ECLI:NL:RBGEL:2022:5140

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
9821813
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen door uitzendbureau aan schoonmaakbedrijf na lange termijn

In deze zaak vordert een uitzendbureau betaling van onbetaalde facturen door een schoonmaakbedrijf voor doorgeleende uitzendkrachten. De procedure begon met een tussenvonnis op 18 mei 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 17 augustus 2022. De uitzendbureau heeft in de periode van 2014 tot 2018 verschillende uitzendkrachten ter beschikking gesteld aan het schoonmaakbedrijf, maar heeft pas in 2020 facturen voor deze diensten gestuurd, drie jaar na de uitvoering van de werkzaamheden. Het schoonmaakbedrijf betwist de vordering, omdat het niet in staat is om de facturen te verifiëren door het tijdsverloop en het ontbreken van gedetailleerde informatie van het uitzendbureau. De kantonrechter oordeelt dat het uitzendbureau niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, omdat het niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de werkzaamheden zijn verricht en dat de facturen terecht zijn. De vordering wordt afgewezen, en het uitzendbureau wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9821813 \ CV EXPL 22-2857 \ 42693 \ 44343
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser]
gevestigd te [vestigingsplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. M. Breur
tegen
1.
de commanditaire vennootschap
[gedaagde 1]
gevestigd te [vestigingsplaats]
2.
[gedaagde 2], vennoot van sub 1
wonende te [woonplaats]
3.
[gedaagde 3], vennoot van sub 1
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. W.J. de Vries
gedaagde partijen
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 mei 2022 en de daarin genoemde processtukken
- de akte wijziging van eis tevens overlegging producties van de zijde van [eiser]
- de nadere productie 29 van de zijde van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 17 augustus 2022.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] is een schoonmaakbedrijf dat op diverse projecten en voor meerdere opdrachtgevers schoonmaakwerkzaamheden verricht, soms met uitzendpersoneel.
2.2.
[eiser] is een uitzendbureau.
2.3.
Op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst heeft [eiser] in de periode 2014 tot 2018 verschillende uitzendkrachten aan [gedaagden] ter beschikking gesteld. Het ging hierbij om eigen personeel van [eiser] , maar ook om via [eiser] ‘doorgeleende’ uitzendkrachten van een ander uitzendbureau, [naam uitzendbureau] .
2.4.
[eiser] stuurde voor de uitzendkrachten wekelijks facturen aan [gedaagden] , die na controle door [gedaagden] werden betaald.
2.5.
In april 2020 heeft [eiser] aan [gedaagden] laten weten dat er nog openstaande facturen waren uit 2017. Op 28 april 2020 heeft [eiser] 18 facturen uit 2017 aan [gedaagden] gestuurd voor een totaalbedrag van € 22.281,00. Deze facturen betroffen in 2017 door [naam uitzendbureau] aan [eiser] doorgeleende uitzendkrachten ten behoeve van [gedaagden] , waarvoor [naam uitzendbureau] aan [eiser] had gefactureerd. [eiser] heeft door een interne fout deze facturen, anders dan normaal, niet in 2017 (door)gefactureerd aan [gedaagden] .
2.6.
[gedaagden] heeft om meer informatie gevraagd zodat zij kon uitzoeken of zij de facturen verschuldigd is. Zij heeft in dat kader onder andere gevraagd om een specificatie van de gewerkte uren per persoon per dag, de gewerkte periode, de projectkenmerken (firmanaam en plaats waar is gewerkt), de NAW-gegevens en legitimatiebewijzen.
2.7.
Een reactie van [eiser] met meer informatie bleef uit. Op 29 mei 2020 heeft [gedaagden] van de incassogemachtigde van [eiser] , [naam incassogemachtigde] , een verzoek gekregen om de facturen van [eiser] te voldoen.
2.8.
Op 15 juni 2020 heeft [eiser] een envelop met verschillende documenten bij [gedaagden] afgeleverd en een e-mail gestuurd waarin staat dat alle gegevens bij [gedaagden] in bezit zouden zijn. [gedaagden] heeft op 18 juni 2020 geantwoord dat zij niets met de afgeleverde stukken kan en gevraagd of [eiser] de gegevens overzichtelijk en digitaal kan aanleveren.
2.9.
Een reactie op bovenstaande bleef uit. Drie maanden later, op 15 september 2020, ontving [gedaagden] een sommatiebrief van [naam incassogemachtigde] , waarin zij gesommeerd werd tot betaling van de 18 facturen van in totaal € 22.281,00, vermeerderd met rente en kosten.
2.10.
Op 24 september 2020 heeft de gemachtigde van [gedaagden] een brief aan [naam incassogemachtigde] gestuurd. De vordering wordt betwist en er wordt weer, met benoeming van een uiterste termijn waarna [gedaagden] de zaak als afgedaan zou beschouwen, om ontbrekende gegevens verzocht.
2.11.
Omdat [gedaagden] na 14 dagen niets van [eiser] heeft vernomen, heeft de gemachtigde van [gedaagden] per e-mail van 14 oktober 2020 geconcludeerd dat [gedaagden] de facturen van [eiser] niet kan plaatsen en niet op juistheid kan controleren. [gedaagden] heeft [eiser] daarna nog een laatste termijn gesteld om de gevraagde informatie aan te leveren.
2.12.
Op 2 april 2021 verstuurde [eiser] nog een factuur van € 1.449,00 voor werkzaamheden die zouden zijn verricht in de weken 14 en 15 van 2017. De advocaat van [gedaagden] heeft op 7 april 2021 laten weten dat ook deze factuur wordt betwist, omdat ook deze niet geplaatst en op juistheid gecontroleerd kan worden.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Na schriftelijke wijziging en vervolgens twee maal mondelinge vermindering van eis vordert [eiser] – samengevat - veroordeling van [gedaagden] tot betaling van
€ 23.625,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2022 (met een maximum van € 25.000,00) en de proces- en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagden] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst door verschillende facturen uit 2017 onbetaald te laten.
3.3.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing. Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Nietigheid van de dagvaarding
4.1.
De dagvaarding moet volgens [gedaagden] nietig worden verklaard in verband met het ontbreken van de grondslag van de vordering (artikel 111 lid 2 sub d Rv jo. artikel 120 Rv).
4.2.
Op grond van artikel 111 lid 2 sub d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden. De kantonrechter is van oordeel dat de dagvaarding van [eiser] , zij het summier, hieraan voldoet zodat het beroep op nietigheid wordt verworpen. [eiser] beroept zich op de overeenkomst tussen partijen, die door [gedaagden] volgens haar niet volledig is nagekomen. [gedaagden] is hierop ook ingegaan in haar conclusie van antwoord, zodat zij in die zin niet in haar verdediging is geschaad.
Niet-ontvankelijkheid
4.3.
Dat [eiser] rechthebbende is van de vordering (en niet [naam incassogemachtigde] ) is niet langer in debat tussen partijen, zodat het beroep op niet-ontvankelijkheid wordt gepasseerd.
Niet voldaan aan de stelplicht
4.4.
De vraag die dan nog voorligt is of [gedaagden] moet worden veroordeeld tot betaling van de door [eiser] gepresenteerde facturen en wettelijke rente.
4.5.
Tussen partijen bestond een overeenkomst van opdracht, waarbij [gedaagden] aan [eiser] de opdracht verstrekte (tot het ter beschikking stellen van uitzendkrachten) en [eiser] de opdrachtnemer was. Een opdrachtnemer heeft - in het algemeen - op grond van artikel 7:403 BW de plicht om informatie te verschaffen over de werkzaamheden en om rekening en verantwoording af te leggen aan de opdrachtgever over de wijze waarop hij zich van de opdracht heeft gekweten.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [eiser] dus de stelplicht dat de in rekening gebrachte werkzaamheden in opdracht zijn verricht van [gedaagden] en dat [gedaagden] daar ten onrechte niet voor heeft betaald.
4.6.
[gedaagden] betwist dat zij nog verplicht is tot betaling van facturen. Dit heeft [gedaagden] toegelicht. Zij heeft in de eerste plaats aangetoond dat zij herhaaldelijk aan [eiser] om nadere informatie heeft gevraagd omdat de facturen, jaren na dato, voor haar onbekend waren. Zij heeft die informatie niet verkregen. Het is voor haar ondoenlijk om nu nog na te gaan of de facturen wel kloppen. Zij heeft in die periode meerdere schoonmaakklussen gehad, die al zijn afgerond. Bovendien vertrouwt [gedaagden] de juistheid van de facturen van [eiser] niet aangezien deze jaren later pas boven water zijn gekomen, [eiser] steeds verschillende berekeningen maakt en er in het verleden vaker door [eiser] vergissingen zijn gemaakt in facturen.
4.7.
In verband met deze gemotiveerde betwisting ligt op de weg van [eiser] om haar stelling voldoende concreet te onderbouwen en motiveren. Dat heeft [eiser] niet gedaan.
4.8.
[eiser] verwijst naar de verschillende door haar overgelegde overzichten en facturen, waaruit - volgens haar - voldoende blijkt dat de werkzaamheden zijn verricht.
Deze overzichten verschaffen evenwel niet de vereiste duidelijkheid.
Ten eerste was het - in ieder geval tot de zitting - niet duidelijk wat de hoogte van haar vordering was. De door [eiser] overgelegde overzichten bevatten namelijk verschillende (totaal)bedragen. Ter zitting is pas duidelijk geworden dat het gaat om een vordering in hoofdsom van € 23.625,00.
Ten tweede ontbreekt de vereiste duidelijkheid voor [gedaagden] door het tijdsverloop. Een groot deel van de facturen heeft [eiser] namelijk pas drie jaar na de uitvoering van de gestelde werkzaamheden aan [gedaagden] gestuurd. Dit is een opvallende afwijking van de gebruikelijke manier van factureren. Doorgaans, zo is door partijen op de mondelinge behandeling verteld, vond facturatie binnen een á twee weken nadat de werkzaamheden waren verricht plaats. [eiser] verzamelde de gewerkte uren bij haar personeel, vervolgens gaf [gedaagden] na een check al dan niet akkoord op die uren en werd er daarna diezelfde week een factuur gestuurd door [eiser] . Die factuur werd dan binnen een gebruikelijke betalingstermijn voldaan. Op deze wijze was er voor [gedaagden] ook nooit een probleem om de facturen te koppelen aan een bepaald project en factureerde zij die gewoonlijk door aan haar opdrachtgevers, zoals zij onweersproken heeft gesteld. Drie jaar na dato is het voor [gedaagden] niet meer mogelijk om uit een summiere omschrijving als bijvoorbeeld ‘project Utrecht’ en een weeknummer te controleren op welk project, welke dag en welke opdrachtgever de factuur betrekking heeft. Dat de oorzaak van het tijdsverloop is gelegen in een recent boekenonderzoek door de belastingdienst bij [naam uitzendbureau] waardoor pas toen de omissie aan de kant van [eiser] werd ontdekt, zoals [eiser] heeft uitgelegd, maakt voorgaande niet anders.
Een derde aspect waardoor [gedaagden] terecht twijfels heeft over de facturen komt doordat er door [eiser] in het verleden vaker verkeerde bedragen werden gefactureerd, waardoor onder meer in 2018 zelfs een bedrag van € 14.000,00 moest worden gecrediteerd. Dit is door [gedaagden] onderbouwd aangevoerd en door [eiser] niet bestreden.
4.9.
Met haar late en summiere informatie heeft [eiser] [gedaagden] onnodig in een positie gebracht waarin zij op zoek zou moeten naar gegevens, data en details die [eiser] aan haar stellingen ten grondslag had moeten leggen. Door daarmee in gebreke te blijven voldoet zij niet aan haar stelplicht. Er wordt daarom ook niet aan bewijslevering toegekomen.
Conclusie en proceskosten
4.10.
Gelet op het voorgaande zal de vordering worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten. De gevorderde nakosten zullen worden begroot op € 124,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [gedaagden] begroot op € 996,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 124,00 aan nakosten, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormelde bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op