ECLI:NL:RBGEL:2022:5210

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3389
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op het herbeoordelingsverzoek in het kader van de kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen op haar verzoek om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Eiseres had op 18 juni 2021 een herbeoordelingsverzoek ingediend, maar de Belastingdienst/Toeslagen heeft hier niet binnen de wettelijke termijn op gereageerd. Eiseres heeft de Belastingdienst in gebreke gesteld op 20 juni 2022, maar ook daarna bleef een beslissing uit. De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2022 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van de Belastingdienst aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De ingebrekestelling is rechtsgeldig en de Belastingdienst/Toeslagen heeft niet binnen de gestelde termijn beslist. De rechtbank legt een nieuwe beslistermijn op van vijf weken voor de Belastingdienst/Toeslagen om een vooraankondiging te verzenden, gevolgd door een termijn van twee weken voor het nemen van een definitief besluit. Tevens wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd, met een maximum van € 15.000, voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden. De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst/Toeslagen al een dwangsom van € 1.442 verschuldigd is voor het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen het griffierecht van € 50 aan eiseres moet vergoeden en dat eiseres recht heeft op een vergoeding van € 1.518 voor proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Belastingdienst/Toeslagen om tijdig te beslissen op herbeoordelingsverzoeken, gezien de landelijke inconsistentie in beslistermijnen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/3389

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en

de Belastingdienst/Toeslagen

(gemachtigden: mr. M. Burghout en mr. B. Igrek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het volgens eiseres niet op tijd beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen op haar verzoek van
18 juni 2021 om een herbeoordeling in het kader van de kinderopvangtoeslag.
1.1.
Met de brief van 20 juni 2022 heeft eiseres de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke gesteld. De rechtbank heeft op 5 juli 2022 het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een beslissing ontvangen. Eiseres stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet binnen de beslistermijn en ook niet binnen twee weken na de ingebrekestelling op haar verzoek heeft beslist.
1.2.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Belastingdienst/Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing ontvankelijk en gegrond is. De ingebrekestelling is rechtsgeldig (zie onder 3.2 en 3.3). Zij legt aan de Belastingdienst/Toeslagen een beslistermijn op (zie onder 4.3 tot en met 4.5), legt een dwangsom op (zie onder 5) en stelt de bestuurlijke dwangsom vast (zie onder 6). Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.1.
Deze zaak wordt meervoudig behandeld. Al geruime tijd doet deze rechtbank uitspraken in beroepen niet tijdig tegen het niet op tijd beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen en hanteert daar een vaste lijn in als het gaat over de beslistermijn. Landelijk wordt er op het punt van de op te leggen beslistermijn verschillend geoordeeld. De Belastingdienst/Toeslagen verzoekt tegenwoordig vaak om langere beslistermijnen dan die door de rechtbank gegeven werden. Daarom acht de rechtbank het aangewezen om haar vaste rechtspraak nader te bezien op het punt van de beslistermijn. De rechtbank zal vanaf nu de in deze uitspraak uitgewerkte lijn hanteren.
2.2.
Deze lijn houdt in dat de Belastingdienst/Toeslagen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een vooraankondiging over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek moet verzenden. Vervolgens moet zij binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging [1] of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit op het herbeoordelingsverzoek bekend maken. Er kan reden zijn om in een bijzonder geval van deze lijn af te wijken. De rechtbank doet dat in deze uitspraak en licht dat toe onder 4.5.
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Gelet op artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen neemt de Belastingdienst/Toeslagen binnen zes maanden na ontvangst van het verzoek een beslissing hierop. Deze termijn mag de Belastingdienst/Toeslagen één keer – zonder overleg met of toestemming van eiseres – verlengen met zes maanden. Uit de stukken blijkt dat de Belastingdienst/Toeslagen de beslistermijn met zes maanden heeft verlengd. De beslistermijn is daarmee geëindigd op 18 juni 2022.
3.1.
Partijen zijn het erover eens dat de Belastingdienst/Toeslagen niet binnen de beslistermijn heeft beslist. Na afloop van de beslistermijn heeft eiseres de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke gesteld. De Belastingdienst/Toeslagen stelt dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat het te vroeg is ingediend. De ingebrekestelling is pas op 24 juni 2022 door de Belastingdienst/Toeslagen ontvangen. Het beroepschrift is dan ook binnen de termijn van twee weken, gerekend vanaf de dag van ontvangst van de ingebrekestelling ingediend. De Belastingdienst/Toeslagen voegt daaraan toe dat eiseres de ingebrekestelling weliswaar op 20 juni 2022 via het filetransfersysteem van de Belastingdienst/Toeslagen heeft geüpload, maar dat die weg voor het indienen van ingebrekestellingen niet is opengesteld. De geüploade ingebrekestelling is door een medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen uitgeprint en naar de postkamer in Heerlen opgestuurd, waar het op 24 juni 2022 is ontvangen.
3.2.
Het betoog van de Belastingdienst/Toeslagen slaagt niet. De rechtbank laat in dit geval in het midden of de Belastingdienst/Toeslagen de weg van het filetransfersysteem voor het indienen van een ingebrekestelling heeft opengesteld. Zij doet dat omdat zij van oordeel is dat de Belastingdienst/Toeslagen de ingebrekestelling van 20 juni 2022 uitdrukkelijk heeft geaccepteerd door deze intern naar de juiste afdeling door te sturen. Als de Belastingdienst/Toeslagen de digitale ingebrekestelling niet had willen accepteren had zij zo spoedig mogelijk aan eiseres moeten meedelen dat zij het stuk heeft geweigerd omdat de elektronische weg niet is opengesteld. [2]
3.3.
Het staat vast dat de ingebrekestelling via het filetransfersysteem op 20 juni 2022 door de Belastingdienst/Toeslagen is ontvangen en in behandeling is genomen. Dat betekent dat de datum van ontvangst van de ingebrekestelling 20 juni 2022 is. Het beroep is vervolgens meer dan twee weken daarna door de rechtbank ontvangen. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling op het verzoek heeft beslist, en nog altijd niet heeft beslist, is het beroep ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn wordt aan de Belastingdienst/Toeslagen opgelegd?
4. De Belastingdienst/Toeslagen heeft nog steeds geen besluit genomen. De Belastingdienst/Toeslagen moet dit alsnog doen. Eiseres heeft de rechtbank primair verzocht om niet af te wijken van de termijn binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. Subsidiair is het verzoek om een beslistermijn op te leggen van twaalf weken gerekend vanaf de dag van de ontvangst van de ingebrekestelling.
4.1.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft in dit geval om een beslistermijn van dertien weken verzocht. Dit verzoek is als volgt onderbouwd. Na het toewijzen van een persoonlijk zaakbehandelaar zijn twee weken nodig om het verhaal van de ouder geheel in beeld te krijgen. Het beoordelingsteam beoordeelt vervolgens per jaar of recht op compensatie bestaat en heeft hiervoor één week nodig. Bij een voornemen afwijzend te oordelen over vooringenomenheid of opzet/grove schuld moet de Belastingdienst/Toeslagen advies vragen aan de Commissie van Wijzen. De Commissie van Wijzen heeft twee weken nodig om tot een advies te komen. Vervolgens heeft het betaal- en beschikteam ongeveer vijf weken nodig om de compensatieberekening uit te voeren en de beschikking op te maken. Hierna krijgt de ouder een vooraankondiging van de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek. De ouder kan hiertegen binnen zes weken een zienswijze indienen, dat betekent reageren op de vooraankondiging. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hierna twee weken nodig om het definitieve besluit te nemen.
4.2.
De rechtbank volgt het standpunt van beide partijen niet. Enerzijds is de gehele situatie en het al geruime tijd moeten wachten op een besluit op het herbeoordelingsverzoek meer dan zeer vervelend voor eiseres. Anderzijds is een beslistermijn van twee weken na het verzenden van de uitspraak [3] voor de Belastingdienst/Toeslagen niet reëel en doet afbreuk aan de in acht te nemen zorgvuldigheid. Dit is alleen al het gevolg door het grote aantal herbeoordelingsverzoeken dat bij de Belastingdienst/Toeslagen is binnengekomen. Dit grote aantal verzoeken was niet in deze mate voorzien. Al deze verzoeken moeten individueel en zorgvuldig beoordeeld worden en dat kost tijd.
4.3.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft in voorgaande soortgelijke zaken standaard ook om een langere beslistermijn gevraagd, maar de onderbouwing daarvan verschilt met de onderbouwing in deze zaak. De rechtbank ziet reden om daarom zelf een vaste termijn vast te stellen voor dergelijke zaken die niet onnodig lang is, maar ook niet onrealistisch kort. [4] In de meeste gevallen heeft de Belastingdienst/Toeslagen al ruim één jaar de tijd gehad om een beslissing op het herbeoordelingsverzoek bekend te maken en is ook na ontvangst van een ingebrekestelling nog geen besluit genomen. De Belastingdienst/Toeslagen moet daarom binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een vooraankondiging over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek verzenden. Vervolgens moet zij binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit op het herbeoordelingsverzoek bekend maken. Door snel een zienswijze in te dienen of mee te delen dat geen zienswijze wordt ingediend heeft een aanvrager het in de hand om het tweede deel van deze termijn zo kort als mogelijk te maken.
4.4.
De rechtbank ziet geen redenen om te bepalen dat de beslistermijn wordt verlengd met de periode waarin het herbeoordelingsverzoek vertraging oploopt door toedoen van de ouder. Dit zorgt voor (te veel) onduidelijkheden. Bovendien is het voorbeeld dat als een ouder niet binnen de termijn van zes weken reageert op de vooraankondiging geen belemmering voor de voortgang van het herbeoordelingsverzoek. De Belastingdienst/Toeslagen kan de beoordeling voortzetten als binnen de termijn van zes weken geen reactie is gekomen op de vooraankondiging. Dat mogelijk na de termijn van zes weken alsnog een zienswijze binnenkomt maakt dit oordeel niet anders.
4.5.
In de onderhavige zaak bestaat aanleiding om van de termijn in 4.3 af te wijken. Dit omdat de Belastingdienst/Toeslagen op de zitting heeft bevestigd dat in week 33 – dezelfde week als de behandeling van de zaak op zitting – het dossier van eiseres door een persoonlijk zaakbehandelaar is opgepakt. Dat betekent dat het herbeoordelingsverzoek van eiseres in gang is gezet. Daarom bepaalt de rechtbank in dit geval dat de Belastingdienst/Toeslagen binnen vijf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een vooraankondiging over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek moet verzenden. Vervolgens moet zij binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit op het herbeoordelingsverzoek bekend maken.
Welke dwangsom wordt aan de Belastingdienst/Toeslagen opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat de Belastingdienst/Toeslagen in dergelijke zaken een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de Belastingdienst/Toeslagen. Daarbij geldt wel een maximum van
€ 15.000. Deze dwangsom is in overeenstemming met het landelijk beleid. [5]
5.1.
Er is in de onderhavige zaak geen aanleiding om daarvan af te wijken en, zoals eiseres bepleit, de Belastingdienst/Toeslagen een hogere dwangsom op te leggen. Het doel van deze dwangsom is om de Belastingdienst/Toeslagen ertoe te bewegen om uitvoering te geven aan deze uitspraak. Dat behoort een voldoende prikkel te zijn voor de Belastingdienst/Toeslagen. Het herbeoordelingsverzoek van eiseres is in gang gezet en van weigerachtigheid bij de Belastingdienst/Toeslagen is niet gebleken.
5.2.
Deze dwangsom geldt voor de onder 4.5 genoemde termijnen gezamenlijk. Dat betekent dat de dwangsom begint te lopen op het moment dat de Belastingdienst/Toeslagen de eerste termijn van vijf weken overschrijdt en deze doorloopt tot op het moment dat de vooraankondiging over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek is verzonden. Als de Belastingdienst/Toeslagen vervolgens ook de tweede termijn overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat de Belastingdienst/Toeslagen een besluit neemt. De dwangsom loopt uiteindelijk niet verder door dan € 15.000.
Hoeveel bedraagt de bestuurlijke dwangsom?
6. Eiseres heeft verzocht om de al verschuldigde dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. [6] De termijn van 42 dagen is twee weken na 20 juni 2022, de ontvangst van de ingebrekestelling, gaan lopen. De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de Belastingdienst/Toeslagen de maximale dwangsom van € 1.442 verschuldigd is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de Belastingdienst/Toeslagen de onder 4.5 genoemde termijnen krijgt om alsnog een besluit te nemen, de onder 5 genoemde dwangsom wordt opgelegd en de onder 6 genoemde dwangsom wordt vastgesteld.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de Belastingdienst/Toeslagen het griffierecht aan eiseres vergoeden. Daarbij krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. De Belastingdienst/Toeslagen moet die vergoeding betalen. De gemachtigde van eiseres heeft verzocht om de werkelijke kosten van de rechtsbijstand te vergoeden. De rechtbank wijst dit verzoek af omdat van bijzondere omstandigheden om af te wijken van het forfaitaire tarief niet is gebleken. [7] Dat deze beroepsprocedure volgens de gemachtigde van eiseres is veroorzaakt door het handelen van de Belastingdienst/Toeslagen levert geen bijzondere omstandigheid op. De rechtbank sluit daarom aan bij het standaardtarief van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Wel acht de rechtbank in dit geval – vanwege de voorbereidingen voor het indienen van het beroepschrift en deelname aan de zitting van de meervoudige kamer – een afwijking van de wegingsfactor van 0,5 van toepassing en zal uitgaan van een wegingsfactor van 1,0. Dat betekent dat de vergoeding € 1.518 bedraagt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt de Belastingdienst/Toeslagen op binnen vijf weken na de dag van verzending van deze uitspraak de vooraankondiging over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek te verzenden en binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit op het herbeoordelingsverzoek bekend te maken;
- bepaalt dat de Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- stelt de door de Belastingdienst/Toeslagen te betalen dwangsom vast op € 1.442;
-bepaalt dat de Belastingdienst/Toeslagen het griffierecht van € 50 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot betaling van € 1.518 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en mr. W.P.C.G. Derksen en mr. J.A. van Schagen, leden, in aanwezigheid van mr. K. Berends, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie voor de vooraankondiging rechtsoverweging 4.1.
2.Dit wordt voorgeschreven in artikel 2:15, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Deze termijn staat in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb maakt zit mogelijk. Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346.
5.https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx#tabs
6.Dit volgt uit artikel 4:17 van de Awb.
7.Dit volgt uit artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.