In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in een incident tot niet-ontvankelijkheid. De eiser in het incident werd niet-ontvankelijk verklaard omdat zijn argumenten als verweer in de hoofdzaak moesten worden aangevoerd. De procedure betreft een geschil tussen erfgenamen over de omvang van de nalatenschap van de heer [erflater]. De eiser meent dat de gedaagde in het incident, die eigenaar is van een aangrenzend perceel, zich ten onrechte een gedeelte van dat perceel heeft toegeëigend. De gedaagde betwist dit en stelt dat hij de rechtmatige eigenaar is van het betwiste gedeelte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van de eiser met betrekking tot het erfgrensgeschil in de verdeling aan de orde moeten komen en dat de eiser deze vorderingen niet op persoonlijke titel kan instellen. De rechtbank oordeelde dat de stellingen van de gedaagde niet een processuele aangelegenheid aan de orde stelden, maar inhoudelijke geschilpunten betroffen. Hierdoor kon de gedaagde zijn argumenten niet bij wijze van incident aanvoeren, maar moest hij deze in de hoofdzaak aanvoeren.
De rechtbank heeft de gedaagde in het incident niet-ontvankelijk verklaard en hem veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 563,00. De zaak is vervolgens naar de rolzitting van 12 oktober 2022 verwezen voor de gedaagde om zijn conclusie van antwoord te nemen. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.