Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
[gefailleerde vennootschap] .,
1.[gedaagde partij 1] ,
[gedaagde partij 3],
4.[gedaagde partij 4] ,
[gedaagde partij 6],
1.De procedure
- het vonnis van 19 januari 2022 waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 25 mei 2022 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
Ondergetekenden:
, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer [gedaagde partij 4] ,
te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer [gedaagde partij 3] ,
te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer [gedaagde partij 6] ,
3.het geschil
- dat gedaagden hun taak als bestuurder onbehoorlijk hebben vervuld als bedoeld in artikel 2:248 BW;
- dat deze kennelijke onbehoorlijke taakvervulling van het bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement van gefailleerde is geweest;
- dat gedaagden jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan;
- betaling van het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan;
- betaling van een bedrag van € 260.000,00 bij wijze van voorschot op de betaling waartoe het bestuur op grond van het voorgaande zal zijn gehouden dan wel een ander door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
- betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.
- betaling van de door gefailleerde als gevolg van het hiervoor onder c) genoemde geleden schade, nader op te maken bij staat;
- betaling van een bedrag van € 260.000,00 bij wijze van voorschot op de betaling waartoe het bestuur op grond van het voorgaande zal zijn gehouden dan wel een ander door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
- betaling van de proceskosten en de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
4.De beoordeling
Is er sprake van schending van de administratieplicht (2:10 BW) en de deponeringsplicht (2:394 BW)?
NJ1983 / 120). Omdat onrechtmatige daden geen rechtshandelingen zijn, kan aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daden door de oprichter gepleegd niet krachtens artikel 2:203 BW op de vennootschap en haar bestuurders over gaan. Gesteld noch gebleken is dat de failliet heeft geprofiteerd van een wanprestatie of onrechtmatige daad door de oprichter, [gedaagde partij 1] , gepleegd, zodat van een dergelijke onrechtmatige daad ook geen sprake is. Ook kan het zo zijn dat de beslissing om te bekrachtigen – een beslissing die zij in de hoedanigheid van bestuurder kunnen nemen – kennelijk onbehoorlijk bestuur oplevert. Maar dat is gesteld noch gebleken. Tot slot bestaat nog de mogelijkheid van aansprakelijkheid voor handelen voor de oprichting verricht, op grond van artikel 2:203 lid 4 BW of 6:162 BW, maar dat daarvan sprake is, is ook niet gesteld of gebleken.
4.982,00(2 punten × tarief € 2.491,00)