ECLI:NL:RBGEL:2022:5072

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
05/880526-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting, valsheid in geschrift en witwassen met gevangenisstraf en taakstraf

Op 9 juni 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 46-jarige man uit Huissen en drie vrouwen uit Zevenaar, Groessen en Brummen. De man werd veroordeeld voor oplichting, valsheid in geschrift en witwassen van een totaalbedrag van meer dan 700.000 euro. Hij kreeg een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd. De vrouwen kregen voorwaardelijke gevangenisstraffen van 6 maanden en taakstraffen van 240 uur, terwijl een andere vrouw een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een taakstraf van 140 uur kreeg. Een 35-jarige man uit Brummen werd vrijgesproken van witwassen.

De rechtbank oordeelde dat de man en de vrouwen betrokken waren bij het indienen van valse documenten voor hypothecaire leningen, waarbij gebruik werd gemaakt van vervalste werkgeversverklaringen en salarisstroken. De rechtbank concludeerde dat de man wist dat de ingediende stukken vals waren, gezien zijn rol als bestuurder van een niet-bonafide bedrijf. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank vond het bewijs overtuigend.

De rechtbank stelde vast dat de man gedurende een periode van acht jaar contante geldbedragen had witgewassen en dat hij een gewoonte had gemaakt van het witwassen van geld. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op, met een proeftijd van één jaar, en een taakstraf van 140 uur, te vervangen door 70 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd uitgevoerd. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, wat leidde tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/880526-18
Datum uitspraak : 9 juni 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsman: mr. G.F. Schadd, advocaat in [plaatsnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De beschuldiging

Verdachte wordt er ten eerste van beschuldigd dat zij met (een) ander(en) of alleen [benadeelde 1] / [benadeelde 2] heeft opgelicht, ten tweede dat zij met (een) ander(en) of alleen gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste werkgeversverklaring en/of een valse of vervalste salarisstrook en ten slotte dat zij met (een) ander(en) of alleen een gewoonte heeft gemaakt van witwassen of zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen van één of meerdere (grote) geldbedragen, van in totaal 118.963,81,-- euro.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het tenlastegelegde onder de feiten 1 en 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat vast staat dat [naam 1] geen bonafide bedrijf was en dat reeds om die reden de bij de aanvraag voor de hypothecaire lening bij [benadeelde 2] overgelegde salarisspecificaties en werkgeversverklaring vals zijn. Verdachte wist dat de ingediende stukken vals waren gelet op haar rol als bestuurder bij [naam 1] en het feit dat zij heeft verklaard actief bij [naam 1] betrokken te zijn geweest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman primair aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat sprake is van witwassen omdat de contante stortingen kunnen worden verklaard vanuit het legale inkomen van verdachte. Subsidiair kan niet overtuigend worden vastgesteld dat de gelden van misdrijf afkomstig zijn, nu de gelden grotendeels afkomstig zijn van medeverdachte [medeverdachte] die zeer grote hoeveelheden legaal contant geld kan verklaren door verdiensten uit de coffeeshop en de growshop. Meer subsidiair kan daarom ook niet worden gesteld dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gelden uit misdrijf afkomstig waren. Voor wat betreft de salarisbetalingen heeft verdachte aangegeven dat daar werkzaamheden tegenover stonden, wat niet kan worden uitgesloten. Niet blijkt dat zij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze betalingen uit misdrijf afkomstig waren. Ten aanzien van feiten 1 en 2 heeft de raadsman gesteld dat verdachte het in de salarisspecificatie en werkgeversverklaring gestelde salaris, ten tijde van het indienen van die stukken bij [benadeelde 2] , ook daadwerkelijk ontving en meende dat de in die stukken opgenomen informatie klopte.
De beoordeling door de rechtbank
Feiten 1 en 2
Op basis van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte stond bij de Kamer van Koophandel van 1 april 2010 tot 1 juli 2010 ingeschreven als functionaris van [naam 1] De werkgeversverklaring van [naam 1] is opgemaakt en ondertekend op 27 mei 2010. Blijkens de salarisstrook zou in de maand mei 2010 een bedrag van € 2.677,53 door [naam 1] zijn overgemaakt op bankrekeningnummer [nummer 1] . Uit analyse van de bankafschriften van deze bankrekening volgt dat op 28 mei 2010 € 2.677,53 aan salaris is overgemaakt met als omschrijving “salaris mei + vakantiegeld”.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de werkgeversverklaring en salarisstrook overeenkomen met de werkelijke gang van zaken. De in de tenlastelegging onder feit 2 opgenomen werkgeversverklaring en salarisstrook van [naam 1] zijn dan ook niet vals, dan wel vervalst. Of [naam 1] een bonafide bedrijf was of niet, speelt bij deze beoordeling geen rol, nu verdachte kennelijk pas net in dienst was getreden op het moment van het opmaken en ondertekenen van de werkgeversverklaring en het ontvangen van de salarisstrook.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 1 begrijpt de rechtbank de tenlastelegging zo dat deze ziet op het moment van het aanvragen van de hypothecaire lening nu daarin staat beschreven dat [benadeelde 1] zou zijn bewogen tot het verstrekken van een hypothecaire lening en/of een bouwdepot, dan wel het ter beschikking stellen van geldbedragen. De rechtbank leidt uit het dossier af dat de offerte van [benadeelde 1] van 17 juni 2010 is en dat deze op 18 juni 2010 is ondertekend door verdachte. Op dat moment stond verdachte nog als functionaris ingeschreven bij [naam 1] . Weliswaar stond verdachte niet meer ingeschreven als functionaris op 9 juli 2010, toen het recht van hypotheek daadwerkelijk werd gevestigd, maar gelet op de tenlastelegging is die omstandigheid irrelevant. [benadeelde 1] is dan ook niet bewogen tot de afgifte van de lening doordat verdachte onjuiste gegevens zou hebben aangedragen, nu die gegevens – gelet op wat de rechtbank hierboven heeft vastgesteld – op het moment van het afgeven van de hypothecaire lening conform de werkelijkheid waren.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder de feiten 1 en 2.
Feit 3
Contante stortingen
Uit de analyse van de bankrekening van verdachte blijkt dat in de periode van 1 maart 2010 tot en met maart 2018 in totaal € 97.628,60 aan kasstortingen heeft plaatsgevonden. De kasstortingen in 2010 en 2011 kunnen worden verklaard uit de bij de Belastingdienst bekende inkomsten, maar de stortingen in de jaren daarna sluiten niet aan bij de fiscale gegevens. [2] In de periode van 13 september 2010 tot en met 27 juni 2018 wordt op de bankrekening van verdachte, in 83 transacties, een totaalbedrag van € 94.506,-- contant gestort. Daarvan is in de periode van 2 augustus 2012 tot en met 27 juni 2018 een totaalbedrag van € 84.292,-- contant gestort. [3] Verder volgt uit de analyse van de bankrekening dat van 2010 tot en met 2018 in totaal € 55.530,-- is opgenomen, dat er tot en met mei 2012 huur wordt betaald en dat, vanaf september 2013, maandlasten worden betaald voor een hypothecaire lening. [4]
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, nu de kasstortingen niet kunnen worden verklaard op basis van de bij de Belastingdienst bekende inkomsten. Van verdachte mag daarom worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van dat geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
De verdediging heeft allereerst aangevoerd dat de kasstortingen kunnen worden verklaard vanuit het legale inkomen van verdachte. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de gelden grotendeels afkomstig zijn van medeverdachte [medeverdachte] die zeer grote hoeveelheden legaal contant geld kan verklaren gelet op de coffeeshop en growshop.
Zoals hiervoor beschreven, kunnen de kasstortingen in de jaren na 2011 niet worden verklaard uit bij de Belastingdienst bekende inkomsten, dus niet vanuit het legale inkomen van verdachte. Verder is niet uit het dossier gebleken, noch is door verdachte verklaard, dat en hoe deze kasstortingen kunnen worden verklaard uit de contante inkomsten van coffeeshop [naam 2] . Er is dan ook geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor het vermoeden van witwassen. Verdachte heeft dit vermoeden aldus niet weten te weerleggen, zodat het niet anders kan dan dat de kasstortingen middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist. Doordat geldbedragen op haar bankrekening zijn gestort, heeft verdachte de geldbedragen verworven en voorhanden gehad. Vervolgens blijkt uit de bankrekeninganalyse dat zij geldbedragen heeft opgenomen en dat zij woonlasten heeft betaald vanaf de bankrekening. Zij heeft de geldbedragen dan ook ten dele overgedragen en omgezet, en daardoor daarvan gebruik gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd.
Salaris
Uit informatie van de Kamer van Koophandel volgt dat verdachte op 1 april 2010 is ingeschreven als functionaris bij [naam 1] en op 1 juli 2010 weer is uitgeschreven. [5]
Blijkens de analyse van de bankrekening van verdachte heeft verdachte nadat zij bij de Kamer van Koophandel was uitgeschreven van [naam 1] op zowel 2 als 30 september 2010 € 1.296,78 ontvangen, op 2 november 2010 € 750,--, op 3 november 2010 € 546,--, op 1 december 2010 € 1.296,--, op 29 december 2010 € 1.296,78, op 27 januari 2011, 28 februari 2011, 28 maart 2011 en 28 april 2011 telkens € 1.308,27 en ten slotte op 31 mei 2011 € 2.293,81 gelden ontvangen. Als omschrijving bij deze betalingen staat steeds “salaris” vermeld. [6]
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte ná haar uitdiensttreding in totaal nog € 14.009,23 heeft ontvangen van [naam 1] onder de vermelding “salaris”.
Er is door verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor het vermoeden van witwassen, waardoor het niet anders kan dan dat de salarisbetalingen van na 1 juli 2010 middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist.
Noch door verdachte is verklaard, noch uit het dossier is gebleken dat er enige rechtsgrond voor de ontvangst van dit geldbedrag bestaat.
Zoals reeds beschreven, heeft verdachte geldbedragen opgenomen en woonlasten betaald vanaf haar bankrekening. Zij heeft aldus gebruik gemaakt van de op haar rekening ontvangen salarisbetalingen, naast dat zij deze betalingen heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van dit feit sprake is van medeplegen. De gelden zijn door en in opdracht van een derde, mogelijk medeverdachte [medeverdachte] , onder vermelding van “salaris” overgemaakt op de rekening van verdachte. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanige samenwerking dat sprake is van medeplegen.
Gewoonte
Op basis van de beschreven bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte gedurende een periode van acht jaren door middel van 83 transacties contante geldbedragen heeft witgewassen en gedurende een periode van ongeveer negen maanden gelden, onder de noemer “salaris”, met een criminele herkomst heeft witgewassen. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
3.
zij op diverse tijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2010 tot en met 1 maart 2018 te Duiven en/of Velp, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,immers heeft zij, verdachte, en/of (één of meer
van) haar mededaders
een ofmeerdere (grote) geldbedragen,
van in totaal 118.963,81 euro
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemde geldbedragen gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of één of meer van haar mededaders, wisten,
althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,dat voornoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig/eigen misdrijf.
Immers heeft verdachte
- een geldbedrag - van in totaal 97.628,60 euro (contante stortingen op
diverse bankrekeningen) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen
en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt terwijl zij, verdachte
en/of één
of meer van haar mededaders, wist
en, althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden, dat voornoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig waren uit enig misdrijf ( zaaksdossier D en berekening ontneming
wederrechtelijk verkregen voordeel),
-een geldbedrag -
van in totaal 21.335,21 euroonder vermelding van 'salaris'
- verworven en/of voorhanden gehad en/of daarvan gebruik gemaakt terwijl zij,
verdachte en
/oféén of meer van haar mededaders, wisten,
althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voornoemde geldbedragen - onmiddellijk
of middellijk - afkomstig waren uit enig/eigen misdrijf ( zaaksdossier H,
salaris [naam 1] ).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 3:
gewoontewitwassen

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Subsidiair is bepleit aan verdachte een taakstraf op te leggen in combinatie met een voorwaardelijke straf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is niet passend en geboden gelet op het tijdsverloop, de schending van de redelijke termijn, het ontbreken van enig benadelingsbedrag, de ondergeschikte rol van verdachte en de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft geldbedragen – tot een totaalbedrag van € 111.637,83 – witgewassen en hier een gewoonte van gemaakt. Er zijn contante geldbedragen met een criminele herkomst op haar rekening gestort en zij heeft geldbedragen onder de noemer “salaris” op haar bankrekening ontvangen nadat zij niet meer werkzaam was voor het betreffende bedrijf, waardoor ook die geldbedragen – bij gebrek aan een toereikende verklaring hiervoor – een criminele herkomst hebben. Het witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging voor de legale economie en bevordert het plegen van strafbare feiten. Door het wegsluizen van crimineel geld wordt namelijk de opsporing van de onderliggende misdrijven bemoeilijkt.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat door het witwassen van geldbedragen wel degelijk sprake is van benadeling. Bij de straftoemeting neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt de LOVS-oriëntatiepunten, waaruit volgt dat bij een benadelingsbedrag tussen de € 70.000,-- en € 125.000,-- het oriëntatiepunt is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden wordt opgelegd of een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op het feit dat verdachte door de rechtbank wordt vrijgesproken van het plegen van oplichting en valsheid in geschrift, komt de rechtbank tot een andere strafoplegging dan zoals geëist door de officier van justitie.
De rechtbank houdt voorts rekening met de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het uitgangspunt is dat een rechtbank binnen twee jaar nadat een verdachte redelijkerwijs rekening dient te houden met vervolging, een vonnis uitspreekt. Als aanvang van deze redelijke termijn geldt in onderhavige zaak de dag waarop verdachte werd aangehouden, te weten 26 november 2018. Verdachte kon op basis van deze omstandigheid in redelijkheid verwachten dat tegen haar een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank doet op 9 juni 2022 uitspraak. De redelijke termijn is daarmee met een periode van ruim anderhalf jaar overschreden, hetgeen niet voor rekening van verdachte moet komen. Deze overschrijding zal leiden tot matiging van de op te leggen straf.
Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en de overschrijding van de redelijke termijn is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden moet worden opgelegd, met een proeftijd van één jaar. Daarnaast zal aan verdachte een taakstraf worden opgelegd van 140 uren, te vervangen door zeventig dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet, of niet naar behoren, uitvoert. Van de taakstraf zal de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht worden afgetrokken, waarbij een dag voorlopige hechtenis gelijk staat aan twee uur taakstraf.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van één jaar schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 legt op een
taakstrafvan
140 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 70 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.E. ter Hart (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. J.M.J.M. Doon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juni 2022.
Bijlage 1
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 april 2010 tot en met 31 juli 2010
te Duiven en/of Leeuwarden, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde 1] / [benadeelde 2]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het
ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het
teniet doen van een inschuld, te weten
-het verstrekken van een hypothecaire lening en/of een bouwdepot (tbv de
aankoop van de woning aan de [adres 2] ) en/of
-het ter beschikking stellen van een bedrag van 212.000 euro en/of 34.000
euro, althans een geldbedrag
door
-aan te geven / in te vullen (in de hypotheekaanvraag, pag 12369) dat zij als
directeur/manager een vast fulltime dienstverband heeft bij [naam 1] in
[plaatsnaam] en/of
-aan te geven / in te vullen dat zij bij [naam 1] een bruto jaarsalaris
verdient van 42.000 euro en/of
-een werkgeversverklaring van [naam 1] te overleggen (pag 12293 / 12385)
en/of
-een salarisstrook van [naam 1] met periodedatum 31-05-2010 te overleggen
(pag 12296 / 12386) en/of
-de hypotheekofferte te ondertekenen met haar handtekening waarin staat dat
zij de gegevens 'juist en volledig' heeft verstrekt/ingevuld (pag
12373-12382);
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 april 2010 tot en met 31 juli 2010
te Duiven en/of Leeuwaren althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren
om
tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst,
door
-een werkgeversverklaring van [naam 1] te [plaatsnaam] (ondertekend dd 27 mei
2010 door [naam 3] ) waarin staat dat [verdachte] sinds 1 april 2010
als directeur (in vaste dienst) werkzaam is en een bruto jaarsalaris van
42.000 euro verdient (pag 12293 / 12385) en/of
-een salarisstrook van [naam 1] gericht aan [verdachte] met periodedatum
31-05-2010/over mei 2010 waarin staat dat er 2677,53 euro aan salaris is/wordt
uitbetaald op rekeningnummer [nummer 4] (pag 12296 / 12386)
te verstrekken aan / toe te zenden / toe te doen komen aan [benadeelde 1]
ten behoeve van een hypotheekaanvraag / het verkrijgen
van een hypothecaire lening mbt een woning aan de [adres 2] ;
3.
zij op diverse tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot
en met 1 maart 2018 te Duiven en/of Velp, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het
plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft
gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft zij, verdachte, en/of (één of meer
van) haar mededaders
een of meerdere (grote) geldbedragen, van in totaal 118.963,81 euro
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van
voornoemde geldbedragen gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of één of
meer van haar mededaders, wisten, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,
dat voornoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit
enig/eigen misdrijf.
Immers heeft verdachte
- een geldbedrag - van in totaal 97.628,60 euro (contante stortingen op
diverse bankrekeningen) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen
en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt terwijl zij, verdachte en/of één
of meer van haar mededaders, wisten, althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden, dat voornoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig waren uit enig misdrijf ( zaaksdossier D en berekening ontneming
wederrechtelijk verkregen voordeel),
-een geldbedrag - van in totaal 21.335,21 euro onder vermelding van 'salaris'
- verworven en/of voorhanden gehad en/of daarvan gebruik gemaakt terwijl zij,
verdachte en/of één of meer van haar mededaders, wisten, althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voornoemde geldbedragen - onmiddellijk
of middellijk - afkomstig waren uit enig/eigen misdrijf ( zaaksdossier H,
salaris [naam 1] ).

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 2] [naam 4] , gesloten op 29 maart 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, analyse bankrekening [nummer 3] , p. 2748-2750 en 2754.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 9067.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, analyse bankrekening [nummer 3] , p. 2755.
5.Bijlage H-07, p. 13154.
6.Bijlage 1 bij het proces-verbaal van bevindingen, analyse bankrekening [nummer 3] , p. 2757.