 1] namens [eiseres 1] , bijgestaan door hun gemachtigde. Namens de burgemeester is W. van Blijderveen verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Op basis van het uit 2013 daterende coffeeshopbeleid was tot medio 2017 op de locatie [locatie] in [woonplaats] [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) gevestigd. De gedoogverklaring van [bedrijf] is eind 2016 van rechtswege vervallen, waarna [bedrijf] medio 2017 de verkoop van softdrugs heeft gestaakt.
2.1.
De burgemeester heeft in het voorjaar van 2017 besloten het coffeeshopbeleid aan te passen en te actualiseren. Op 16 mei 2017 heeft een stakeholdersbijeenkomst plaatsgevonden met als doel input te vergaren voor het nieuwe coffeeshopbeleid. Het ontwerp Coffeeshopbeleid Harderwijk 2017 is voor wensen en bedenkingen aan de gemeenteraad voorgelegd en het heeft voor een periode van vier weken voor een ieder ter inzage gelegen. Eisers hebben geen zienswijze ingediend. Op 20 juli 2017 heeft de burgemeester het Coffeeshopbeleid Harderwijk 2017 (hierna: het Coffeeshopbeleid) vastgesteld.
2.2.
In het Coffeeshopbeleid is toegelicht dat de gedoogverklaring voor een coffeeshop een “schaarse vergunning” is en zijn om die reden speciale eisen gesteld aan de te volgen procedure. Op grond van deze eisen is een werkgroep ingesteld die de aanvragen beoordeelt. Van alle elf aanvragen zijn er zeven beoordeeld op volledigheid en getoetst aan de inhoudelijk eisen en gedoogcriteria. Twee aanvragers, waaronder [vergunninghouder] , hebben eenzelfde score gehaald op de beoordelingspunten en zijn vervolgens uitgenodigd voor een presentatie. Na afloop daarvan heeft de werkgroep haar eindoordeel gegeven en toegelicht dat [vergunninghouder] de hoogste waardering krijgt. De burgemeester heeft vervolgens bij besluit van 14 december 2017 [vergunninghouder] een gedoogverklaring en een exploitatievergunning verleend voor een coffeeshop aan de [locatie] in [woonplaats] .

Beoordeling door de rechtbank

3. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de burgemeester aan [vergunninghouder] een gedoogverklaring en exploitatievergunning heeft kunnen verlenen voor een coffeeshop aan de [locatie] in [woonplaats] . Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
Wat is het toetsingskader?
4. In het Coffeeshopbeleid is in hoofdstuk 4 het Harderwijkse softdrugsbeleid neergelegd, waarin onder andere een maximumstelsel en een niet-commerciële exploitatie is voorgeschreven. In hoofdstuk 5 zijn de Harderwijkse gedoogcriteria opgenomen die gelden ten aanzien van de inrichting, de (samenstelling en het doel van de) stichting en het personeel, de softdrugs, de overige producten, de bezoekers, de administratie en de exploitatie.
4.1.
Ingevolge artikel 2:28, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (APV) is het verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
In artikel 2:28A, eerste lid, van de APV is bepaald dat de burgemeester de (in artikel 2:28 bedoelde) vergunning weigert, indien:
a. de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;
b. de aanvrager binnen drie jaar voor de aanvraag een openbare inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde, gesloten is geweest;
c. redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag voor de vergunning vermelde in overeenstemming zal zijn.
Uit het tweede lid van dat artikel volgt, dat onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk kan weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
Is sprake van onaanvaardbare parkeer- en verkeersoverlast?
5. Eisers stellen dat de parkeer- en verkeerssituatie in de binnenstad van Harderwijk al jaren problematisch is en door de komst van [vergunninghouder] verder is verslechterd. De komst van [vergunninghouder] is de spreekwoordelijke druppel en de werk- en leefomgeving van eisers wordt hierdoor op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloed.
5.1
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat er geen reden was om de door [vergunninghouder] gevraagde gedoogverklaring en exploitatievergunning voor een coffeeshop te weigeren. De burgemeester heeft de verklaring en vergunning aan [vergunninghouder] verleend omdat hij er -mede op basis van de eindbeoordeling van de werkgroep- vertrouwen in had dat bij [vergunninghouder] een grote samenwerkingsbereidheid bestaat om met de gemeente en met verslavingszorg, de (niet-commerciële) doelstellingen van het coffeeshopbeleid gezamenlijk te verwezenlijken. Daarbij heeft de burgemeester onder meer in aanmerking genomen dat de locatie van de coffeeshop ligt in het voorkeursgebied dat in het Coffeeshopbeleid is aangewezen en al een horecabestemming heeft.
In reactie op de beroepsgronden van eisers heeft de burgemeester bij brief van 29 juni 2022 een nadere toelichting gegeven op onder meer de parkeer- en verkeerssituatie. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat de parkeer- en verkeerssituatie door de komst van [vergunninghouder] niet is verslechterd. Daartoe verwijst de burgemeester naar de resultaten van verkeerstellingen die op verschillende tijdstippen in februari 2019, maart 2019 en juni 2022 hebben plaatsgevonden en de door W. van Blijderveen opgemaakte ‘Verkeerskundige samenvatting telresultaten’ van 29 juni 2022. De verkeerstellingen wijzen volgens de burgemeester uit dat [vergunninghouder] enig autoverkeer aantrekt, maar dat de omvang daarvan -afgezet tegen het totale verkeersaanbod- niet substantieel is en verkeerskundig gezien acceptabel. Daarnaast wijst de burgemeester op de controles, die op verschillende data en tijdstippen door toezichthouders zijn gehouden, waarbij geen overlastsituaties met betrekking tot [vergunninghouder] zijn geconstateerd. De burgemeester meldt voorts, dat de parkeer- en verkeerssituatie in de binnenstad inmiddels is gewijzigd door verkeersbesluiten en een gewijzigd parkeerregime, waardoor de parkeer- en verkeerssituatie in de binnenstad verder is verbeterd. Tot slot wijst de burgemeester er op dat de exploitatie van [bedrijf] tot medio 2017, eveneens aan de [locatie] , niet tot klachten heeft geleid, die aan de coffeeshop konden worden toegerekend en dat tijde van de beslissing op bezwaar ook geen klachten bekend waren, die konden worden toegeschreven aan overlast veroorzaakt door (bezoekers van) [vergunninghouder] .
5.2
De rechtbank stelt voorop dat de vraag, die moet worden beantwoord is, of de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat door de komst van [vergunninghouder] de woon- en leefsituatie -op het gebied van parkeren en verkeer- in de omgeving niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Reeds bestaande verkeers- en parkeerproblematiek in het centrum van Harderwijk kan niet aan [vergunninghouder] worden toegerekend en dient buiten beschouwing te blijven. Het gaat uitsluitend om de vraag of de komst van [vergunninghouder] leidt tot een zodanige toename van de al aanwezige parkeer- en verkeersoverlast dat sprake is van een ontoelaatbare verslechtering van de al bestaande woon- en leefsituatie.
5.3
De burgemeester heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd toegelicht dat de parkeer- en verkeerssituatie door de komst van [vergunninghouder] niet is verslechterd. De burgemeester heeft zijn standpunt onderbouwd door te verwijzen naar de resultaten van verkeerstellingen en de bevindingen van toezichthouders tijdens structurele controles in de directe omgeving van [vergunninghouder] . Zoals hierboven onder 5.1 is weergegeven, komt uit de verkeerstellingen naar voren, dat [vergunninghouder] enig autoverkeer aantrekt, maar dat de omvang daarvan -afgezet tegen het totale verkeersaanbod- niet substantieel is en verkeerskundig gezien acceptabel. Daarnaast zijn tijdens controles door toezichthouders geen overlastsituaties met betrekking tot [vergunninghouder] geconstateerd. Voor het standpunt van eisers, dat niet van de analyse op basis van de verkeerstellingen en de bevindingen tijdens de controles zou mogen worden uitgegaan, ziet de rechtbank -mede gelet op de door Van Blijderveen op de zitting gegeven toelichting- geen aanknopingspunten.
Kan [vergunninghouder] aan de gedoogcriteria voldoen?
6. Eisers voeren aan dat door [vergunninghouder] op de gekozen locatie in de [locatie] niet kan worden voldaan aan de gestelde gedoogcriteria die zien op het voorkomen van parkeer- en verkeersoverlast.
6.1
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat [vergunninghouder] aan gedoogcriterium 5 voldoet, door bezoekers van de coffeeshop, als de parkeerplaatsen in de directe omgeving bezet zijn, te verwijzen naar parkeerplaatsen aan de rand van het centrum, zoals de Houtwalgarage. Bij dit criterium moet rekening worden gehouden met de aard en de omgeving van de coffeeshop, in dit geval binnenstedelijke problematiek.
6.2
De betreffende gedoogcriteria zijn in het besluit van 14 december 2017 opgenomen als voorschrift 5 en 6 onder ‘Ad a. de inrichting’. Voorschrift 5 luidt als volgt:
“in de omgeving van de inrichting bevindt zich steeds voldoende parkeergelegenheid voor de bezoekers van de inrichting. Bij de bepaling hiervan wordt rekening gehouden met de aard en de omgeving van de coffeeshop;”.
Voorschrift 6 luidt als volgt:
“de toevoer van bezoekers naar de inrichting leidt niet tot verkeersopstoppingen of andere verkeershinder;”.
6.3
De rechtbank deelt het standpunt van de burgemeester dat bij gedoogcriterium 5 rekening moet worden gehouden met de ligging van [vergunninghouder] in het centrum en dat parkeren aan de rand van het centrum (bijvoorbeeld in de Houtwalgarage) in de omgeving van [vergunninghouder] is. De ligging van [vergunninghouder] in de binnenstad heeft nu eenmaal tot gevolg – zoals voor alle voorzieningen in de binnenstad geldt – dat op afstand moet worden geparkeerd. Eisers hebben niet betwist dat aan de rand van het centrum voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. De burgemeester heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat [vergunninghouder] aan het betreffende gedoogcriterium kan voldoen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van andere onaanvaardbare overlast?
7. Eisers voeren aan dat [vergunninghouder] een regionale functie heeft (in de omliggende gemeenten zijn geen coffeeshops) en dat [vergunninghouder] een aanzuigende werking zal hebben, ook op verslaafden. De burgemeester heeft niet onderzocht hoeveel bezoekers worden verwacht en wat de impact is op het woon- en leefklimaat van eisers. Met de opgelegde voorschriften (zoals cameratoezicht en huisregels) kan overlast niet worden voorkomen, vooral niet op deze locatie. Dealers staan net buiten het zicht van de camera’s en er is veel overlast van rondhangende klanten.
7.1
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat gedurende de periode dat [vergunninghouder] wordt geëxploiteerd vrijwel geen klachten zijn binnengekomen over overlast gerelateerd aan de coffeeshop. De gemachtigde van de burgemeester heeft er op de zitting op gewezen dat klachten bij de wijkagent, bij de gemeente (parkeer- en stadtoezicht) en de coffeeshop kunnen worden ingediend. De burgemeester wijst er verder op dat [vergunninghouder] conform gedoogcriterium 23 ieder jaar, met uitzondering van de jaren 2020 en 2021 vanwege corona, een omwonendenoverleg heeft georganiseerd, waar omwonenden vragen konden stellen, klachten konden indienen en geïnformeerd werden over de coffeeshop. Tijdens deze bijeenkomsten is niet geklaagd over algehele overlast of verslechtering van het leef- en woonklimaat.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ook geen sprake is van andere onaanvaardbare overlast veroorzaakt door de exploitatie van [vergunninghouder] . Er zijn niet of nauwelijks klachten ontvangen en [vergunninghouder] heeft, met uitzondering van de jaren 2020 en 2021, jaarlijks met omwonenden overleg gehad over eventuele overlast. In de jaren 2020 en 2021 heeft [vergunninghouder] omwonenden per brief geïnformeerd over relevante ontwikkelingen. Het ontbreken van (voldoende) mogelijkheden om klachten in te dienen, omdat dat buiten kantooruren niet mogelijk was, dan wel omdat een 06-nummer niet meer in gebruik was, zoals eisers stellen, volgt de rechtbank niet. Niet valt in te zien dat een klacht over overlast niet alsnog op een ander moment (tijdens kantooruren) en zo nodig op een andere wijze (per mail in plaats van telefonisch) kon worden ingediend. De rechtbank is verder van oordeel dat eisers ook niet anderszins hebben onderbouwd dat zij in de mate die zij schetsen overlast hebben ervaren van [vergunninghouder] en haar bezoekers. Bijvoorbeeld door het overleggen van foto’s of filmpjes van overlastsituaties. Eisers hadden bovendien ook via de mail bij de gemeente of [vergunninghouder] kunnen klagen en met die mails kunnen onderbouwen wanneer en in welke mate zij overlast hebben ervaren. Nu eisers dit hebben nagelaten, ziet de rechtbank geen aanleiding om de burgemeester niet te volgen in zijn standpunt dat geen sprake is van onaanvaardbare overlast.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is het bestreden besluit in strijd met de “Visie binnenstad”?
8. Eisers voeren aan dat vestiging van [vergunninghouder] op de onderhavige locatie zich niet verdraagt met de beleidsuitgangspunten van de “Visie binnenstad” (hierna: de Visie). De toepasselijke APV bepaalt dat een exploitatievergunning moet worden geweigerd als er sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Daarmee maakt het bestemmingsplan onderdeel uit van het toetsingskader en had de Visie dus wel degelijk meegewogen moeten worden door de burgemeester.
8.1
De rechtbank volgt eisers niet in dit standpunt. De burgemeester heeft er terecht op gewezen dat de Visie in de eerste plaats een beleidskader bevat voor ontwikkelingen in het ruimtelijk spoor en daarmee relevant is voor onder meer bestemmingsplannen. De rechtbank deelt het standpunt van de burgemeester dat het te ver voert om bij de beantwoording van de vraag of de exploitatie in strijd is met het geldend bestemmingsplan tevens het beleid dat aan het bestemmingsplan ten grondslag ligt te betrekken. Dat volgt ook niet uit de tekst van artikel 2:28A, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is het bestreden besluit in strijd met het afstandscriterium scholen?
9. Eisers voeren aan dat materieel niet aan het afstandscriterium wordt voldaan. In het Coffeeshopbeleid staat dat de afstand tussen een coffeeshop en een basisschool minimaal 100 meter is. [School] is gevestigd aan de [locatie]. De afstand tussen die school en [vergunninghouder] is net meer dan 100 meter, maar in de praktijk zullen de kinderen zich dagelijks op veel minder grote afstand bevinden. Het speelplein is feitelijk aan het Kerkplein op nog geen 100 meter van [vergunninghouder] .
9.1
De burgemeester betoogt in het verweerschrift dat het relativiteitsvereiste, bedoeld in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit op deze grond.
9.2
Artikel 8:69a van de Awb luidt als volgt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
9.3
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eisende partij door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de eisende partij.
9.4
De rechtbank is van oordeel dat het afstandscriterium niet strekt tot bescherming van de belangen van eisers. Het criterium is er uitsluitend op gericht te voorkomen dat jonge kinderen in aanraking komen met drugs. Het feit dat eisers in de buurt van de school wonen of hun zakelijke belangen hebben, doet hier niet aan af.
De beroepsgrond slaagt niet.
Het ontbreken van de mogelijkheid tot inspraak
10. Eisers [eiser 2] en [eiser 1] voeren nog aan dat zij nooit een uitnodiging hebben gehad om bij het overleg met de stakeholders aanwezig te zijn. Zij vertrouwden erop dat er met de aangescherpte voorwaarden in het Coffeeshopbeleid geen coffeeshop in de [locatie] kon worden gevestigd. Dat dit wel gebeurde was een complete verrassing.
10.1
De rechtbank stelt vast dat een concept van het nieuwe Coffeeshopbeleid voor een ieder ter inzage is gelegd met de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. [eiser 2] en [eiser 1] hebben hiervan geen gebruik gemaakt. Voor hun standpunt dat het wenselijk was geweest om inspraak te bieden voorafgaand aan de verlening van de gedoogverklaring en de exploitatievergunning bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen juridische grondslag.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van niet-commerciële gerichtheid van [vergunninghouder] ?
11. Volgens eisers is – anders dan het Coffeeshopbeleid voorschrijft - geen sprake van een niet-commerciële gerichtheid van [vergunninghouder] . Ook dit is in strijd met de gedoogcriteria van het Coffeeshopbeleid. De eis van het stichtingsmodel is slechts “voor de bühne”.
11.1
De rechtbank is met de burgemeester van oordeel dat de eis van niet-commerciële gerichtheid niet (mede) strekt tot bescherming van de belangen van eisers. De burgemeester heeft in dit verband terecht gewezen op paragraaf 4.4 van het Coffeeshopbeleid, waar is omschreven wat met de niet-commerciële exploitatie wordt beoogd. Dit belang raakt de belangen van eisers niet. Het relativiteitsvereiste staat derhalve ook in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit op deze door eisers gestelde grond.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, voorzitter, en mr. D.J. Post en mr. J.A.M. van Heijningen, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.