ECLI:NL:RBGEL:2022:5158

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
C/05/404720 / HZ ZA 22-172
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot niet-ontvankelijkheid in een erfgenamen geschil over nalatenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in een incident tot niet-ontvankelijkheid. De eiser in het incident werd niet-ontvankelijk verklaard omdat zijn argumenten als verweer in de hoofdzaak moesten worden aangevoerd. De procedure betreft een geschil tussen erfgenamen over de omvang van de nalatenschap van de heer [erflater]. De eiser meent dat de gedaagde in het incident, die eigenaar is van een aangrenzend perceel, zich ten onrechte een gedeelte van dat perceel heeft toegeëigend. De gedaagde betwist dit en stelt dat hij de rechtmatige eigenaar is van het betwiste gedeelte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van de eiser met betrekking tot het erfgrensgeschil in de verdeling aan de orde moeten komen en dat de eiser deze vorderingen niet op persoonlijke titel kan instellen. De rechtbank oordeelde dat de stellingen van de gedaagde niet een processuele aangelegenheid aan de orde stelden, maar inhoudelijke geschilpunten betroffen. Hierdoor kon de gedaagde zijn argumenten niet bij wijze van incident aanvoeren, maar moest hij deze in de hoofdzaak aanvoeren.

De rechtbank heeft de gedaagde in het incident niet-ontvankelijk verklaard en hem veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 563,00. De zaak is vervolgens naar de rolzitting van 12 oktober 2022 verwezen voor de gedaagde om zijn conclusie van antwoord te nemen. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/404720 / HZ ZA 22-172
Vonnis in incident van 31 augustus 2022
in de zaak van
[eis.hfdz./verw.inc.],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A. van Oosten te [woonplaats] ,
tegen

1.[ged.hfdz./eis.inc. 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. A. Robustella te Ede,
2.
[ged.hfdz. 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eis.hfdz./verw.inc.] , [ged.hfdz./eis.inc. 1] en [ged.hfdz. 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het vonnis van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 8 juni 2022, waarbij de zaak – die daar was geregistreerd onder zaaknummer/rolnummer C/05/403978 / HA ZA 22-218 – op grond van het Zaaksverdelingsreglement van deze rechtbank is verwezen naar deze rechtbank, zittingsplaats Zutphen
 de plaatsing van de zaak op de rol van deze rechtbank, zittingsplaats Zutphen – onder bovenvermeld zaaknummer/rolnummer C/05/404720 / HZ ZA 22-172 – voor conclusie van antwoord
 de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring van eiser van [ged.hfdz./eis.inc. 1]
 de conclusie van antwoord in het incident tot niet-ontvankelijkverklaring van [eis.hfdz./verw.inc.] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
Partijen zijn erfgenamen in de nalatenschap van wijlen de heer [erflater] . Zij verschillen van mening over de omvang en reikwijdte van diens nalatenschap, meer in het bijzonder over een gedeelte van een perceel grond in die nalatenschap. [eis.hfdz./verw.inc.] meent dat [ged.hfdz./eis.inc. 1] , die eigenaar is van het aangrenzende perceel, zich ten onrechte een gedeelte van dat perceel heeft toegeëigend. [ged.hfdz./eis.inc. 1] weerspreekt dit en meent dat hij de rechtmatige eigenaar is van dat gedeelte van het perceel.
2.2.
[eis.hfdz./verw.inc.] vordert in de hoofdzaak dan ook, samengevat:
I. primair: de veroordeling van [ged.hfdz./eis.inc. 1] om binnen één maand na betekening van het vonnis aan hem de stroken grond, gelegen tussen de twee percelen van [ged.hfdz./eis.inc. 1] en (de nalatenschap van) de heer [erflater] , aan zowel de zuid- als de oostzijde, te (doen) ontruimen en te (doen) verlaten en de stroken grond geheel ter vrije en algehele beschikking van de nalatenschap te stellen en gesteld te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
II. subsidiair: een verklaring voor recht dat [ged.hfdz./eis.inc. 1] onrechtmatig jegens (de nalatenschap van) de heer [erflater] en daarmee jegens [eis.hfdz./verw.inc.] heeft gehandeld, als gevolg waarvan [ged.hfdz./eis.inc. 1] € 17.500,00 aan [eis.hfdz./verw.inc.] moet betalen;
III. de veroordeling van [ged.hfdz./eis.inc. 1] in de proceskosten;
IV. de veroordeling van [ged.hfdz. 2] om te gehengen en gedogen dat [ged.hfdz./eis.inc. 1] uitvoering geeft aan het in deze zaak tegen hem gewezen vonnis.
2.3.
Tegen [ged.hfdz. 2] is verstek verleend.
2.4.
[ged.hfdz./eis.inc. 1] heeft nog niet geantwoord in de hoofdzaak.

3.Het geschil in het incident en de beoordeling daarvan

3.1.
[ged.hfdz./eis.inc. 1] vordert in het incident dat de rechtbank [eis.hfdz./verw.inc.] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, niet-ontvankelijk verklaart in zijn vorderingen in de hoofdzaak, met veroordeling van [eis.hfdz./verw.inc.] in de proceskosten.
3.2.
[ged.hfdz./eis.inc. 1] legt – onder verwijzing naar voornoemd vonnis van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 8 juni 2022 – aan zijn vordering ten grondslag dat de door [eis.hfdz./verw.inc.] tegen [ged.hfdz./eis.inc. 1] ingestelde vorderingen betrekking hebben op een geschil over de erfgrens tussen het perceel van de heer [erflater] en het perceel van [ged.hfdz./eis.inc. 1] , tevens erfgenaam van de heer [erflater] . Het gaat dus om een geschil tussen deelgenoten over een goed dat in de gemeenschap van een nalatenschap valt. Die vordering(en) van de gemeenschap van een nalatenschap op een deelgenoot moet(en) bij de verdeling aan de orde komen. De vordering(en) met betrekking tot het erfgrensgeschil leent/lenen zich er naar haar/hun aard voor om in de verdeling te worden betrokken, aldus [ged.hfdz./eis.inc. 1] . Volgens [ged.hfdz./eis.inc. 1] behoren de vorderingen van [eis.hfdz./verw.inc.] met betrekking tot de erfgrens op grond van het bepaalde in artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te worden ingesteld en laat de wetgever aan [eis.hfdz./verw.inc.] geen ruimte om met betrekking tot dat erfgrensgeschil op persoonlijke titel vorderingen tegen [ged.hfdz./eis.inc. 1] in te stellen.
3.3.
[eis.hfdz./verw.inc.] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering. Kort gezegd betoogt [eis.hfdz./verw.inc.] dat niet-ontvankelijkverklaring alleen kan volgen als sprake is van schending van een zuiver processuele regel. Bij gebreke daarvan komt hetgeen [ged.hfdz./eis.inc. 1] in het kader van het incident aanvoert welbeschouwd neer op een verweer ten gronde, aldus [eis.hfdz./verw.inc.] .
3.4.
Dit verweer slaagt. Een niet in de wet geregelde incidentele vordering als waarom het hier gaat, kan worden ingesteld indien de vordering een processuele aangelegenheid aan de orde stelt zonder dat de rechter daarbij aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil toekomt. Dat is hier niet het geval. De stellingen van [ged.hfdz./eis.inc. 1] – die erop neerkomen dat [eis.hfdz./verw.inc.] op grond van artikel 3:185 BW vorderingen met betrekking tot het erfgrensgeschil had moeten formuleren en aan de verdelingsrechter had moeten voorleggen – stellen niet een regel van processuele aard als hiervoor bedoeld aan de orde, maar betreffen inhoudelijke geschilpunten die, als zij zouden slagen, zouden kunnen leiden tot afwijzing van de vordering in de hoofdzaak. Deze aan de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid ten grondslag gelegde stellingen hebben daarmee betrekking op de materiële rechtsbetrekking in geschil. De vordering tot niet-ontvankelijkheid is daarom geen exceptie in de zin van artikel 128 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en ook geen incident in de zin van artikel 208 lid 1 Rv. De argumenten die aan de vordering tot niet-ontvankelijkheid ten grondslag zijn gelegd, moeten worden beschouwd als een verweer in de hoofdzaak. [ged.hfdz./eis.inc. 1] kan deze argumenten daarom niet bij wijze van incident opwerpen, maar moet ze – indien hij ze wil handhaven – in de hoofdzaak aanvoeren.
3.5.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank [ged.hfdz./eis.inc. 1] niet-ontvankelijk verklaren in het incident.
3.6.
[ged.hfdz./eis.inc. 1] moet de proceskosten in het incident dragen, omdat hij die kosten nodeloos heeft veroorzaakt. De rechtbank begroot deze kosten aan de kant van [eis.hfdz./verw.inc.] op € 563,00 wegens salaris advocaat (1,0 punt × tarief € 563,00).

4.De beoordeling in de hoofdzaak

4.1.
De rechtbank zal [ged.hfdz./eis.inc. 1] in de gelegenheid stellen van antwoord te dienen en de zaak daartoe naar de rol verwijzen. [ged.hfdz./eis.inc. 1] had in beginsel zijn conclusie van antwoord moeten nemen op 20 juli 2022. Dat is op de in artikel 2.5 van het Landelijk procesreglement bedoelde termijn van zes weken, gerekend vanaf het verwijzingsvonnis van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 8 juni 2022. Verlenging van deze termijn op grond van één van de in artikel 2.6 van het Landelijk procesreglement genoemde gevallen was niet aan de orde. Aangezien voor het nemen van de conclusie van antwoord door toedoen van [ged.hfdz./eis.inc. 1] , die de onjuiste weg van de incidentele conclusie heeft gekozen voor het voeren van zijn ontvankelijkheidsverweer, dus al een langere termijn is verstreken dan is voorzien in het Landelijk procesreglement, zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de rolzitting van 12 oktober 2022 voor antwoord aan de zijde van [ged.hfdz./eis.inc. 1] . Op die rolzitting zal daartoe geen nader uitstel kunnen worden verkregen.
4.2.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [ged.hfdz./eis.inc. 1] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eis.hfdz./verw.inc.] tot op heden begroot op € 563,00,
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
28 september 2022voor conclusie van antwoord aan de zijde van [ged.hfdz./eis.inc. 1] , op welke datum geen nader uitstel zal worden verleend,
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022.
JE/Vr