ECLI:NL:RBGEL:2022:5161

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
C/05/407320 / KG ZA 22-259
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van persoonsgegevens uit het Externe Verwijzingsregister en Incidentenregister

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 1 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.S. Avagyan, en Achmea Schadeverzekeringen N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. J.E.G. Joosten. De eiser vorderde de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het Externe Verwijzingsregister (EVR) en het Incidentenregister van Achmea, na een geschil over de opzet van misleiding bij het afsluiten van een autoverzekering. De eiser had in mei 2021 een autoverzekering afgesloten bij Achmea, maar had bij de aanvraag onjuiste informatie verstrekt over zijn strafrechtelijk verleden en een rijontzegging in België. Achmea weigerde de schadevergoeding en registreerde de eiser in het EVR en het Incidentenregister, wat de eiser beargumenteerde als onterecht. De voorzieningenrechter oordeelde dat Achmea gegronde redenen had om de persoonsgegevens van de eiser te registreren, gezien de onjuiste antwoorden die de eiser had gegeven bij de aanvraag van de verzekering. De rechter concludeerde dat de vorderingen van de eiser tot verwijdering van de persoonsgegevens werden afgewezen, omdat de registratie rechtmatig was en de belangen van Achmea zwaarder wogen dan de nadelige gevolgen voor de eiser. De eiser werd ook veroordeeld in de proceskosten van Achmea.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/407320 / KG ZA 22-259 / 592 / 538
Vonnis in kort geding van 1 september 2022
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A.S. Avagyan te Amsterdam,
toevoegingsnummer [nummer]
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. J.E.G. Joosten te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 augustus 2022 met de producties 1 t/m 9
  • de conclusie van antwoord van 22 augustus 2022 met de producties 1 t/m 7
  • de mondelinge behandeling op 24 augustus 2022
  • de pleitnota van Achmea
  • de pleitnota van [eisende partij] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In mei 2021 heeft [eisende partij] via Independer een autoverzekering afgesloten bij Achmea voor zijn auto, merk BMW, model M6, kenteken [kenteken] (hierna: de auto). Voorafgaand aan het tot stand komen van de verzekeringsovereenkomst heeft [eisende partij] telefonisch diverse vragen van Independer beantwoord. Independer heeft onder meer de vragenlijst met de antwoorden van [eisende partij] doorgestuurd naar Achmea. In die e-mail van 11 mei 2021 is voor zover thans relevant het volgende vermeld:
Heb jij, een thuiswonend gezinslid of medebestuurder, in de laatste 8 jaar een rijtontzegging gehad?
Nee
Heb jij, een thuiswonend gezinslid of medebestuurder, in de laatste 8 jaar een strafrechtelijk verleden opgebouwd?
Nee
Beschikt u over een geldig Nederlands rijbewijs?
Ja
2.2.
Vervolgens is de verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen. Op het Polisblad Autoverzekering is onder meer het volgende vermeld:
Verzekeren is vertrouwen
We stelden u een paar vragen toen u deze verzekering afsloot. Het is belangrijk dat u deze vragen eerlijk heeft beantwoord. Als de vragen niet eerlijk zijn beantwoord, is het risico dat wij de verzekering stoppen en dat wij uw schade niet betalen.
Zo heeft u de vragen beantwoord:
Bent u, uw gezinsleden of personen die onder deze verzekering vallen, voor een strafbaar feit in aanraking geweest met politie of justitie?
  • Het gaat om de afgelopen 8 jaar. Zaken die ouder zijn hoeft u niet op te geven.
  • Het gaat om aanraking met politie of justitie als verdachte.
  • Het gaat om een lopend onderzoek, een veroordeling of de uitvoering van een straf of maatregel.
Uw antwoord: Nee
2.3.
Op 30 september 2021 heeft [eisende partij] aangifte gedaan van diefstal van de auto en Achmea hiervan op de hoogte gesteld. [eisende partij] heeft een formulier van Achmea ingevuld gedateerd 6 oktober 2021. Aan het slot van het formulier is de vraag “Bent u, en/of een belanghebbende bij deze verklaring, in de laatste acht jaar veroordeeld of als verdachte in aanraking geweest met politie of justitie?” door [eisende partij] met nee beantwoord. Met de ondertekening van het formulier heeft [eisende partij] verklaard dat de vragen juist en naar waarheid zijn beantwoord, dat hij de inhoud van het formulier begrijpt en dat [eisende partij] Achmea machtigt om informatie in te winnen bij politie, justitie of andere verzekeringsmaatschappijen over zijn strafrechtelijk of verzekeringsverleden.
2.4.
Na de schademelding is Achmea een onderzoek gestart. In dat kader is [eisende partij] op
7 oktober 2021 door een medewerker van Achmea geïnterviewd en heeft hij onder meer verklaard:
U vraagt mij of mij ik in het verleden in aanraking ben geweest met politie en/of justitie;
Ik heb in de verklaring inzake diefstal object van Centraal Beheer deze vragen met nee beantwoord.
Ik moet echter wel bekennen dat ik in 2017 toen ik in België woonde mijn rijbewijs ben kwijtgeraakt. Dit was het gevolg van mijn rijgedrag. Ik heb mijn belgische rijbewijs ook niet meer terug gekregen.
In 2017 ben ik naar Nederland verhuisd en heb ik mijn rijbewijs opnieuw gehaald. Ik moest zowel een theorie- als praktijk examen afleggen. Ik toon u mijn rijbewijs.
Ik blijf van mening dat het beter is de gestelde vragen met betrekking tot mijn strafrechtelijk verleden met nee te blijven beantwoorden.
Ik kan me niet herinneren dat daarnaar gevraagd is toen ik de autoverzekering wilde afsluiten bij Centraal Beheer. Ik heb hierover indertijd wel twee keer telefonisch contact gehad met Centraal Beheer.
2.5.
Op 29 oktober 2021 is [eisende partij] geïnterviewd door de heer [naam medewerker] van Achmea. In het verslag, dat onderdeel uitmaakt van het rapport toedrachtonderzoek gedateerd
1 december 2021, is onder meer het volgende vermeld:
V: Aan de schade-expert verklaarde u eerder dat in 2017 uw rijbewijs door de Belgische politie is ingenomen in verband met uw rijgedrag. Wat kunt u hierover verklaren?
A: (…) Ik ben door mijn rijstijl en gedrag in het verkeer mijn rijbewijs in België kwijtgeraakt.
(…)
V: U geeft in het diefstalformulier aan dat u de laatste 8 jaar nooit veroordeeld bent geweest of met politie of justitie in aanraking bent geweest. Waarom geeft u dit aan in dit formulier terwijl dit dus wel het geval is?
A: O, ik dacht dat dat alleen betrekking had op incidenten in Nederland. In Nederland ben ik nooit veroordeeld of met justitie in aanraking ben geweest. In België dus wel.
V: Bij aangaan van de verzekering heeft u ook geen melding gemaakt van het Belgische rijbewijs wat is ingenomen in 2017. Waarom heeft u dit niet vermeld terwijl er bij het aangaan van een polis altijd gevraagd wordt naar strafrechtelijk verleden?
A: Ik weet niet dat die vragen bij het afsluiten van de verzekering schriftelijk zijn gesteld. U toont mij het polisblad waarop de vragen met Nee worden beantwoord, maar ik weet niet meer dat die vragen zijn gesteld.
Ik weet wel dat er telefonisch is gesproken over mijn strafrechtelijk verleden. Ik heb toen verteld dat ik geen strafrechtelijk verleden had omdat ik er van uitging dat dit Nederlandse incidenten betrof.
2.6.
De advocaat van [eisende partij] heeft bij brief van 13 januari 2022 Achmea onder meer medegedeeld dat [eisende partij] zich niet kan herinneren dat hij een vragenlijst heeft gezien, dat [eisende partij] bij gebrek aan wetenschap betwist dat hem voorafgaand aan het sluiten van de verzekering gevraagd is naar het hebben (gehad) van een rijontzegging, dat als die vraag wel zou zijn gesteld deze te ruim is geformuleerd en dat [eisende partij] in de veronderstelling verkeerde dat een eventuele rijontzegging alleen relevant zou zijn voor zover die betrekking zou hebben op het grondgebied van Nederland.
2.7.
Bij brief van 13 juni 2022 heeft Achmea [eisende partij] onder meer het volgende bericht:
Wij betalen uw schade niet
Primair
U heeft ons met opzet onjuiste informatie gegeven.
U bent niet eerlijk geweest bij de aanvraag van uw autoverzekering van 11 mei 2021. U ontvangt geen uitkering. Wij doen een beroep op artikel 7:930 lid 5 BW. Daarin staat dat er geen uitkering is verschuldigd als de verzekeringnemer heeft gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden.
Secundair
U heeft ons onopzettelijke onjuiste informatie gegeven.
Wij doen een beroep op artikel 7:930 lid 4 BW. Daarin staat dat er geen uitkering is verschuldigd als de verzekeraar geen verzekering zou hebben gesloten als wij vooraf op de hoogte waren van de juiste feiten.
(…)
Onderzoeksbevindingen
Onderzoek toont aan dat u bij de aanvraag van de autoverzekering deze vraag niet juist heeft beantwoord. In 2017 werd uw Belgisch rijbewijs ingevorderd op basis van uw rijgedrag. Wij hadden deze verzekering niet afgesloten als wij op de hoogte waren geweest van de ware stand van zaken.
De twee door u ingeleverde sleutels zijn niet door de fabrikant geproduceerd en zijn niet origineel. Deze sleutels werden tijdens de diefstal periode niet ge-update.
Naast deze twee sleutels waren er nog 3 sleutels actief.
Er is onvoldoende bewijs voor een negatieve betrokkenheid bij de diefstal. De mogelijkheid bestaat dat u niet op de hoogte was van het bestaan van de overige sleutels.
(…)
Wij registreren uw gegevens in het Externe verwijzingsregister voor een duur van 8 jaar
(…)
Het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) is op de hoogte gebracht.
(…)
Uw gegevens registreren wij voor 8 jaar in het incidentenregister
2.8.
Op 13 juni 2022 is [eisende partij] opgenomen in het Externe Verwijzingsregister (EVR) voor de duur van acht jaar.
2.9.
Bij brief van 12 juli 2022 heeft de advocaat van [eisende partij] Achmea verzocht om de registraties ongedaan te maken.
2.10.
Achmea heeft bij e-mailbericht van 13 juli 2022 hierop als volgt gereageerd:
De onderzoeksbevindingen met betrekking tot het sleutelverhaal maken geen onderdeel uit van het standpunt
(…)
Het staat voor ons vast dat uw client opzettelijk de mededelingsplicht schond
Er is geen discussie over de vraagstelling bij aanvang van de verzekering. De vraag was of uw cliënt, een thuiswonend gezinslid of medebestuurder in de laatste 8 jaar een rijontzegging heeft gehad. Deze vraag werd negatief beantwoord door uw cliënt. Dit betrof een onware opgave. Indien wij op de hoogte waren geweest van de juiste feiten, hadden we deze verzekering niet afgesloten. De bewuste vraagstelling is ondubbelzinnig en niet voor meerdere uitleggen vatbaar.
In uw brief stelt u dat uw cliënt niet meer weet of de vraag over een rijontzegging aan hem werd gesteld
Deze stelling is ongeloofwaardig. Uw cliënt verklaarde immers tijdens het interview met de heer [naam medewerker] dat deze vraag hem telefonisch is gesteld bij het aangaan van de verzekering.
Dat hij er van uit is gegaan dat dit om een Nederlands strafrechtelijk verleden ging is ook niet geloofwaardig. Nogmaals, de vraagstelling is ondubbelzinnig. Mocht er tijdens het stellen van de vraag onduidelijkheden hebben bestaan, had uw cliënt hier een vraag over moeten stellen. Dat geeft voor ons de doorslag dat uw cliënt ons bewust heeft proberen te misleiden.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Achmea veroordeelt om binnen vijf werkdagen na dit vonnis de persoonsgegevens van [eisende partij] te (doen) verwijderen en verwijderd te houden uit het Externe verwijzingsregister, althans de registratieduur ervan te verkorten tot een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn;
Achmea veroordeelt om binnen vijf werkdagen na dit vonnis de persoonsgegevens van [eisende partij] te (doen) verwijderen en verwijderd te houden uit het Incidentenregister van Achmea, althans de registratieduur ervan te verkorten tot een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn;
Achmea veroordeelt om binnen vijf werkdagen na dit vonnis de persoonsgegevens van [eisende partij] te (doen) verwijderen en verwijderd te houden uit alle overige schaderegisters, althans de registratieduur ervan te verkorten tot een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn;
Achmea veroordeelt om binnen vijf werkdagen na dit vonnis de melding bij het fraudeloket van het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit ongedaan te maken, althans er zorg voor te dragen dat de persoonsgegevens van [eisende partij] worden verwijderd aldaar, althans de registratieduur ervan te verkorten tot een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn;
Achmea veroordeelt om ervoor zorg te dragen dat [eisende partij] binnen tien dagen na dit vonnis een schriftelijke bevestiging heeft ontvangen dat Achmea heeft voldaan aan het gevorderde onder A. t/m D.;
wat betreft de onder A. t/m E. uit te spreken veroordelingen bepaalt dat bij niet-nakoming hiervan Achmea een dwangsom zal verbeuren van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Achmea in gebreke mocht blijven aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 25.000,00;
Achmea veroordeelt in de kosten van dit geding en de nakosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat Achmea onvoldoende heeft aangetoond/aannemelijk gemaakt dat hij haar opzettelijk heeft misleid. [eisende partij] weet niet meer of hem voorafgaand aan het sluiten van de autoverzekering de vraag over het al dan niet hebben van een rijontzegging is gesteld. [eisende partij] verkeerde in de veronderstelling dat zijn in België opgelegde rijontzegging niet relevant was voor de aanvraag van een verzekering in Nederland, omdat hij wel over een Nederlands rijbewijs beschikt en in Nederland nooit met politie of justitie in aanraking is geweest. Daarnaast stelt [eisende partij] zich op het standpunt dat de vraag naar een rijontzegging onvoldoende specifiek is geformuleerd en daarmee multi-interpretabel is. [eisende partij] is namelijk ook uitdrukkelijk gevraagd naar het hebben van een geldig Nederlands rijbewijs en niet naar een geldig rijbewijs. Op grond van de contra-proferentem regel dient voor [eisende partij] dan ook de gunstigste uitleg te prevaleren.
Verder heeft Achmea nagelaten een deugdelijke belangenafweging te maken en ook het proportionaliteitsvereiste niet in acht genomen. De duur van de registraties dient – als deze gehandhaafd blijven – in ieder geval beperkt te worden, nu [eisende partij] niet eerder is geregistreerd, hij pas 29 jaar oud is, jonge kinderen heeft waarvoor hij een aansprakelijkheidsverzekering moet kunnen afsluiten en omdat het noodzakelijk is dat hij zich als zelfstandige (kapper) kan verzekeren tegen beroepsaansprakelijkheid.
3.3.
Achmea voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in dit kort geding om de vraag of Achmea gegronde redenen had om te besluiten tot opname van de persoonsgegevens van [eisende partij] in het EVR, Incidentenregister en overige schaderegisters en een melding te maken bij het fraudeloket van het CBV. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat het geval, omdat er concrete aanwijzingen zijn dat [eisende partij] heeft gezwegen over zijn rijontzegging in België en over zijn strafrechtelijk verleden. Een belangenafweging valt in het nadeel van [eisende partij] uit, gelet op de ernst van zijn handelen in combinatie met de soort verzekering - een autoverzekering - die is afgesloten. Daarom zullen de vorderingen tot verwijdering van de persoonsgegevens van [eisende partij] uit de registers, althans tot het beperken van de registratieduur daarvan worden afgewezen. Dit wordt hierna toegelicht.
Spoedeisendheid
4.2.
[eisende partij] heeft voldoende aangetoond dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot verwijdering van de registraties. Hij heeft onderbouwd dat hij privé en zakelijk hinder ondervindt van de registratie in het EVR, omdat hij moeilijk(er), althans tegen een aanzienlijk hoger bedrag verzekeringen kan afsluiten.
De stelling van Achmea dat het spoedeisend belang bij de vorderingen van [eisende partij] ontbreekt, zou ertoe leiden dat een persoon die is geregistreerd in de registers nimmer de mogelijkheid heeft om via een voorlopige voorziening de registraties te (laten) verwijderen. Indien immers het besluit tot een registratie in het EVR, Incidentenregister of een melding bij het fraudeloket onterecht of te lichtvaardig wordt genomen, kan men van de betrokkene niet verlangen dat hij eerst een bodemprocedure afwacht. Het al dan niet ondervinden van hinder door deze registraties of meldingen is daarbij niet doorslaggevend.
Registratie in het EVR
4.3.
Aangezien een hogere drempel geldt voor opname in het EVR dan voor opname in andere (interne) registratiesystemen, zal de voorzieningenrechter allereerst beoordelen of Achmea heeft mogen overgaan tot registratie van de (persoons)gegevens van [eisende partij] in het EVR.
4.4.
Opname in het EVR (en het Incidentenregister) is een verwerking van persoonsgegevens en moet voldoen aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het is vaste rechtspraak dat het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2021 (hierna: PIFI) voldoende waarborgen biedt voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Het PIFI dient daarom tot uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of opname van de persoonsgegevens van [eisende partij] in het EVR gerechtvaardigd is.
4.5.
Voor het rechtmatig registreren van (persoons)gegevens in het EVR gelden op grond van artikel 5.2.1. PIFI drie cumulatieve criteria, die er samengevat op neerkomen dat (i) de gedraging(en) van de persoon een bedreiging (kan/kunnen) vormen voor de financiële belangen van de betreffende instelling, (ii) in voldoende mate vast staat dat de persoon betrokken is bij deze gedragingen en dat in principe aangifte of klacht daarvan wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar en (iii) dat het belang van opname van de (persoons)gegevens in het register prevaleert boven de mogelijke nadelige gevolgen voor de persoon als gevolg van deze opname (proportionaliteitsvereiste). Daarnaast worden aan de opname van (persoons)gegevens in het EVR hogere eisen gesteld gelet op de ver(der)gaande consequenties die een dergelijke registratie kan hebben. Dit betekent dat met grote mate van zekerheid vastgesteld moet kunnen worden dat sprake is van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij als een strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen gelden. Als maatstaf geldt daarvoor dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moeten opleveren, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan (Hoge Raad 29 mei 2019, ECI:NL:HR:2009:BH4720, en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8710). Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan sprake. Daartoe is het volgende redengevend.
4.6.
Niet in geschil is dat [eisende partij] een strafrechtelijk verleden heeft, meer in het bijzonder dat zijn Belgische rijbewijs is ingenomen en dat hij een rijontzegging heeft in België. Voorafgaand aan het sluiten van de verzekering heeft [eisende partij] de vragen of hij (in de afgelopen acht jaar) een strafrechtelijk verleden heeft opgebouwd en of hij een rijontzegging heeft gehad met nee beantwoord. Deze beantwoording was dus onjuist. Dat [eisende partij] zich niet kan herinneren dat deze vraag/vragen aan hem is/zijn gesteld, kan zo zijn, maar dat wil niet zeggen dat deze vragen niet aan hem zijn gesteld. Nog daargelaten dat [eisende partij] op 29 oktober 2021 heeft verklaard dat hij weet dat er telefonisch is gesproken over zijn strafrechtelijk verleden en dat deze vragen bij het afsluiten van iedere autoverzekering worden gesteld, geldt dat Independer na de telefonische aanvraag van [eisende partij] een e-mail heeft gestuurd naar Achmea om de verzekering aan te vragen. In deze e-mail zijn de vragen en de antwoorden van [eisende partij] hierop expliciet opgenomen. Ook zijn deze duidelijk opgenomen in de aan [eisende partij] verstrekte polis. Het moet [eisende partij] dus duidelijk zijn geweest dat de (juiste) beantwoording van deze vragen van groot belang was voor de risicobeoordeling door Achmea voor het aangaan van de verzekering. Op de polis is in dat verband ook uitdrukkelijk vermeld ‘verzekeren is vertrouwen’ en dat het belangrijk is dat de vragen eerlijk zijn beantwoord.
De stelling dat [eisende partij] dacht dat het enkel om een rijontzegging in Nederland ging en een rijontzegging in België niet relevant was, treft geen doel. De vraag is niet beperkt tot Nederland en als dat [eisende partij] niet duidelijk was, had hij hierover vragen moeten stellen. Dat een latere vraag (over het beschikken over een geldig Nederlands rijbewijs) wel beperkt was tot Nederland maakt het voorgaande niet anders. Bovendien werd deze vraag na de vragen over de rijontzegging en het strafrechtelijk verleden gesteld, zodat niet aannemelijk is dat bij [eisende partij] verwarring is ontstaan over het bereik van de eerdere vragen (of deze alleen zagen op Nederland). Deze waren immers op dat moment al beantwoord.
Dat [eisende partij] tijdens het toedrachtonderzoek wel openhartig is geweest over zijn verleden maakt nog niet dat hij Achmea niet opzettelijk zou hebben misleid ten tijde van het aangaan van de verzekering.
4.7.
Voldoende aannemelijk is geworden dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [eisende partij] de vragen over zijn strafrechtelijk verleden en over de rijontzegging bewust onjuist heeft beantwoord en dat dit een bedreiging kon vormen voor de financiële belangen van Achmea. Ten aanzien van de proportionaliteit geldt dat [eisende partij] door de registratie wordt gehinderd in die zin dat het lastiger voor hem is om een verzekering af te sluiten, en ook duurder. Gesteld noch gebleken is dat het afsluiten van een verzekering onmogelijk is, dan wel dat het nu nodig is om bestaande verzekeringen opnieuw bij een andere maatschappij te verzekeren. Weliswaar is [eisende partij] niet eerder geregistreerd, maar Achmea heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat haar belang en dat van andere verzekeringsmaatschappijen is dat zij beschermd moeten worden tegen personen zoals [eisende partij] die zich schuldig maken aan opzettelijke misleiding. In dat verband weegt nog mee dat het in deze zaak gaat om een autoverzekering en verzwijging van een strafrechtelijk verleden, dat juist ziet op strafbare feiten die zijn begaan in het verkeer, te weten te hard rijden, door rood rijden en daarmee dus gevaarlijk rijgedrag vertonen. [eisende partij] heeft hierdoor in België een rijontzegging gekregen. Daarnaast heeft [eisende partij] aan de toedrachtsonderzoeker filmpjes getoond, waaruit blijkt dat hij nog steeds veel te hard rijdt met zijn auto (er wordt gesproken over snelheden van 265 tot 315 km per uur). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het gelet op de ernst van het handelen van [eisende partij] proportioneel om tot registratie over te gaan. Daarbij weegt mee dat Achmea heeft toegelicht dat indien de registratie nu wordt opgeheven [eisende partij] weer een autoverzekering kan afsluiten en dat als later in de bodemprocedure blijkt dat die opheffing ten onrechte was dit geen invloed heeft op die reeds afgesloten verzekering.
Dit maakt dat voorshands geoordeeld voldaan is aan de voorwaarden voor registratie in het EVR. Een belangenafweging leidt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet tot een ander oordeel.
4.8.
[eisende partij] heeft subsidiair aangevoerd dat indien registratie in het EVR op juiste gronden heeft plaatsgevonden de duur ervan dient te worden beperkt. Achmea heeft in dat verband een proportionaliteitsmatrix overgelegd, waarin omstandigheden zijn opgenomen die een bepaald aantal punten vertegenwoordigen. Aan de hand van het aantal toegekende punten wordt bepaald hoelang iemand geregistreerd wordt. In het geval van [eisende partij] zijn aan hem 14 punten toegekend, hetgeen een registratie van acht jaar tot gevolg heeft. Van die toegekende punten zijn vier punten, die betrekking hebben op een eerdere zaak die bij Achmea in onderzoek is geweest, in geschil. [eisende partij] heeft evenwel onvoldoende spoedeisend belang bij zijn vordering tot beperking van de duur van de registratie, nu een mogelijke vermindering van het totaal met vier punten slechts kan leiden tot een registratie voor de duur van vijf jaar en daarmee dus op korte termijn niet tot een wijziging kan leiden. Of Achmea inderdaad een onjuiste berekening heeft gemaakt, dient dan ook nader te worden onderzocht in een bodemprocedure.
Overige registraties
4.9.
Een en ander brengt mee dat ook de registratie in het Incidentenregister is toegestaan. Voor opname in dat register geldt immers een lichtere toets dan voor opname in het EVR. Voor een registratie in het Incidentenregister is voldoende dat sprake is van een redelijk vermoeden van een incident. Onder een incident wordt in dit geval verstaan een gebeurtenis die als gevolg kan hebben/heeft of heeft gehad dat belangen, integriteit of veiligheid van de verzekeraar in het geding zijn. Voldoende aannemelijk is geworden dat hiervan sprake is (geweest). Nu de registratie in het EVR en het Incidentenregister vooralsnog op juiste gronden heeft plaatsgevonden, is de melding bij het fraudeloket van het CBV ook terecht.
Ook ten aanzien van deze registratie/melding ontbreekt het spoedeisend belang om deze in duur te beperken.
Andere reden voor registratie
4.10.
Nu enkel het verzwijgen van de rijontzegging en het strafrechtelijk verleden de registratie rechtvaardigt, bestaat er geen aanleiding meer om in te gaan op de andere grondslag die Achmea heeft aangevoerd, te weten: de betwisting van de eigendom van de auto.
Conclusie
4.11.
Het voorgaande maakt dat de vorderingen onder A., B. en D. zullen worden afgewezen. Onvoldoende duidelijk is op welke register de vordering onder C. ziet, zodat deze reeds daarom niet toewijsbaar is. Dit leidt er toe dat de vorderingen onder E. en F. eveneens zullen worden afgewezen.
Proceskostenveroordeling
4.12.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00
4.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.3.
veroordeelt [eisende partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisende partij] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2022.